ECLI:NL:GHAMS:2018:2933

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
23-000340-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na noodweer in café

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor mishandeling van de aangever, die werkzaam was als barman in café Mont Blanc te Bergen. De tenlastelegging betrof een incident op 10 september 2016, waarbij de verdachte de aangever zou hebben mishandeld door hem in het gezicht te slaan en/of te duwen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld, maar de verdediging stelde dat de verdachte vrijgesproken diende te worden op basis van noodweer.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 juli 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de aangever de verdachte had aangevallen, waardoor de verdachte zich moest verdedigen. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte, de aangever en getuigen in overweging genomen. Het hof concludeerde dat de verdachte inderdaad was aangevallen door de aangever, wat een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding vormde. De verdediging van de verdachte was proportioneel en noodzakelijk, waardoor het hof oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de ten laste gelegde mishandeling.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van mishandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtvaardigingsgrond noodweer in strafzaken, waarbij de wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte niet bewezen kon worden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000340-18
datum uitspraak: 27 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-191793-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 juli 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2016 te Bergen (NH) [slachtoffer] heeft mishandeld door met zijn hand in zijn gezicht te slaan en/of te duwen en/of (vervolgens) (met zijn vuist) op/tegen zijn gezicht slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling. Daartoe heeft hij aangevoerd dat in de tenlastelegging twee situaties kunnen worden onderscheiden. Situatie 1 betreft het voorval binnen het café en ziet op het duwen in het gezicht van de aangever. Situatie 2 ziet op hetgeen zich buiten het café heeft afgespeeld waarbij de verdachte in het gezicht van de aangever heeft geslagen. Met betrekking tot de eerste situatie stelt de raadsman dat niet kan worden bewezen dat de aangever pijn en/of letsel heeft ondervonden van de duw. Ten aanzien van de tweede situatie heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld nu sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft mogen verdedigen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het procesdossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep staat het volgende vast.
Op 10 september 2016 bevond de verdachte zich als bezoeker in het café Mont Blanc te Bergen, terwijl aangever [slachtoffer] op dat moment werkzaam was als barman in dit café. Omdat de beveiliger [naam] even ergens anders nodig was verzocht hij [slachtoffer] omstreeks 02:00 uur bij de deur te gaan staan en deze dicht te houden zodat er even niemand in en uit het café kon. De verdachte wilde echter het café verlaten, maar werd tegengehouden door [slachtoffer]. De verdachte heeft [slachtoffer] een duw gegeven, de deur geopend en is naar buiten gelopen. [slachtoffer] heeft daarop fysiek contact gemaakt met de verdachte waardoor de verdachte naar voren viel en [slachtoffer] bovenop hem belandde. De verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] in het gezicht geslagen waarop beide partijen door [naam] uit elkaar zijn gehaald.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat [slachtoffer] pijn of letsel heeft ondervonden door de duw van de verdachte op het moment dat hij het café wilde verlaten en dat derhalve op dat moment geen sprake is geweest van mishandeling.
De vraag waar het hof zich vervolgens voor gesteld ziet is of het moment dat [slachtoffer] fysiek contact maakte met de verdachte kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer]. De verdachte, [slachtoffer] en de getuigen verklaren over dit moment als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat iemand in zijn rug sprong waardoor hij met zijn gezicht op de grond viel. Vervolgens wist verdachte zich om te draaien waardoor hij met zijn rug op de grond lag en zag dat [slachtoffer] bovenop hem lag. [slachtoffer] pakte met één hand de verdachte bij zijn strot, waarna de verdachte [slachtoffer] van hem af probeerde te duwen in zijn gezicht door met vlakke hand uit te halen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij met de verdachte mee naar buiten stapte en dat hij de verdachte bij zijn nek vastpakte. Mogelijk hierdoor verloor de verdachte zijn evenwicht en viel naar voren. [slachtoffer] viel met hem mee en gezamenlijk belanden zij op de grond, waarbij [slachtoffer] op de jongen lag.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] verhaal ging halen met een duw in de rug van de verdachte, waardoor de verdachte voorover viel.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] de verdachte in zijn nek sprong en dat de verdachte daardoor ten val kwam op zijn rug. Vervolgens sprong [slachtoffer] weer bovenop de verdachte.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat eenmaal buiten [slachtoffer] bij de verdachte in de rug sprong, waarbij hij een soort knietje gaf in de rug van de verdachte. Beiden vielen op de grond waardoor [slachtoffer] bovenop de verdachte kwam.
Op grond van het voorgaande acht het hof het aannemelijk dat de verdachte van achteren werd besprongen door [slachtoffer]. Hierdoor is de verdachte naar voren gevallen en is [slachtoffer] op hem komen te liggen. Weliswaar was een reactie van [slachtoffer] te verwachten nadat verdachte geen gevolg had gegeven aan het door deze medewerker van het Café gegeven verbod om het café te verlaten. Echter onderhavige dreigende reactie valt niet als zodanig aan te merken zodat niet gezegd kan worden dat verdachte zichzelf in deze situatie heeft gebracht. Het hof is derhalve van oordeel dat aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte door [slachtoffer] waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Voorts is het hof van oordeel dat de verdediging geboden was en dat er geen reële en redelijke mogelijkheid bestond voor de verdachte om zich aan de aanranding te onttrekken. Door zich tegen de aanval te verdedigen door te slaan heeft verdachte voorts proportioneel gereageerd.
Met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht wordt mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690). Nu het hof van oordeel is dat de verdachte met vrucht een beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer kan doen, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kan worden gezien. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. M.J.A. Duker en mr. M.C. Oostendorp, in tegenwoordigheid van R. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2018.