ECLI:NL:HR:2008:BC9542
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in cassatie met betrekking tot faillissementsfraude
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2008 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens faillissementsfraude en andere strafbare feiten. De raadsman van de verdachte had middelen van cassatie voorgesteld, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de termijn inderdaad was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde straf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en bepaalde dat deze moest worden verminderd naar twee jaar en tien maanden, met zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. De overige klachten van de verdachte werden verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak van het Hof. De zaak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de verplichtingen van de raadsman om tijdig verzoeken om aanvulling van processtukken in te dienen.