Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het vonnis, gewezen op 1 juli 2015, betrof een vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een openstaand saldo voor geleverde diamanten en kostbaarheden. [Appellant] heeft in hoger beroep een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring van het vonnis, dan wel tot zekerheidstelling. Hij stelde dat er nieuwe feiten waren die erop wezen dat hij in hoger beroep waarschijnlijk tot een lager bedrag veroordeeld zou worden dan in eerste aanleg. Het hof heeft de incidentele vordering van [appellant] afgewezen, omdat niet was gebleken dat het bestreden vonnis op een juridische of feitelijke misslag berustte. Het hof oordeelde dat de belangen van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder wogen dan die van [appellant] bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring. Echter, het hof heeft wel de subsidiaire vordering van [appellant] tot zekerheidstelling toegewezen, omdat er een aanzienlijk restitutierisico bestond, gezien het feit dat [geïntimeerde] in Turkije woonachtig is en Nederland geen verdrag heeft met Turkije over de erkenning en executie van vonnissen. Het hof heeft bepaald dat [geïntimeerde] zekerheid moet stellen voor de bedragen die hij uit hoofde van de executie van het vonnis zal ontvangen, en dat deze bedragen op een geblokkeerde derdengeldenrekening moeten worden gestort totdat in de hoofdzaak eindarrest is gewezen. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.