3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i)De Rijksrecherche, waarvan de directeur zetelt in Tiel, waar ook een bedrijfsbureau en een inlichtingendienst zijn gevestigd, heeft vijf onderzoekseenheden (units), die zijn gestationeerd in Amsterdam, Arnhem, 's-Gravenhage, 's-Hertogenbosch en Leeuwarden. Aan het hoofd van iedere onderzoekseenheid en van de inlichtingdienst staat een unithoofd. Het bevoegd gezag over de Rijksrecherche wordt uitgeoefend door het College van procureurs-generaal, verder te noemen: het College. De Rijksrecherche heeft een ondernemingsraad, die vergadert met de bestuurder in de persoon van de directeur.
(ii)In het beleidsplan Rijksrecherche 1998-2002 worden de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de unithoofden als volgt omschreven:
Het unit-hoofd Rijksrecherche:
- is primair verantwoordelijk voor het functioneren van zijn Rijksrecherche-unit en bij piket ook voor andere,
- geeft uitvoering aan het vastgestelde beleid en prioriteitstelling,
- beslist in reguliere gevallen op de aanvraag van de hoofdofficier van justitie tot inzet van de Rijksrecherche,
- treedt bij twijfel over de inzet en bij unit-overstijgende, extra capaciteit vergende of meer beleidsgevoelige aanvragen in overleg met de directeur Rijksrecherche.
Deze bevoegdheidsverdeling leidt ertoe dat, uitgaande van inzetcriteria en toegekende prioriteit, het unit-hoofd de meeste onderzoeken zal innemen. De directeur Rijksrecherche is echter bevoegd capaciteit anders toe te delen of onderzoeken te stoppen, te versnellen of te vertragen.
(iii)Naar aanleiding van een in januari 2000 verschenen rapport (opgesteld door mr. B. Staal en P. van Brakel) heeft het College bij brief van 15 maart 2000 aan de minister van justitie kenbaar gemaakt wijzigingen geboden te achten ten aanzien van de inzet van de Rijksrecherche, teneinde in het rapport gesignaleerde onvolkomenheden in het functioneren van de Rijksrecherche weg te nemen. Het College stelt de minister van justitie in deze brief voor te komen tot de instelling van een Coördinatiecommissie Rijksrecherche (verder: CCR), bestaande uit het lid van het College dat fungeert als portefeuillehouder Rijksrecherche, de hoofdofficier van justitie die aan het hoofd staat van het landelijk parket en een (ervaren) officier van justitie die zal worden aangewezen als coördinerend officier van justitie voor de Rijksrecherche. De CCR zal met mandaat van het College gaan bepalen of in een concreet geval de Rijksrecherche met een onderzoek wordt belast, welke capaciteit daarvoor zal worden aangewend en voor welke periode dat zal geschieden. Tot de inzet van de Rijksrecherche zal de CCR kunnen besluiten, hetzij op aanvraag van een hoofdofficier van justitie (hoofd van een arrondissementsparket), hetzij op eigen initiatief. In deze brief merkt het College voorts op
"dat het operationeel leiden van onderzoeken en het coachen van medewerkers een kerntaak vormt voor de unithoofden rijksrecherche. De commissie heeft geconstateerd dat deze sturing, althans naar buiten toe, als onvoldoende wordt ervaren.
Wat daar ook de oorzaken van kunnen zijn, het College meent dat de unithoofden hun verantwoordelijkheid voor de operationele taken nadrukkelijker dan voorheen moeten waarmaken. Met de door het College voorgestelde centrale intake van zaken en centrale prioriteitstelling zal de organisatiestructuur van de rijksrecherche, die uitgaat van decentrale aansturing, onmiskenbaar een aanpassing moeten ondergaan. Deze aanpassing heeft ook consequenties voor de functie en werkzaamheden van de unithoofden.
Het College stelt zich voor dat de directeur rijksrecherche binnen afzienbare termijn voorstellen doet voor een wijziging van de organisatiestructuur van de rijksrecherche (van meer decentraal naar meer centraal) en daarbij betrekt de operationele aansturing en coaching door unithoofden van rijksrechercheurs."
(iv)De minister van justitie heeft zich in een tot de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gerichte brief van 17 mei 2000 met de voorstellen van het College verenigd. Overeenkomstig het aan de minister van justitie gedane (en door hem goedgekeurde) voorstel heeft het College op 30 augustus 2000 besloten tot oprichting van de CCR. Daarbij is bepaald dat de CCR haar werkzaamheden feitelijk zal aanvangen op het moment waarop de coördinerend officier van justitie aantreedt, en dat tezelfdertijd het huidige mandaat aan de unithoofden zal worden ingetrokken.
(v)De Ondernemingsraad heeft de directeur van de Rijksrecherche bij brief van 12 mei 2000 medegedeeld van de voorzitter van het College te hebben begrepen dat de Ondernemingsraad omtrent "de reorganisatie" zal worden geraadpleegd, en dat hij verwacht in de gelegenheid te worden gesteld advies uit te brengen voordat enige besluitvorming plaatsvindt, waaronder begrepen activiteiten die vooruitlopend op te nemen beslissingen worden ontplooid. In een notitie van 30 mei 2000 heeft de Ondernemingsraad de directeur opnieuw onder de aandacht gebracht dat hij van oordeel is dat de instelling van de CCR zodanige veranderingen in de organisatie van, en de verdeling van bevoegdheden binnen, de Rijksrecherche meebrengt, dat de Ondernemingsraad op de voet van art. 25 WOR de gelegenheid dient te krijgen advies uit te brengen.
(vi)Bij memo van 30 juni 2000 heeft de directeur van de Rijksrecherche de Ondernemingsraad meegedeeld dat hij hem geen advies vraagt omtrent "de maatregelen die het Openbaar Ministerie zal nemen om te komen tot een andere wijze van invulling geven aan haar rol als bevoegd gezag in de aansturing van de Rijksrecherche", en dat hij meent dienaangaande geen advies aan de Ondernemingsraad te kunnen vragen omdat hij ter zake geen bevoegdheden heeft.