ECLI:NL:HR:2008:BC9542

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11182
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in cassatie met betrekking tot faillissementsfraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2008 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens faillissementsfraude en andere strafbare feiten. De raadsman van de verdachte had middelen van cassatie voorgesteld, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de termijn inderdaad was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde straf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en bepaalde dat deze moest worden verminderd naar twee jaar en tien maanden, met zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. De overige klachten van de verdachte werden verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak van het Hof. De zaak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de verplichtingen van de raadsman om tijdig verzoeken om aanvulling van processtukken in te dienen.

Uitspraak

17 juni 2008
Strafkamer
nr. 07/11182
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 september 2006, nummer 22/005923-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 30 september 2004 - de verdachte vrijgesproken van het hem onder 6 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enige goed aan de boedel onttrekken en als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek", 2. "als bestuurder van een rechtspersoon welk in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde vervreemden en als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, in genoemd artikel bedoeld", 3. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte of onvolledig doen, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd", 4. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", 5. "opzettelijk een der in artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde verplichtingen, niet, niet juist of niet volledig nakomen, meermalen gepleegd" en 7. "verduistering" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, de straf zal verminderen naar de gebruikelijke maatstaf en het beroep voor het overige zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 26 september 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 18 juli 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat de uitspraak van het Hof nietig is aangezien een bijlage van de door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van het Hof overlegde pleitnota zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
4.2. De raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet binnen de in art. 437, tweede lid, Sv genoemde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer (vgl. HR 15 juni 2004, LJN AO8819, NJ 2004, 465). In het onderhavige geval is niet gebleken dat de raadsman een dergelijk verzoek heeft ingediend, zodat de klacht niet tot cassatie kan leiden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaar en tien maanden beloopt, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 juni 2008.