ECLI:NL:HR:2006:AW1860
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming tot erkenning van een kind door de verwekker
In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige partners over het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van hun kind, geboren uit hun relatie. De man, die op het moment van de geboorte nog gehuwd was met een andere vrouw, verzocht de rechtbank om toestemming om het kind te erkennen. De moeder, die het ouderlijk gezag over het kind heeft, heeft dit verzoek bestreden. De rechtbank heeft de man in eerste instantie toestemming verleend, maar de moeder ging in hoger beroep. Het gerechtshof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, maar de moeder stelde cassatie in bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt dat bij de beoordeling van een verzoek om vervangende toestemming de belangen van zowel het kind als de verwekker moeten worden afgewogen. De moeder voerde aan dat de gedragingen van de man, waaronder mishandeling, een zware druk op haar leven hebben gelegd en dat dit ook het kind zou schaden. Het hof had echter geoordeeld dat er geen reële risico's voor het kind waren die de erkenning zouden kunnen belemmeren. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de belangen van de man zwaarder wegen dan die van de moeder en het kind. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in familierechtelijke zaken, vooral wanneer het gaat om de erkenning van een kind door de verwekker. De Hoge Raad stelt dat de belangen van het kind en de moeder niet voldoende zijn meegewogen in de eerdere oordelen.