ECLI:NL:GHAMS:2017:2230

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
23-002488-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling met beroep op noodweer door portier in uitgaansgelegenheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, werkzaam als portier bij een uitgaansgelegenheid, was beschuldigd van mishandeling van de aangever, die op 1 december 2013 in Amsterdam was opgetreden. De aangever had zich vervelend en agressief gedragen, wat leidde tot een confrontatie met de verdachte. De verdachte heeft de aangever geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Tijdens de rechtszittingen heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de aangever en diens broer. Het hof heeft de situatie zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte inderdaad een beroep op noodweer toekwam. Het hof oordeelde dat de verdachte ogenblikkelijk en wederrechtelijk was aangerand en dat zijn reactie proportioneel was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002488-16
Datum uitspraak: 29 mei 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13/185846-14 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1966,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 december 2013 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), meermalen, althans eenmaal -in het gezicht- heeft geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (2 tanden uit bovenkaak en gescheurde lip), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.

Vrijspraak

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Op grond van de zich in het procesdossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is naar het oordeel van het hof samengevat het volgende aannemelijk geworden.
Aangever [slachtoffer] (hierna: de aangever) bezocht in de vroege ochtenduren van 1 december 2013 samen met zijn broer uitgaansgelegenheid ‘ [uitgaansgelegenheid] ’ aan het Rembrandtplein in Amsterdam. De verdachte was daar op dat moment als portier werkzaam. In die hoedanigheid was hij door een ober van ‘ [uitgaansgelegenheid] ’ gevraagd om naar binnen te komen omdat een gast – de aangever – zich vervelend en agressief gedroeg en andere gasten lastig viel. De verdachte heeft de aangever vervolgens aangesproken en hem verzocht mee naar buiten te lopen, waaraan de aangever voldeed. De broer van de aangever is achter hen aangelopen. Toen de verdachte en de broers [slachtoffer] buiten op het terras voor ‘ [uitgaansgelegenheid] ’ stonden, deed de aangever zijn vest uit, maakte zich breed, en probeerde de verdachte bij het gezicht te pakken. De verdachte weerde de handelingen van de aangever af en gaf hem een duw. Hierop kwam de aangever opnieuw op hem af en reikte richting het gezicht van de verdachte. Laatstgenoemde pakte de aangever hierop aan de rechter arm vast. Vervolgens maakte de aangever met zijn linker arm een slaande beweging naar het gezicht van de verdachte. Op hetzelfde moment kwam de broer van de aangever ook op de verdachte af. Hierop heeft de verdachte, die zich – ook door de broer van de aangever – aangevallen voelde en die geen kant op kon vanwege het terrasmeubilair, de aangever met één klap van zich af geslagen en hem daarbij in het gezicht geraakt. De broer van de aangever heeft de verdachte van zich af geduwd.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte bij het incident ogenblikkelijk en wederrechtelijk is aangerand door de aangever. Anders dan de advocaat-generaal – en met onderschrijving van het pleidooi van de raadsman – is het hof van oordeel dat verdediging daartegen ook noodzakelijk en geboden was. De positie van de verdachte en het terras waarop hij zich bevond boden redelijkerwijs geen mogelijkheid tot onttrekking aan de aanranding van de aangever. Het gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop het door de verdachte is gebruikt staan bovendien in verhouding tot de aanval. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat op het moment waarop de verdachte de aangever sloeg, hij niet alleen door de aangever werd geslagen, maar ook de broer van de aangever op hem afkwam, kennelijk om zich aan de zijde van zijn broer in de strijd tegen de verdachte te mengen. De capaciteiten die van de verdachte als portier, gelet op zijn ervaring en training, mochten worden verwacht, leiden het hof in deze zaak niet tot een ander oordeel over de noodzaak en gebodenheid van de door de verdachte gekozen wijze van verdediging. Ook de omstandigheid dat het de klap van de verdachte lijkt te zijn geweest waardoor de aangever tamelijk ernstig letsel is bezorgd, doet aan het voorgaande niet af. Naar het oordeel van het hof komt de verdachte dan ook een beroep op noodweer toe.
Met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht wordt mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690). Nu het hof van oordeel is dat de verdachte met vrucht een beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer kan doen, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachtes ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kan worden gezien. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.498,16. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 772,39. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. F.A. Hartsuiker en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2017.
mr. F.A. Hartsuiker en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]