ECLI:NL:HR:2004:AR3040

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00193/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld en verkrachting in de context van artikel 242 Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, voor verkrachting. De zaak betrof een incident waarbij de verdachte, in de periode van eind maart 2001 tot 22 juni 2001, het slachtoffer, een vrouw van ruim 80 jaar oud, had gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld. De verdachte had zijn penis en/of vingers onverhoeds in de vagina van het slachtoffer geduwd, terwijl zij zich wilde verzetten en om hulp schreeuwde. De Hoge Raad kreeg de vraag voorgelegd of het bewezenverklaarde gedrag van de verdachte als 'geweld' in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht kon worden gekwalificeerd.

De Hoge Raad verwierp de klacht van de verdachte dat het bewezenverklaarde geen geweld opleverde. De Raad verwees naar de conclusie van de Advocaat-Generaal, die had benadrukt dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de leeftijd van het slachtoffer en de wijze waarop de verdachte handelde, wezenlijk waren voor de beoordeling van het begrip geweld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte voldeden aan de eisen van artikel 242 Sr.

Uiteindelijk werd het beroep in cassatie verworpen, wat betekende dat de eerdere veroordeling van de verdachte door het Hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de juridische interpretatie van geweld in seksuele delicten en de bescherming van kwetsbare slachtoffers.

Uitspraak

16 november 2004
Strafkamer
nr. 00193/04
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 12 september 2003, nummer 21/000436-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Peru) op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 30 december 2002 - de verdachte ter zake van 1. en 2. telkens opleverende "verkrachting" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt, naar de Hoge Raad begrijpt, dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de onder 2 bewezenverklaarde gedragingen "geweld" in de zin van art. 242 Sr opleveren.
3.2. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van het einde van de maand maart 2001 tot 22 juni 2001 te Dieren, gemeente Rheden, door geweld [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van voornoemde [slachtoffer], welk geweld hierin heeft bestaan dat verdachte - bij het naar aanleiding van pijnklachten bekijken van de vagina van voornoemde [slachtoffer] - zijn penis en/of vinger(s) onverhoeds heeft geduwd/gebracht in de vagina van voornoemde [slachtoffer]."
3.3. Het middel kan niet tot cassatie leiden op de gronden als vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2 en 3.3.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 november 2004.