ECLI:NL:HR:2007:BA4301

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41429
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
  • C. Schaap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor niet-betaalde belastingen en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 mei 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van een belanghebbende voor door een derde verschuldigde maar niet-betaalde belastingen en premie volksverzekeringen. De belanghebbende was bij beschikking van 28 maart 2003 aansprakelijk gesteld op grond van de Invorderingswet 1990 voor een bedrag van € 180.929. Na bezwaar tegen deze beschikking, dat door de Ontvanger werd gehandhaafd, heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep op 4 december 2003 niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de beroepstermijn. Hierop heeft de belanghebbende verzet aangetekend, maar het Hof heeft dit verzet ongegrond verklaard in de bestreden uitspraak.

De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof zijn oordeel over het verzoek om uitstel van de behandeling onvoldoende had gemotiveerd. De eisen van een goede rechtspleging vereisen dat een verzoek om uitstel, indien tijdig en onderbouwd, in beginsel moet worden ingewilligd, tenzij er zwaarder wegende belangen zijn die zich daartegen verzetten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in dit geval niet aan deze eisen had voldaan, waardoor de klachten van de belanghebbende gegrond waren.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens heeft de Hoge Raad bepaald dat de Staat het griffierecht van € 409 aan de belanghebbende moet vergoeden en dat de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspraktijk, vooral met betrekking tot de motiveringseisen bij verzoeken om uitstel in rechtsprocedures.

Uitspraak

Nr. 41.429
4 mei 2007
AvK
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 september 2004, nr. BK-03/02463, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende na te melden aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Bij beschikking van 28 maart 2003 is belanghebbende ingevolge de Invorderingswet 1990 aansprakelijk gesteld voor door een derde verschuldigde doch niet betaalde belastingen en premie volksverzekeringen, tot een bedrag van € 180.929, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij uitspraak van 4 december 2003 het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. Bij zijn in cassatie bestreden uitspraak heeft het Hof het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De gemachtigde van belanghebbende heeft per fax van 2 september 2004 verzocht om uitstel van de op 3 september 2004 bepaalde mondelinge behandeling.
3.2. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen wegens te late indiening ervan.
3.3. De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat in geval een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in zijn uitspraak met redenen te worden omkleed (vgl. HR 15 december 1993, nr. 29315, BNB 1994/55, en HR 31 januari 2001, nr. 35914, BNB 2001/132).
Door te overwegen als onder 3.2 vermeld heeft het Hof zijn daar weergegeven oordeel niet toereikend gemotiveerd. De klachten zijn mitsdien in zoverre gegrond en behoeven voor het overige geen behandeling. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3.4. Nu het Hof in het verzetschrift kennelijk en niet onbegrijpelijk een verzoek van belanghebbende heeft gelezen om op het verzet te worden gehoord, zal het verwijzingshof haar daartoe de gelegenheid moeten bieden.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet bij het Hof dient het verwijzingshof te beslissen bij de uitspraak op het verzet.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2007.