In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter die op 31 juli 2015 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige dochter heeft verleend. De moeder verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen, omdat zij van mening is dat de machtiging onterecht is afgegeven. De GI, die de uithuisplaatsing heeft aangevraagd, heeft het verzoek van de moeder bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de beschikking.
De kinderrechter had de spoedmachtiging verleend op basis van een melding van huiselijk geweld, waarbij de veiligheid van de minderjarige in het geding was. Het hof heeft vastgesteld dat de geldigheidsduur van de spoedmachtiging inmiddels was verstreken, maar dat dit niet automatisch betekent dat er geen rechtens relevant belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van de maatregel. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de uithuisplaatsing inhoudelijk getoetst en geconcludeerd dat er voldoende grond was voor de verlening van de spoedmachtiging.
Het hof heeft de eerdere zorgen over de opvoedsituatie en de veiligheid van de minderjarige in het gezin van de moeder meegewogen. De moeder was verantwoordelijk voor de veiligheid van haar dochter, ook al was zij op het moment van het incident niet aanwezig. Het hof heeft geoordeeld dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, en heeft het hoger beroep van de moeder afgewezen. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd.