ECLI:NL:HR:2004:AO8819
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie bij verzuim van de strafadministratie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, met een gevangenisstraf van vier maanden. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn raadsman, mr. J.G.M. Dassen, een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klacht van de raadsman, dat de vordering van de Advocaat-Generaal niet bij de aan hem toegezonden stukken zat, geen middel van cassatie oplevert. Dit omdat de klacht zich niet richt tegen een handeling of beslissing van een rechter in de zin van de wet. De Hoge Raad heeft verder opgemerkt dat de verdachte niet tijdig een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, waardoor hij niet-ontvankelijk is in zijn beroep.
De Hoge Raad heeft ook benadrukt dat indien de strafadministratie van de Hoge Raad verzuimt om tijdig afschriften van kernstukken toe te sturen, de raadsman alsnog een termijn kan worden gegund om een aanvullend middel in te dienen, mits dit verzoek tijdig wordt gedaan. In dit geval is echter niet gebleken dat de raadsman om toezending van gedingstukken heeft verzocht, waardoor er geen sprake is van een verzuim dat de ontvankelijkheid van het beroep zou kunnen beïnvloeden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.