ECLI:NL:GHARL:2015:9754

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
200.177.899/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van onmiddellijk en ernstig gevaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, die de uithuisplaatsing had goedgekeurd. De moeder stelde dat er geen onmiddellijk en ernstig gevaar voor de kinderen was en dat de eerdere beschikkingen onrechtmatig waren.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de uithuisplaatsing zorgvuldig gewogen. Het hof constateerde dat er in de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing sprake was van een onveilige thuissituatie, met escalaties van geweld en conflicten binnen het gezin. Diverse hulpverleners hadden zorgen geuit over de situatie, en er waren meldingen van huiselijk geweld. De rechtbank had eerder de kinderen onder toezicht gesteld en machtigingen verleend voor hun uithuisplaatsing, die door het hof zijn bekrachtigd.

Het hof oordeelde dat de moeder, ondanks haar verzoek om de machtiging te vernietigen, nog steeds een rechtens relevant belang had bij een inhoudelijke toetsing van de maatregelen. De beslissing van het hof was gebaseerd op de noodzaak van de uithuisplaatsing voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, gezien de onveilige situatie en de zorgen over hun ontwikkeling. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen werd gehandhaafd.

De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van minderjarigen in situaties van huiselijk geweld en de rol van de gecertificeerde instelling in het waarborgen van hun veiligheid. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor hun ontwikkeling onderstreept.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.899/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/142721 / FJ RK 15-647)
beschikking van de familiekamer van 15 december 2015
inzake
[de moeder] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.S. Krol, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
namens Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de gecertificeerde instelling of de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de pleegouders] ,verder te noemen: de pleegouders;

2.[de stiefvader] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de stiefvader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 juli 2015 en 29 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 oktober 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. De moeder verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- het spoedverzoek van de GI d.d. 3 juli 2015 alsnog af te wijzen en de beschikking
van 29 juli 2015 onrechtmatig, althans onjuist te achten;
- de beschikking van 29 juli 2015 te vernietigen en de daarin bekrachtigde
spoeduithuisplaatsing op te heffen, dan wel te bepalen dat de beschikking van de rechtbank in deze onrechtmatig en onjuist is geweest, in ieder geval wat betreft de bekrachtiging van de spoeduithuisplaatsing;
- het verzoek tot verlening van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen en de beschikking van 29 juli 2015 onrechtmatig en onjuist te achten.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 oktober 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- een journaalbericht met bijlage van 7 oktober 2015, ingediend door mr. Krol;
- een journaalbericht met bijlagen van 21 oktober 2015, ingediend door mr. Krol.
2.4
Op 18 november 2015 zijn de na te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorafgaand aan de zitting buiten aanwezigheid van partijen door een raadsheer-commissaris gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 18 november 2015 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door mr. Krol. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] (jeugdzorgwerker) en de heer [C] . Voorts is mevrouw [D] (pleegmoeder) verschenen. De heer [E] , die het gezin vanuit [F] begeleidt, was als toehoorder ter zitting aanwezig.
2.6
Na de zitting is met instemming van het hof ter griffie van het hof binnengekomen een journaalbericht met bijlage d.d. 24 november 2015, ingediend door mr. Krol.
De vaststaande feiten
2.7
De moeder is alleen met het gezag belast over de minderjarigen:
- [de minderjarige1] , geboren te [A] [in] 1998 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren te [A] [in] 2000 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
2.8
Bij beschikking van 12 december 2014 heeft de rechtbank [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 december 2014 tot 12 december 2015. Bij beschikking van 18 november 2015 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 12 december 2016.
2.9
Bij inleidend verzoekschrift van 3 juli 2015 heeft de GI verzocht op grond van artikel 1:265b BW een machtiging te verlenen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een residentiële voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden.
2.1
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 3 juli 2015 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een residentiële voorziening met ingang van 3 juli 2015 voor de duur van vier weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
2.11
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 29 juli 2015 heeft de rechtbank machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een residentiële voorziening tot uiterlijk 12 december 2015.
2.12
Bij beschikking van 18 november 2015 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een residentiële voorziening verlengd tot 12 juni 2016.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De duur van de in geschil zijnde machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen is inmiddels verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van hun gezinsleven, heeft de moeder niettemin nog een rechtens relevant belang bij een inhoudelijke toetsing van de maatregelen (vgl. HR 14 oktober 2011, NJ 2011/596 en HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6484). Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
3.2
Uit artikel 1:265b, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van een minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de gecertificeerde instelling bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet die belast is met de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
3.3
Ingevolge artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de machtiging tot uithuisplaatsing alleen dan aanstonds worden gegeven indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Zodanige spoedmachtiging verliest haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
3.4
Vast staat dat in het onderhavige geval voldaan is aan de procedurele eis dat de belanghebbenden (en de minderjarige van twaalf jaar of ouder) binnen twee weken na verlening van de spoedmachtigingen in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
3.5
Het hof beantwoordt de vraag of ten tijde van het verlenen van de spoedmachtigingen tot uithuisplaatsing sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bevestigend. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de spanningen binnen het gezin vanaf april 2015 steeds hoger zijn opgelopen. Diverse hulpverleners zijn getuige geweest van ruzies tussen de moeder en de stiefvader of tussen de stiefvader en de kinderen en hebben daarover hun zorgen geuit bij de jeugdzorgwerker. Het Meldpunt [G] heeft gemeld dat in de periode van 22 april 2015 tot 29 juni 2015 zes meldingen zijn binnengekomen over hoog oplopende ruzies tussen de moeder en de stiefvader, waarbij werd gevloekt, gescholden en meubilair werd gesloopt, en waarbij sprake was van huiselijk geweld van de stiefvader jegens de moeder. Op 27 juni 2015 is door de politie een zorgmelding gedaan bij de GI, vanwege opnieuw een heftige escalatie, waarbij de stiefvader in de buurt van de woning is aangetroffen met een samuraizwaard en een dolk. Mede gelet op het feit dat de moeder niet bereid was om mee te werken aan de door de GI naar aanleiding van deze spanningen voorgestelde interventies, heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de kinderen en is de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing bij de beschikking van 3 juli 2015 terecht verleend. Het hof zal deze beschikking daarom bekrachtigen.
3.6
Het hof is van oordeel dat de gronden voor een uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ook in de periode tot 12 december 2015 aanwezig zijn.
3.7
Uit de overgelegde stukken blijkt dat sprake is van een jarenlang patroon waarin er onvoldoende veiligheid en stabiliteit voor de kinderen is geweest. Daarbij speelt de verstandelijke beperking en het belaste verleden van de moeder een grote rol. Er is veel hulpverlening in het gezin aanwezig geweest, maar deze is niet beklijfd.
3.8
Door de belaste en onveilige opvoedingssituatie waarin de kinderen zijn opgegroeid zijn zij nooit toegekomen aan hun eigen ontwikkelingstaken. Hierdoor bestaan grote zorgen over hun sociaal-emotionele ontwikkeling, identiteitsontwikkeling, zelfstandigheid en hun weg naar volwassenheid.
3.9
[de minderjarige1] heeft een verstandelijke beperking. Hij is snel angstig, niet weerbaar, verbaal zwak en denkt niet na over de gevolgen van wat hij doet. [de minderjarige2] heeft als enige gezinslid geen verstandelijke beperking. Doordat hij de andere gezinsleden cognitief oversteeg, heeft hij echter een te volwassen rol in het gezin gekregen en is sprake van parentificatie. [de minderjarige2] bemiddelt in ruzies en heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Beide kinderen laten zorgelijk signaalgedrag zien, zoals delictgedrag, schoolverzuim en het opzoeken van grenzen. [de minderjarige2] heeft daarnaast een Xboxverslaving ontwikkeld.
3.1
In de psychologisch civielrechtelijke rapportage die in mei 2008 is opgesteld door mevrouw drs. [H] , orthopedagoog/gz-psycholoog, werd al geconcludeerd dat de moeder ondersteuning nodig heeft bij de opvoeding van de kinderen, zowel vanuit de hulpverlening als vanuit haar netwerk. Aan de moeder is destijds een nieuwe kans gegeven om de opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weer op zich te nemen. De financiële, relatie-, alcohol- en buurtproblemen hielden echter ook daarna aan.
3.11
Het zijn ook die problemen die hebben gemaakt dat de moeder de afgelopen periode van ondertoezichtstelling onvoldoende aan de doelen heeft gewerkt die bereikt moeten worden om de kinderen thuis te kunnen laten wonen. Hoewel met inzet van hulpverlening kleine resultaten zijn bereikt op praktisch gebied, lukte het de moeder niet om de spanning en onrust voor de kinderen te verminderen. De kinderen werden opnieuw blootgesteld aan ruzies en betrokken bij problemen. Het hof acht dit niet in het belang van de ontwikkeling van de kinderen. [de minderjarige1] heeft door zijn verstandelijke beperking meer dan andere kinderen behoefte aan duidelijkheid en heeft goed voorbeeldgedrag nodig om van te kunnen leren. Ook voor [de minderjarige2] is een stabiele thuissituatie van groot belang, zodat hij niet hoeft te bemiddelen in ruzies.
3.12
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat [de minderjarige2] inmiddels een traject is gestart bij Hoofdzaken, waarbij eerst wordt onderzocht welke hulpverlening hij nodig heeft, waarna vervolgens behandeling zal plaatsvinden. Ten aanzien van [de minderjarige1] zal een dergelijk traject niet worden gestart, nu [de minderjarige1] in augustus 2016 meerderjarig wordt en hij tot die tijd voldoende gebaat is bij de duidelijkheid en structuur die hij in de residentiële setting waar hij thans verblijft geboden krijgt.
3.13
De GI heeft ter zitting verder naar voren gebracht dat op 9 december 2015 een intake zal plaatsvinden bij [I] in [J] (centrum voor beoordeling en begeleiding ouderschap). Door middel van SOS-gesprekken (Signs of Safety-gesprekken), aan welke gesprekken in elk geval de kinderen, de moeder, de stiefvader, de heer [E] , de jeugdhulpwerker en de pleegouders zullen deelnemen, moet er zicht op komen wat goed gaat binnen het gezin en waarover zorgen bestaan. Het onderkennen van deze zorgen vormt een belangrijk doel, evenals het afstemmen van een juiste aanpak daarvan. Ook kunnen de SOS-gesprekken een basis vormen voor herstel van het vertrouwen tussen de moeder en de stiefvader enerzijds en de GI anderzijds. Op basis van de SOS-gesprekken kan beoordeeld worden welke vervolgstappen moeten worden genomen. In dit verband heeft de GI ter zitting aangegeven dat daarbij allereerst kan worden gedacht aan het verbeteren van de omgangsregeling.
3.14
Het hof is van oordeel dat nu bovengenoemde trajecten zich nog in een verkennende fase bevinden, de uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder deze trajecten voldoende zal ondersteunen als de kinderen weer thuis zouden wonen. Afspraken voor hulpverlening aan de kinderen werden in het verleden immers met regelmaat afgezegd. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de kinderen in de residentiële setting waar zij thans verblijven de sturing, structuur en duidelijkheid geboden krijgen die zij nodig hebben.
3.15
Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat aan de wettelijke gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen is voldaan. Het hof zal daarom ook de bestreden beschikking van 29 juli 2015 bekrachtigen.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en mr. J.W. Knobelsdorff en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 december 2015 in bijzijn van de griffier.