Conclusie
Nr. 00193/04
Mr Machielse
Zitting 21 september 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte op 12 september 2003 voor verkrachting, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Het hof heeft aan deze veroordeling twee bijzondere voorwaarden verbonden. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als in het arrest aangegeven.
2. Mr B.J. Schadd, advocaat te Arnhem, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.(1)
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het tenlastegelegde feit onder 2 ten onrechte als verkrachting heeft gekwalificeerd, "terwijl er blijkens de bewezenverklaring van geweld sprake is, welk geweld nergens in de bewezenverklaring terugkomt". Het onverhoeds duwen/brengen van de penis (AM; in de vagina) levert volgens het middel geen geweld op.
Ik begrijp het middel aldus dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte, het onverhoeds brengen van de penis in de vagina van het slachtoffer, geen geweld in de zin van art. 242 Sr oplevert.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van verdachte, mr Schadd, verklaard dat zijns inziens de feiten kunnen worden bewezenverklaard en verder een strafmaatverweer gevoerd. Kennelijk ontwaarde de verdediging toen geen bezwaar om het tenlastegelegde bewezen te verklaren en te kwalificeren en is het cassatiemiddel ontsproten aan een voortschrijdend inzicht.
3.2. Wat geweld in art. 242 Sr inhoudt is niet in de wet beschreven. De meest algemene betekenis is de aanwending van fysieke kracht (tegen personen of goederen), welke met zo'n hevigheid geschiedt, dat zij geëigend schijnt het in de betreffende bepaling beschermde rechtsgoed in gevaar te brengen. Voor zover het tegen personen gericht is, zal zij geëigend moeten zijn (schijnen) de weerstand, die de wederpartij kan bieden, te breken.(2) Van dwingen kan sprake zijn niet alleen als verzet gebroken wordt, maar ook als het onverhoedse karakter van het handelen van verdachte het slachtoffer overvalt en verzet voorkómt.(3) De delictshandeling en het aanwenden van dwang door middel van geweld of een feitelijkheid zullen dan kunnen samenvallen. Denk aan het geval waarin iemand een vrouw onverhoeds bij haar borsten grijpt. Het overvalkarakter van het ontuchtig handelen levert dan meteen de in art. 246 Sr geëiste dwang op.(4) De omstandigheden van het geval zullen doorslaggevend kunnen zijn voor het antwoord op de vraag of er in grensgevallen van 'geweld' gesproken kan worden. Ik wijs er daarbij op dat de scheidslijn met de 'feitelijkheden' niet haarscherp is uit te tekenen. Een gedraging gepleegd jegens een jong meisje kan geweld zijn terwijl zo een gedraging bij lange na niet geëigend lijkt het verzet van een volwassen man te breken.(5) Ook eerdere voorvallen kunnen een rol spelen.(6) Ik citeer de Hoge Raad:
"Vooropgesteld moet worden dat de grens tussen "geweld" en "een andere feitelijkheid", in de zin van art. 242 Sr, niet steeds scherp zal kunnen worden getrokken, zodat die afgrenzing in voorkomende gevallen mede zal afhangen van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval."(7)
3.3. In de onderhavige zaak lijkt mij van belang dat het slachtoffer ten tijde van de gepleegde feiten ruim 80 jaren oud was en dat verdachte 'onverhoeds' zijn penis bij haar inbracht. Bewijsmiddel 4 houdt als verklaring van het slachtoffer in dat zij zich wilde verzetten en gilde en schreeuwde dat verdachte op moest houden en weg moest gaan en dat verdachte te sterk was. Het hof heeft kunnen aannemen dat onder die omstandigheden het bewezenverklaarde handelen als geweld is te kenmerken.
Het middel faalt.
4. Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Een persoon die zich het lot van het slachtoffer heeft aangetrokken heeft ook een brief gestuurd die in de cassatieprocedure geen rol kan spelen.
2 NLR aant. 6 bij art. 81.
3 Zie NLR aant. 4 bij art. 246.
4 Zie bijv. HR 10 februari 2004, nr. 00780/03, waarin het onverhoeds bij de borsten grijpen het misdrijf van art. 246 Sr opleverde. De Hoge Raad vond geen grond voor vernietiging.
5 Vgl. HR NJ 1995, 454.
6 Vgl. HR 3 april 2001, NJB 2001, blz. 909, nr. 92.
7 HR NJ 1999, 125.