ECLI:NL:HR:2009:BG9201
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over het ontbreken van processtukken en overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. B.Th. Nooitgedagt, had cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De raadsman stelde dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig was, omdat de pleitnotities niet bij de processtukken waren gevoegd. De Hoge Raad oordeelde dat de raadsman geen verzoek om aanvulling van de processtukken had ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon deze klacht niet leiden tot cassatie.
Daarnaast werd er een klacht ingediend over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat deze termijn inderdaad was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van vijf jaar naar vier jaar en negen maanden.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Voor het overige werd het beroep verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van verzoeken om aanvulling van processtukken en de naleving van de redelijke termijn in strafzaken.