ECLI:NL:GHAMS:2016:340

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
23-004912-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met betrekking tot ex-partner

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 15 december 2014 was gewezen. De verdachte, geboren in 1962, werd beschuldigd van mishandeling van zijn ex-partner, [slachtoffer], op 10 augustus 2012 in Amsterdam Zuidoost. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt van opzettelijke mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na een confrontatie met [slachtoffer], haar met kracht heeft geslagen en geschopt, wat resulteerde in letsel en pijn voor [slachtoffer]. Het hof heeft het primair ten laste gelegde niet bewezen geacht en de verdachte daarvan vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde werd echter wel bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, aangezien het gebruikte geweld buitenproportioneel was en hij zich had kunnen onttrekken aan de situatie. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast.

Uitspraak

parketnummer: 23-004912-14
datum uitspraak: 21 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 december 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 13/238274-12 en 13/405291-09 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 10 augustus 2012 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht meermalen op/tegen diens gezicht althans diens hoofd heeft gestompt/geslagen en/of één of meermalen met kracht op/tegen diens lichaam heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 augustus 2012 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], (met kracht) meermalen, althans eenmaal in/tegen diens gezicht, althans diens hoofd heeft gestompt/geslagen en/of (met kracht) één of meermalen op/tegen diens lichaam heeft getrapt/geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (enigszins) andere bewezenverklaring en een andere straftoemeting komt dan de politierechter.

Vrijspraak primair ten laste gelegde

Het hof is met de politierechter, de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging subsidiair ten laste gelegde

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde mishandeling. Zij heeft daartoe gesteld dat de verdachte door zijn voormalige partner [slachtoffer] is aangevallen en hij zich in reactie daarop mocht verdedigen, waarbij hij schoppende bewegingen heeft gemaakt, maar haar geen klappen heeft gegeven.
Het hof gaat uit van de volgende feiten, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier gebleken. [slachtoffer] en verdachte, ex-partners, zijn elkaar op 10 augustus 2012 op straat tegengekomen, waarbij [slachtoffer] de verdachte heeft aangesproken en zij hem een duw heeft gegeven. Daarop is een gevecht tussen hen beiden ontstaan. [slachtoffer] is twee koppen kleiner dan de verdachte. De getuige [getuige 1] heeft gezien dat [slachtoffer] bloedde uit haar neus en mond en dat de verdachte op haar, [slachtoffer], aan het inbeuken was (verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris op 5 september 2013). [getuige 2] heeft gezien dat de verdachte [slachtoffer] heeft geschopt, gestompt en geslagen alsof zij een boksbal was. Zij heeft gezien dat [slachtoffer] een enorm dikke blauwe neus had, die wel gebroken leek (verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 augustus 2013). In het ziekenhuis is bij [slachtoffer] een kneuzing van de neus geconstateerd (verklaring van [slachtoffer], afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 augustus 2013). Het hof leidt hieruit af dat [slachtoffer] door het handelen van de verdachte letsel heeft bekomen en dat het niet anders kan dan dat zij daardoor ook pijn heeft ondervonden.
Het hof vat het verweer van de raadsvrouw op als een bewijsverweer, nu het betrekking heeft op het ontbreken van de wederrechtelijkheid van het handelen van de verdachte (vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690).
Uit de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] volgt dat de verdachte, nadat hij kennelijk was aangevallen door [slachtoffer], zodanig geweld tegen [slachtoffer] heeft gebruikt dat dit moet worden aangemerkt als buitenproportioneel en aanvallend geweld. Dit geweld kan daarom niet worden beschouwd als noodzakelijk voor zijn zelfverdediging. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich niet aan het gevecht met de veel kleinere [slachtoffer] kon onttrekken door weg te lopen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat – anders dan de raadsvrouw heeft gesteld – niet is gebleken dat [slachtoffer] de verdachte zodanig heeft vastgepakt dat hij zich niet zonder meer kon verwijderen. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 augustus 2012 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met kracht meermalen tegen haar gezicht heeft gestompt en geslagen en met kracht meermalen tegen haar lichaam heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer. Dit verweer is door het hof opgevat als bewijsverweer, zoals hiervoor reeds besproken en verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het hof zal volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, gelet op het feit dat [slachtoffer] de eerste klap heeft uitgedeeld, zij geen aangifte heeft gedaan en zij te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op vervolging van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn voormalige levenspartner [slachtoffer] mishandeld door haar meermalen met kracht te slaan, te stompen en te schoppen, waardoor zij pijn en letsel heeft ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Deze mishandeling vond bovendien plaats op de openbare weg, waarneembaar voor het daar aanwezige publiek. Hierdoor heeft de verdachte de in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid doen toenemen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2015 is de verdachte eerder verschillende keren onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat sinds het bewezenverklaarde feit inmiddels bijna drie en een half jaar is verstreken en dat niet gebleken is dat de verdachte sedertdien op verdenking van soortgelijke feiten met politie of justitie in aanraking is geweest. Ook weegt het hof mee dat [slachtoffer] geen aangifte heeft gedaan en dat zij door haar handelen heeft bijgedragen aan het ontstaan van het gevecht.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 17 juni 2010 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, indien niet (naar behoren) voldaan te vervangen door 10 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De raadsvrouw heeft verzocht de proeftijd voor de duur van een jaar te verlengen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet geen termen aanwezig om over te gaan tot verlenging van de proeftijd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 17 juni 2010, parketnummer 13/405291-09, te weten: een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.A.F. Gerding en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2016.
=========================================================================
[....]