ECLI:NL:HR:2002:AD9339
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie in aannemingsovereenkomst
In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [Eiser 1] en [Eiseres 2], een vordering ingesteld tegen verweerster, Aannemingsbedrijf [A] B.V., wegens wanprestatie uit een aannemingsovereenkomst. De eisers hebben verweerster gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en vorderden een schadevergoeding van ƒ 103.595,--, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De Rechtbank heeft in verschillende tussenvonnissen een comparitie van partijen gelast en een deskundigenonderzoek bevolen. Uiteindelijk heeft de Rechtbank in het eindvonnis van 18 maart 1998 verweerster veroordeeld tot betaling van ƒ 107.250,38, vermeerderd met rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Verweerster heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 4 mei 2000 een tussenarrest heeft gewezen. Tegen dit tussenarrest hebben eisers cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd met betrekking tot de schadevergoeding. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat de schade moet worden begroot op basis van de vermogensvermindering die eisers hebben geleden ten opzichte van de situatie waarin zij zouden zijn geraakt bij behoorlijke nakoming van de verbintenis. De latere verkoop van het huis door eisers heeft geen betekenis in het kader van de vordering tot vervangende schadevergoeding. De Hoge Raad heeft verweerster in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 1.095,36 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.