Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[verweerder 1] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling in het incident
4.Beslissing
3 april 2018voor arrest in de hoofdzaak.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een geschil over de nalatenschap van de overleden vader van [verweerder 1] en [verweerder 2]. De broer van de overledene, [eiser], heeft de nalatenschap aanvaard, maar [verweerders] hebben aanspraak gemaakt op deze nalatenschap, wat heeft geleid tot een rechtszaak. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door zich de nalatenschap toe te eigenen, en hem veroordeeld tot schadevergoeding aan [verweerders].
In hoger beroep heeft [eiser] een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank, omdat hij en zijn echtgenote ernstige gezondheidsproblemen hebben en de executie van het vonnis hen zou dwingen tot een gedwongen verhuizing. [verweerders] hebben betwist dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de executie is overgenomen door Nationale Nederlanden, de hypotheekhouder.
Het hof heeft de vordering van [eiser] tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen. Het hof oordeelde dat het belang van [verweerders] bij de uitvoerbaarverklaring van het vonnis in beginsel gegeven is, en dat [eiser] onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen over de gezondheidsproblemen en de gevolgen van de executie. De zaak is verwezen voor arrest in de hoofdzaak.