ECLI:NL:HR:2012:BV6484

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05365
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing rechtmatigheid uithuisplaatsing minderjarige kinderen in het familierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtmatigheid van een uithuisplaatsing van minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster tot cassatie, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Breda van 31 mei 2011 aangevochten, waarin een machtiging was verleend aan Jeugdzorg om de kinderen uit huis te plaatsen. De rechtbank had deze machtiging verleend voor een bepaalde periode, maar de moeder stelde dat zij nog steeds belang had bij de toetsing van de rechtmatigheid van deze uithuisplaatsing, ondanks het feit dat de termijn van de machtiging inmiddels was verstreken.

De Hoge Raad oordeelde dat de moeder, gelet op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), een rechtens relevant belang heeft om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing te laten toetsen. De Hoge Raad verwierp het oordeel van het gerechtshof dat de moeder geen procesbelang meer had, enkel omdat de periode waarvoor de maatregel gold, was verstreken. Dit oordeel was in strijd met de bescherming van het gezinsleven.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 september 2011 en verwees de zaak terug naar dat hof voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht van ouders om de rechtmatigheid van uithuisplaatsingen van hun kinderen te kunnen aanvechten, ook als de termijn van de maatregel inmiddels is verstreken.

Uitspraak

20 april 2012
Eerste Kamer
11/05365
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats], België,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD-BRABANT,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en Jeugdzorg.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak met nummers 234507 JE RK 11-738 en 234524 JE RK 11-742 van de rechtbank Breda van 31 mei 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.088.837/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 september 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging, en tot verwijzing van de zaak.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en [de vader] zijn twee kinderen geboren. [Kind 1] is geboren op [geboortedatum] 2001 en [kind 2] op [geboortedatum] 2002. Beide ouders hebben het gezag over de minderjarigen.
De minderjarigen zijn sinds 22 september 2010 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg.
3.2 Bij beschikking van 31 mei 2011 heeft de rechtbank een machtiging verleend aan Jeugdzorg om de minderjarigen met ingang van 27 mei 2011 tot het einde van de ondertoezichtstelling, doch uiterlijk tot 22 juni 2011 uit huis te plaatsen in een "verblijf accommodatie zorgaanbieder 24 uur".
De moeder heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen. Het hof heeft in zijn beschikking van 8 september 2011 dit verzoek afgewezen en heeft daartoe het volgende overwogen.
"3.4.4. Het hof is van oordeel dat de moeder geen belang meer heeft bij het ingestelde hoger beroep, nu de termijn waarvoor de machtiging uithuisplaatsing was verleend ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof reeds was verstreken."
3.3 Het middel, dat opkomt tegen dit oordeel van het hof, is terecht voorgesteld. In een geval als het onderhavige, waarin een ouder opkomt tegen een uithuisplaatsing van minderjarige kinderen, heeft deze ouder, gelet op het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang erbij om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing te laten toetsen, en behoort aan deze ouder mitsdien niet het procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken (vgl. HR 14 oktober 2011, LJN BR5151, NJ 2011/596).
De beschikking van het hof kan derhalve niet in stand blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 september 2011;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 20 april 2012.