Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in eerste aanleg: gedaagde,
[appellante] ,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1]2. [geïntimeerde2] ,wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2] ,
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.4 Is de juiste rietsoort op de juiste wijze en in de juiste hoeveelheid aangebracht?
3.De vordering en de procedure in eerste aanleg
€ 7.500,-. De rechtbank heeft [appellante] daarnaast veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 7.480,54.
4.Bespreking van de grieven
24 november 2010, 11 mei 2016, 6 juli 2011, 9 november 2011, 28 maart 2012 en
18 december 2013, zodat het appel tegen deze tussenvonnissen ongegrond is.
grief VII, houdt in dat de vordering van [geïntimeerden] c.s. op grond van artikel 3:307 BW, in verband met artikel 3:312 BW is verjaard. Dit verweer moet worden verworpen, omdat het hier geen vordering tot nakoming betreft waarop artikel 3:307 ziet, maar een vordering tot (vervangende) schadevergoeding.
grief IIbegrijpt het hof dat [appellante] zich allereerst op het standpunt stelt dat de rietsoort - fijn of grof, kort of lang - er niet doet.
grief IIklaagt [appellante] er verder over dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank naar aanleiding van het rapport van 13 oktober 2012 deskundige [E] alsnog heeft verzocht antwoord te geven op de vraag of op de westzijde van het dak de juiste rietsoort is aangebracht. Ook die klacht is naar het oordeel van het hof ongegrond. De constatering van deskundige [E] dat het riet op de westzijde van het dak op juiste dikte is aangebracht, sluit immers niet uit dat er ongeschikt riet (op de juiste dikte) is aangebracht. Omdat deskundige [E] zich in zijn rapport van 13 oktober 2012 niet expliciet heeft uitgelaten over het soort riet dat door [appellante] is gebruikt, heeft de rechtbank hem dan ook terecht verzocht deze vraag alsnog te beantwoorden. Grief II faalt ook in zoverre.
grieven I en VIniet is gegeven, niet inziet op welke grond de gevolgen van die keuze voor rekening van [C] zouden moeten komen, zeker nu niet ter discussie staat dat [appellante] het riet ook heeft geleverd. Ook de grieven I en VI zijn tevergeefs voorgesteld.
grief III,dat de rechtbank deskundige [F] niet als deskundige had kunnen benoemen omdat hij zelf geen rietdekker is geweest, gaat het hof voorbij, nu [F] , als rietteler en als deskundige op het gebied van dekriet en rieten daken verbonden aan Arcadis, in staat moet worden geacht de geschiktheid van het riet te beoordelen. Dat hij zich in 1994 in dagblad Trouw heeft uitgelaten over import-riet brengt naar het oordeel van het hof zonder nadere toelichting van [appellante] , die ontbreekt, nog niet mee dat hij in deze zaak bevooroordeeld zou zijn. Grief III faalt.
grief IVbevat geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank terecht zijn verworpen. Het hof maakt die overwegingen tot de zijne. Om die reden behoeft de grief geen verdere bespreking.
grief Ven in de daarop gegeven toelichting leest het hof in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank in rechtsoverweging 2.8 van het eindvonnis gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog het volgende aan toe.
VIIIbetrekking. De grief komt vanuit verschillende invalshoeken op tegen de door de rechtbank vastgestelde vergoeding van € 7.500,-.
Grief VIIIfaalt dan ook.
grief IXhet lot deelt van de voorgaande grieven.