ECLI:NL:HR:2012:BU5651
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van artikel 10 van de Successiewet 1956 in relatie tot rechtshandelingen van echtgenoten
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door belanghebbenden tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft aanslagen in het successierecht die zijn opgelegd aan belanghebbenden naar aanleiding van verkrijgingen uit de nalatenschap van hun grootvader, die in 1998 is overleden. De grootvader had zijn zoon, de vader van de belanghebbenden, benoemd tot enig erfgenaam en hem de last opgelegd om aan zijn kinderen een gedeelte van de nalatenschap toe te kennen. Na het overlijden van de vader in 2001 en de moeder in 2006, hebben de belanghebbenden aanspraak gemaakt op hun erfdeel.
De Rechtbank te Haarlem heeft de aanslagen in het successierecht verminderd, maar het Gerechtshof heeft in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbenden hebben hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd met betrekking tot de vraag of de moeder als partij kan worden aangemerkt bij de schuldigerkenning door de vader. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de enkele omstandigheid dat echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, niet automatisch meebrengt dat de ene echtgenoot partij is bij rechtshandelingen van de andere echtgenoot. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de uitleg van het begrip 'partij' in de context van de Successiewet 1956.