4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“Verzoek heropening onderzoek
4. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak gesloten ter zitting van 4 november 2020. Bij brief van 20 november 2020 (per fax d.d. 22 november 2020 door de rechtbank ontvangen) heeft eiser verzocht het onderzoek te heropenen vanwege een door hem ontvangen aanmaning IB/PVV 2014 ten bedrage van € 1.751, gedagtekend 28 oktober 2020.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Nu het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2014 nog loopt kan eiser door het benaderen van de Belastingdienst uitstel van betaling krijgen voor de aanslag en zal de aanmaning worden ingetrokken. Verder valt niet in te zien welk belang eiser bij heropening van het onderzoek heeft nu de rechtmatigheid van de aanslag IB/PVV 2014 juist onderwerp van geschil is in de procedure met nummer HAA 20/3576 waarin heden uitspraak gedaan wordt. Op grond van het vorenoverwogene en gelet op het algemeen belang van een doelmatige procesgang wijst de rechtbank het verzoek van eiser om heropening van het onderzoek af. Nu het verzoek om heropening wordt afgewezen zal de rechtbank het hiervoor vermelde faxbericht (met bijlagen) verder buiten beschouwing laten.
Bevoegdheid kamer rechtbank
6. Eiser voert aan dat hij niet kan vaststellen of de rechtbank Noord-Holland in strijd met artikel 6 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) geen enkelvoudige en meervoudige kamers, maar teams ter behandeling van zaken heeft ingesteld, en of deze zaak op grond van genoemd artikel ten onrechte is toebedeeld aan de voorzitter van een kamer. De rechtbank oordeelt als volgt. In het Bestuursreglement van de Rechtbank Noord-Holland, Staatscourant 2018 nr. 23791, is vastgelegd in welke organisatorische eenheden de rechtbank is onderverdeeld. Voorts is daarin vastgelegd dat het bestuur van de rechtbank jaarlijks een overzicht vaststelt van de categorieën zaken die in de afdelingen Privaatrecht en Publiekrecht door elk van de teams worden behandeld, en jaarlijks een overzicht vaststelt van de bezetting van deze afdelingen. Ook is in het Bestuursreglement bepaald op welke wijze de toedeling van zaken plaatsvindt. De rechtbank overweegt dat de enkelvoudige kamer in deze zaak wordt gevormd door mr. G.H. de Soeten. Van strijd met enige bepaling van de Wet RO is de rechtbank niets gebleken.
7. Voor zover deze grief van eiser al op enig punt zou dienen te leiden tot de constatering dat een vormvoorschrift is geschonden, kan dit, gelet op artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), naar het oordeel van de rechtbank niet tot verlaging en/of vernietiging van de aanslagen leiden nu, zou van een vormverzuim al sprake zijn geweest, niet aannemelijk is geworden dat eiser hierdoor is benadeeld.
Verzoek uitstel behandeling zaken
8. Eiser heeft voor de zitting verzocht om de behandeling van de zaak ter zitting uit te stellen omdat hij onvoldoende tijd gehad zou hebben om het griffiedossier in te zien, en tevens heeft hij verzocht om de behandeling van de zaken HAA 20/3576 en 20/3577 uit te stellen omdat de behandeling van deze vijf zaken tijdens één zitting vanwege de te verwachten tijdsduur een te grote lichamelijke belasting voor eiser zou zijn gelet op zijn lichamelijke beperkingen.
9. Tijdens de zitting heeft eiser verzocht om het onderzoek te schorsen omdat de rechtbank een vooronderzoek zou moeten verrichten naar de verenigbaarheid van het toegepaste Nederlandse belastingrecht met Europees recht. De rechtbank heeft laatstgenoemd verzoek afgewezen om de volgende reden.
10. De rechtbank stelt voorop dat de eisen van een goede rechtspleging meebrengen dat ingeval een eiser of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn, verzoekt die behandeling op een latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in de uitspraak met redenen te worden omkleed (zie HR 20 december 1989, nr. 26.194, ECLI:NL:HR:1989:ZC4187, en HR 4 mei 2007, nr. 41.429, ECLI:NL:HR:2007:BA4301). 11. Eiser heeft de volgende grond opgegeven voor zijn verzoek om uitstel van het onderzoek op de zitting. Er dient door de rechtbank een vooronderzoek te worden verricht naar de conformiteit van de Nederlandse wetgeving met Europees recht.
12. De rechtbank overweegt dat geen rechtsregel de rechtbank gebiedt om (in het onderhavige geval) vóór het onderzoek ter zitting, naast het in het ontvangst nemen, administreren en doorzenden van door partijen ingediende stukken, een vooronderzoek te verrichten. Een beslissing een inhoudelijk vooronderzoek in te stellen is door de rechtbank niet genomen, zodat het in kennis te stellen van belanghebbende van een beslissing geen vooronderzoek in te stellen dan wel een dergelijk onderzoek te beëindigen niet aan de orde is geweest. De rechtbank heeft zijn gebruikelijke werkwijze gevolgd door het inhoudelijke onderzoek van de zaak aan te vangen met de zitting. De rechtbank is niet krachtens enige wettelijke regel gehouden op verzoek een vooronderzoek te heropenen dan wel de zitting te schorsen. De eventuele strijdigheid van de aanslagen met Europees recht komt in deze uitspraak aan de orde.
13. Ten aanzien van het verzoek om de behandeling van drie van de vijf ter zitting behandelde zaken uit te stellen is de rechtbank niet gebleken van een dwingende reden aan de zijde van eiser die hiertoe zou nopen. De rechtbank heeft de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting in de onderhavige zaak op 23 september 2020 aan eiser gestuurd. De uitnodiging van de andere zaken is op 2 september 2020 respectievelijk 23 september 2020 gestuurd. De rechtbank stelt voorts vast dat aanhouding van één of meer van deze zaken zou leiden tot een onredelijke vertraging van de behandeling van de zaken en dat met het opnieuw plannen van een zitting niet onaanzienlijke kosten en inspanningen zouden zijn gemoeid, waaronder het opnieuw uitnodigen van partijen, het vrij houden van een zittingszaal, het inroosteren van een rechter en griffier en het opnieuw ter zitting verschijnen van verweerder. In de periode voorafgaande aan de zitting is niet gebleken dat het eiser aan tijd en energie heeft ontbroken om zich terdege op de zitting voor te bereiden, zowel wat de materieelrechtelijke als de processuele punten betreft. Integendeel heeft hij in alle zaken zeer uitgebreide stukken in het geding gebracht, en motiveringen aangevoerd. Bovendien zijn eisers stellingen in de vier overige zaken vrijwel gelijkluidend, en is het derhalve efficiënt voor alle betrokken partijen om deze zaken gezamenlijk te behandelen. Tijdens de zitting is ook niet gebleken dat eiser moeite had met de duur van de zitting. Hij heeft tot aan het einde van de zitting alle gelegenheid gehad zijn standpunten naar voren te brengen, en hij heeft daarvan ook uitgebreid gebruik gemaakt.
14. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan uitstel van de zitting in één of meer van de zaken in de weg staan. Dientengevolge is het verzoek van eiser om verder uitstel van de zitting voor één of meer van de zaken afgewezen en zijn alle zaken ter zitting behandeld.
Inzage eiser in griffiedossier
15. Eiser heeft de rechtbank verzocht het onderzoek te schorsen om hem nogmaals de gelegenheid te bieden inzage in het griffiedossier te hebben. De rechtbank overweegt als volgt. Op 20 oktober 2020 heeft eiser op het door hem opgegeven tijdstip het griffiedossier mogen inzien. Hij heeft daarvoor ongeveer 40 minuten de tijd gekregen. Het griffiedossier bevat geen andere stukken dan eisers beroepschrift, het verweerschrift, nader door eiser ingediende stukken, alle met bijlagen, en brieven van de rechtbank waarbij deze stukken zijn doorgezonden aan de wederpartij, alsmede brieven van de rechtbank van administratief-procedurele raad. Er bestaat geen wettelijke bepaling op grond waarvan de rechtbank verplicht is eiser inzage te verlenen in het dossier van de zaak. Eiser is derhalve door deze gang van zaken niet in zijn belangen geschaad, en er is geen rechtsregel die de rechtbank verplicht om het onderzoek te schorsen teneinde eiser nogmaals gelegenheid te geven het griffiedossier in te zien.
Toepassing Nederlands belastingrecht
16. Na het indienen van bezwaren tegen de aanmaningskosten en dwangbevelkosten heeft verweerder geconcludeerd dat deze onrechtmatig in rekening zijn gebracht en heeft hij bij uitspraak op bezwaar deze kosten tot nihil verminderd. Er is geen proceskostenvergoeding toegekend.
17. Daarbij is afgezien van het houden van een hoorgesprek. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 25 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1619) bepaald dat indien in bezwaar volledig wordt tegemoet gekomen, er geen hoorplicht meer bestaat voor de nevenvorderingen, zoals de kostenvergoeding. De grief van eiser dat ten onrechte geen hoorgesprek is gehouden faalt op die grond. 18. Ten aanzien van eisers verzoek tot vergoeding van kosten van bezwaar, heeft verweerder dit verzoek naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen. Er is geen sprake geweest van beroepsmatig door een derde verleende bijstand in de bezwaarprocedure, en de overige door eiser gestelde kosten, met name bestaande uit tijdverzuim voor het bestuderen en schrijven van stukken komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.
Strijdigheid met Europees recht
19. Eiser stelt dat dit weliswaar overeenkomstig Nederlands recht moge zijn, maar dat dit strijdig is met Europees recht en dat hem daarop als Duits onderdaan een rechtstreeks beroep toekomt, en dat Nederland zijn bevoegdheden dient uit te oefenen in overeenstemming met het Unierecht. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
20. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser genoemde, in het EVRM gewaarborgde rechten en vrijheden van eiser niet zijn geschonden. De rechtsmiddelen bezwaar en beroep bieden eiser de gelegenheid een onjuiste berekening van aanmanings- en dwangbevelkosten effectief te betwisten, hetgeen in bezwaar ook tot het door eiser gewenste resultaat heeft geleid. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om een nader onderzoek in te stellen naar de verenigbaarheid van de bezwaarprocedure met Europees recht, zoals door eiser verzocht. Derhalve faalt zijn beroep op het bepaalde in artikel 13 van het EVRM.
21. De rechtbank is verder van oordeel dat het optreden van verweerder in deze zaak niet in strijd is met enige bovenwettelijke rechtsnorm.
22. Gelet op het vorenoverwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard.
23. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding omdat hij vanwege het moeten voeren van deze procedure, gelet op zijn arbeidsbeperking, niet in de gelegenheid was te re-integreren en betaalde arbeid te verrichten. Artikel 8:73 Awb (oud) geeft de rechtbank alleen bij een gegrond beroep de mogelijkheid een partij te veroordelen tot schadevergoeding. Omdat het beroep ongegrond moet worden verklaard, is de rechtbank niet bevoegd om te oordelen over eisers verzoek tot schadevergoeding, wat daar verder van zij.”