ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ3619

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
HV 200.119.136
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing ondertoezichtstelling van minderjarige zoon

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de moeder tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 26 oktober 2012 de ondertoezichtstelling van haar minderjarige zoon heeft opgeheven met ingang van 1 november 2012. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof constateert dat de ondertoezichtstelling, indien deze niet eerder was opgeheven, inmiddels is geëindigd op 19 januari 2013. Hierdoor kan het verzoek van de moeder om de opheffing ongedaan te maken niet worden toegewezen. Het hof kan ook geen ambtshalve verlenging van de ondertoezichtstelling uitspreken, omdat de moeder geen rechtens relevant belang heeft geformuleerd om de rechtmatigheid van de opheffing te toetsen. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 februari 2013, waarbij de moeder niet aanwezig was. De advocaat van de moeder, mr. R.J. Laatsman, en de vader, bijgestaan door mr. O. Kibaroglu-Batur, waren wel aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de stichting. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst de verzoeken van de moeder in hoger beroep af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 maart 2013
Zaaknummer : HV 200.119.136/01
Zaaknummer eerste aanleg : 252662 / JE RK 12-1623MZ06
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J. Laatsman,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd en kantoorhoudende te Oss,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 oktober 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 december 2012, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en rechtdoende bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de ondertoezichtstelling niet opgeheven wordt en voor zover mogelijk verlengd zal worden.
2.2. Ter griffie van het hof is geen verweerschrift ingekomen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Laatsman;
- de heer [vader] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. O. Kibaroglu-Batur;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw E. Loeffen en de heer R. van der Wal.
2.3.1. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De raad heeft het hof bij brief d.d. 1 februari 2013 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 oktober 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 3 januari 2013;
- de brief van de stichting d.d. 8 januari 2013.
3. De beoordeling
3.1. Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader, is geboren:
- [minderjarige zoon] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats].
De moeder en de vader zijn van rechtswege met het gezamenlijk gezag over [zoon] belast.
3.2. [zoon] staat sinds 19 januari 2011 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 19 januari 2013.
[zoon] verblijft sinds 1 juni 2012 op grond van een aan de stichting verleende machtiging uithuisplaatsing bij de vader.
3.3. Bij beschikking d.d. 9 oktober 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch – uitvoerbaar bij voorraad – het hoofdverblijf van [zoon] bij de vader bepaald en, inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, een contactregeling tussen [zoon] en de moeder vastgesteld, zoals in die beschikking is weergegeven.
3.4. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [zoon] met ingang van 1 november 2012 opgeheven.
3.5. De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Het hof verwijst naar het beroepschrift voor de daarin tegen de bestreden beschikking aangevoerde grieven.
Ter zitting van het hof zijn de advocaat van de moeder, de stichting, alsmede de vader en zijn advocaat in de gelegenheid gesteld hun standpunten ten aanzien van het hoger beroep (naar voren te brengen en) nader toe te lichten en vragen van het hof te beantwoorden.
3.6. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1. Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, onder toezicht stellen.
3.6.2. Op grond van artikel 1:256 lid 4 BW kan de (kinder)rechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond daarvoor niet langer bestaat. Hij kan dit doen op verzoek van de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaren of ouder.
3.6.3. Het hof stelt vast dat de ondertoezichtstelling van [zoon], zou deze in eerste aanleg niet reeds tussentijds zijn opgeheven, inmiddels (tevens) is geëindigd door het verstrijken van de duur waarvoor die werd uitgesproken, namelijk op 19 januari 2013.
Het hof concludeert dat reeds op grond van het voorgaande het verzoek van de moeder tot het ongedaan maken van de opheffing van de reeds verlopen ondertoezichtstelling niet kan worden toegewezen. In het kader van dit verzoek kan het hof ook een (ambtshalve) verlenging van de ondertoezichtstelling niet uitspreken.
3.6.4. Het hof overweegt voorts dat (de advocaat van) de moeder voorafgaand aan en ter gelegenheid van de zitting van het hof geen rechtens relevant belang heeft geformuleerd om in deze fase van de procedure, niettegenstaande het voorgaande, de rechtmatigheid van de voortijdige opheffing van de ondertoezichtstelling te laten toetsen (vlg. HR 24 juni 2011, LJN: BQ2292, HR 14 oktober 2011, LJN: BR5151 en HR 20 april 2012, LJN: BV6484).
3.7. Al het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en de verzoeken van de moeder in hoger beroep dienen te worden afgewezen.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 oktober 2012;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.A.J.Th. van Teeffelen, E.L. Schaafsma-Beversluis en C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.