ECLI:NL:HR:2011:BT8766
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Herziening van omzetbelasting bij verhuur met vrijstelling na gerealiseerde aftrek
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, een Duitse onderneming, is opgelegd over het tijdvak van 1 mei 2006 tot en met 31 mei 2006. De Inspecteur handhaafde deze aanslag na bezwaar, maar de Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de naheffingsaanslag en de uitspraak van de Inspecteur vernietigde. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het kantoorpand als één goed moet worden aangemerkt en dat er in mei 2006 geen sprake was van het beschikken voor bedrijfsdoeleinden van een gedeelte van het pand. Het Hof had geoordeeld dat herziening van de in aftrek gebrachte omzetbelasting alleen aan de orde was bij de ingebruikneming van het goed en niet bij gedeeltelijke in gebruikname. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.
De Hoge Raad oordeelde verder dat de herziening van de omzetbelasting na de ingebruikneming in juni 2005 uitsluitend mogelijk was op grond van artikel 15, lid 6, van de Wet in verbinding met artikel 13 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968. De omzetbelasting ter zake van het in mei 2006 in vrijgesteld gebruik genomen gedeelte kwam niet voor herziening in aanmerking. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1311 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.