ECLI:NL:GHARL:2025:5351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
200.342.328/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van werkzaamheden uit aannemingsovereenkomst door niet-betaling van factuur en herstelverplichtingen van de aannemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door zowel de appellant als de geïntimeerde in een geschil over een aannemingsovereenkomst. De appellant, die werkzaamheden heeft laten verrichten door de geïntimeerde, heeft de betaling van een factuur van € 6.094,77 opgeschort omdat hij meent dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd. De geïntimeerde heeft daarop betaling gevorderd en de kantonrechter heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen, terwijl de tegenvordering van de appellant is afgewezen. Beide partijen zijn in hoger beroep gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde zijn verplichtingen tot het leveren van goed werk niet heeft geschonden, omdat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat er gebreken waren die herstel behoefden. Het hof heeft geoordeeld dat de factuur voldoende gespecificeerd en opeisbaar was, en dat de opschorting door de appellant niet gerechtvaardigd was. De vordering tot vervangende schadevergoeding van de appellant is afgewezen, omdat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.342.328/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad 10693208
arrest van 19 augustus 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Leusden,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R. van Domselaar te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Na het arrest van 11 maart 2025 heeft op 10 juli 2025 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant] op regiebasis bouwwerkzaamheden verricht aan zijn woning. [appellant] heeft de (laatste) factuur van € 6.094,77 niet betaald. [geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter betaling van dit bedrag gevorderd en een verklaring voor recht dat [appellant] hierdoor in zijn verplichtingen tegenover [geïntimeerde] is tekortgeschoten. Verder heeft hij de kantonrechter gevraagd [appellant] te veroordelen tot nakoming van de aannemingsovereenkomst.
2.2
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] de werkzaamheden niet goed en deugdelijk heeft uitgevoerd. Hij heeft op die grond de betaling van de factuur opgeschort. [appellant] heeft op zijn beurt in reconventie een tegenvordering ingediend. Hij heeft primair herstel van de gebreken gevorderd en subsidiair betaling van € 14.504,72 aan vervangende schadevergoeding, dan wel een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen bedrag met rente.
2.3
De kantonrechter heeft de gevorderde betaling van de factuur van € 6.094,77 toegewezen. De kantonrechter heeft de overige vorderingen van [geïntimeerde] en de tegenvordering van [appellant] in reconventie afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
2.4
Beide partijen zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Het hof zal net als de kantonrechter de betaling van de factuur toewijzen en de overige vorderingen afwijzen.
Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.

3.De relevante feiten

3.1
In mei 2022 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] mondeling opdracht gegeven tot het vergroten, herindelen en renoveren van zijn woning aan de [adres] in [woonplaats1] op basis van regie. De overeenkomst houdt het volgende in:
- [geïntimeerde] koopt de materialen in en rekent daarvoor een opslag van 10%;
- de werkzaamheden van [geïntimeerde] kosten [appellant] € 400,- exclusief btw per werkdag;
- de werkzaamheden van de onderaannemer die [geïntimeerde] inschakelt, kosten [appellant] per werkdag € 304,- exclusief btw en exclusief een opslag van 10%;
- [appellant] mag altijd de inkoopfacturen inzien;
- partijen hanteren financiële transparantie.
3.2
[geïntimeerde] is zijn werkzaamheden begin juni 2022 gestart. Medio december 2022 heeft [appellant] de begane grond en eerste verdieping van de woning betrokken. Eind januari 2023 heeft [appellant] de tweede verdieping van de woning betrokken.
3.3
Gedurende het bouwproces hebben [appellant] en [geïntimeerde] ongeveer 2000 berichten via WhatsApp uitgewisseld over de voortgang van het bouwproces, het aanschaffen van materialen en het betalen van facturen.
3.4
Op 25 maart 2023 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een factuur gestuurd met de volgende omschrijving:
“Inzake het vergroten en renoveren van Uw woning,
brengen wij U het volgende in rekening:
Vanaf 14 febr t/m 24 maart 23 uur 1150,00
Materiaal uit voorraad 150,00
Eind spreadsheet 3389,00
10% over 3389,00 339,00
Subtotaal 5037,00
21% btw 1057,77
Totaal 6094,77
Gelieve het totaalbedrag binnen 3 werkdagen aan ons over te maken (…)”
3.5
Op 11 mei 2023 heeft [geïntimeerde] het volgende WhatsAppbericht gestuurd naar [appellant] :
“Morning. Ik mag toch hopen dat je voor je vakantie mijn rekening betaald. Ik heb ook ramen, glas, sluitwerk, riool, dekstenen en [naam1] betaald. Dan wil ik graag nog wat werk voor je doen. Eventueel in je vakantie. Ik hoor het wel.”
3.6
Op 26 mei 2023 heeft [geïntimeerde] over het uitblijven van de betaling opnieuw een WhatsAppbericht naar [appellant] gestuurd. Dit bericht luidt als volgt:
“ [appellant] , ik begrijp der niks van. Betaling blijft na vele toekenningen achterwegen. De factuur (inmiddels langer dan twee maanden over datum) betreft ramen, balkon en riool voor guesthouse en electra voor de tuin. Allemaal naar tevredenheid. Dat kost mij veel geld. Immers alles betreffende dat heb ik betaald. Vele keren bij jou nog wat af willen maken. Zoals dakrand en deuren en dakkapel aansluiting die jou dakdekkers niet goed hebben gemaakt. Maar de tuinman met aanleg ging voor. Zo ook electra en buitenkraan voor je tuin (…)”
3.7
In een e-mail van 12 juni 2023 heeft [appellant] [geïntimeerde] verzocht om binnen 10 werkdagen de volgende werkzaamheden af te maken dan wel te herstellen:
  • lekkende/slecht sluitende deuren
  • stinkend riool
  • klappende waterleidingen
  • scheef gemonteerd vloerluik
  • tochtend plafond
  • slecht openende ramen
  • deels gestuct toilet
  • gescheurd plafond
  • trillende radiatoren
  • slecht/ niet afgerond stucwerk 2de etage
  • afronding dakbedekking uitbouw
  • niet afgerond stucwerk begane grond
  • schade buren.
3.8
In een e-mail van 6 juli 2023 heeft (de toenmalige gemachtigde) van [geïntimeerde] [appellant] voor het niet betalen van de factuur van 25 maart 2023 in gebreke gesteld.
3.9
[appellant] heeft aan het bestreden vonnis voldaan door de factuur van 25 maart 2023 alsnog te betalen. Vervolgens heeft de heer [naam2] van Top Expertise B.V. in opdracht en voor rekening van [appellant] onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het door [geïntimeerde] geleverde werk, de omvang van de eventuele noodzakelijke werkzaamheden en de kosten daarvan. [naam2] heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 2 september 2024.
3.1
De advocaat van [appellant] heeft [geïntimeerde] op 2 september 2024 schriftelijk gesommeerd de in het rapport genoemde gebreken te herstellen. Dat heeft [geïntimeerde] niet gedaan, omdat hij een voorschot wenste op de door hem nog in te kopen materialen en [appellant] dit weigerde.
3.11
[appellant] heeft zijn woning aan een derde verkocht en half mei 2025 geleverd.

4.Het oordeel van het hof

Omvang van het hoger beroep
4.1
[appellant] is als in eerste hoger beroep gekomen. Hij heeft tegen het vonnis verschillende bezwaren (grieven) geformuleerd. Doel van deze grieven is dat het hof de vordering [geïntimeerde] alsnog afwijst en de subsidiaire vordering van [appellant] alsnog toewijst. [appellant] heeft zijn subsidiaire vordering tot vervangende schadevergoeding vermeerderd tot een bedrag van € 25.560,- (dan wel een door het hof in redelijkheid vast te stellen bedrag) en de primaire vordering tot herstel van de gebreken direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingetrokken. Omdat [geïntimeerde] tegen beide wijzigingen geen bezwaar heeft en het hof ook ambtshalve geen bezwaren ziet, zal het hof beslissen op de gewijzigde eis.
4.2
Tegen de afwijzing van zijn overige twee vorderingen heeft [geïntimeerde] incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij heeft daarbij één grief geformuleerd.
4.3
Het hof zal de grieven hierna behandelen aan de hand van de volgende thema’s.
Kwalificatie overeenkomst, geen oplevering van het werk
4.4
Partijen zijn het erover eens dat de mondelinge afspraken die zij hebben gemaakt over het vergroten, herindelen en renoveren van de woning van [appellant] kwalificeren als aanneming van werk waarop de algemene bepalingen van titel 12, afdeling 1 van boek 7 BW van toepassing zijn. Artikel 7:758 BW bepaalt wanneer een werk is opgeleverd. Voor oplevering is nodig dat de aannemer het werk gereed verklaard. Daarmee geeft de aannemer namelijk aan dat hij instaat voor de kwaliteit van het werk. [geïntimeerde] heeft het werk echter niet voor oplevering gereed verklaard. Volgens [geïntimeerde] had hij zijn werkzaamheden ook nog niet afgerond. [appellant] betwist dat, maar aan die betwisting gaat het hof voorbij. De WhatsAppberichten en het e-mailbericht van [appellant] van 12 juni 2023 maken namelijk voldoende duidelijk dat er nog allerlei werkzaamheden gedaan moesten worden.
4.5
Op grond van artikel 7:759 BW is de aannemer gehouden de bij oplevering geconstateerde gebreken binnen redelijke termijn te herstellen. Dit betekent echter niet, zoals [appellant] terecht aanvoert, dat [geïntimeerde] niet al
voorde oplevering gehouden kan zijn gebreken in reeds verrichte werkzaamheden te herstellen. Op [geïntimeerde] rust namelijk een doorlopende verplichting om goed en deugdelijk werk te leveren en daaraan gekoppeld een doorlopende verplichting om niet deugdelijk uitgevoerd werk alsnog deugdelijk uit te voeren. Laatstgenoemde herstelverplichting wordt op grond van artikel 7:759 BW na oplevering ten gunste van [geïntimeerde] beperkt, maar voor oplevering geldt die beperking niet.
4.6
Het is vervolgens aan [appellant] om te stellen en zo nodig te bewijzen welke werkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd en herstel behoeven. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden en nog niet afgeronde werkzaamheden, zoals het stellen van ramen en deuren.
Opschorting, juridische uitgangspunten
4.7
Beide partijen hebben zich bij de kantonrechter beroepen op opschorting van hun wederzijde verplichtingen: [appellant] van zijn verplichting om de factuur van 25 maart 2023 te betalen en [geïntimeerde] van zijn verplichting om het werk af te maken en aanwezige gebreken te herstellen. In een zaak als deze, waarbij de overeenkomst niet strekt tot gelijk oversteken, kunnen partijen zich niet tegelijkertijd op opschorting beroepen. Uitgangspunt is dan dat degene die als laatste moet presteren mag afwachten totdat de ander zijn prestatie heeft geleverd. Voorwaarde daarbij is dat de vordering die de een op de ander stelt te hebben, opeisbaar is en voldoende samenhangt met de nog uit te voeren verbintenis (artikel 6:52 lid 1 BW). Dat bij een aannemingsovereenkomst als deze de verplichting tot betaling van de factuur voor uitgevoerde werkzaamheden in beginsel voldoende samenhangt met een mogelijke verbintenis tot herstel van gebreken, staat niet ter discussie.
4.8
Bij de beoordeling wie als eerste moet presteren, had de kantonrechter moeten onderzoeken of de door [appellant] gestelde (primaire) tegenvordering tot herstel van gebreken al bestond voor de opeisbaarheid van de factuur van 25 maart 2023 en of de omvang daarvan voldoende was om het beroep op een opschortingsrecht te kunnen rechtvaardigen. Dat het werk nog niet was opgeleverd, staat daaraan niet in de weg [1] .
4.9
Het feit dat [appellant] zich pas na de ontvangst van de factuur van 25 maart 2023 op opschorting heeft beroepen, is voor het beroep op opschorting niet relevant. Het opschortingsrecht is een verweermiddel tegen een opeisbare vordering en kan ook later in een procedure worden ingeroepen. Om die reden is het ook niet relevant dat [appellant] zich in de WhatsAppberichten niet specifiek op opschorting heeft beroepen. Het niet betalen van de factuur van € 6.094,77 kan achteraf als een opschortingshandeling worden geduid.
4.1
Het ligt op de weg van degene die zich op het opschortingsrecht beroept, zijn gestelde (tegen)vordering en de omvang daarvan voldoende te onderbouwen, mede in het licht van wat zijn wederpartij daarover aanvoert.
De factuur van 25 maart 2023 is voldoende gespecificeerd en opeisbaar
4.11
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de factuur van 25 maart 2025 voldoende is gespecificeerd en gelet op de factuur vermelde betalingstermijn van drie werkdagen op 30 maart 2023 opeisbaar. Aan de niet onderbouwde betwisting van [appellant] dat partijen deze termijn niet zijn overeengekomen, gaat het hof voorbij.
4.12
Wat betreft de onderbouwing van de factuur en de geboden financiële transparantie, onderschrijft het hof wat de kantonrechter daarover in rechtsoverwegingen 2.10 tot en met 2.13 van het bestreden vonnis heeft overwogen. Het hof leest in de daartegen gerichte grief van [appellant] geen argumenten die tot een andere beslissing zouden moet leiden. [appellant] volstaat met de verder niet onderbouwde stelling dat de factuur van 25 maart 2023 een “spookfactuur” is, terwijl de kantonrechter al had aangegeven dat van hem in de gegeven omstandigheden een uitgebreidere betwisting had mogen worden verwacht. Daarbij betrekt het hof, net als de kantonrechter, dat [appellant] niet heeft betwist dat [geïntimeerde] in die periode de door hem genoemde werkzaamheden heeft uitgevoerd. Bovendien heeft [appellant] inzage gehad in de onderliggende stukken waaronder de inkoopbonnen van het materiaal dat is gebruikt voor de uitvoering van de werkzaamheden aan de kozijnen in de kinderkamer, het aanleggen van het riool, de doorvoerbuizen naar de tuin en de dekstenen voor het balkon. Van belang is verder dat [geïntimeerde] op deze wijze al zijn facturen (voor een totaalbedrag van € 290.000,-) heeft opgemaakt en verstuurd en [appellant] die facturen steeds heeft voldaan.
[appellant] had eind maart 2023 geen opeisbare vordering op [geïntimeerde]
4.13
Dat [appellant] voor de opeisbaarheid van deze factuur gehouden was gebreken te herstellen van al uitgevoerde werkzaamheden, is door [appellant] in het licht van de door [geïntimeerde] overgelegde WhatsApp-berichten onvoldoende onderbouwd. Uit die berichten over die periode (tot en maart 2023) blijkt nu juist dat [appellant] over het algemeen tevreden was over de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden. Uit de berichtenreeks blijkt verder dat [geïntimeerde] steeds in overleg met [appellant] werkzaamheden prioriteerde, afrondde en zo nodig corrigeerde. Bovendien blijkt daaruit dat [geïntimeerde] na betaling van zijn factuur bereid was de resterende werkzaamheden af te maken aan onder andere de dakkapel, de afwerking van de dakrand bij de buren en het stellen van de buitendeuren,. Tegen deze feitelijke achtergrond, en bij gebreke van enige ingebrekestelling, kan niet worden volgehouden, zoals [appellant] doet, dat hij toen al een opeisbare vordering tot herstel van gebreken op [geïntimeerde] had.
De (tussen)conclusie met betrekking tot opschorting
4.14
De conclusie uit het voorgaande is dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden in afwachting van de betaling van de factuur van 6.094,77 terecht heeft opgeschort en de kantonrechter [appellant] terecht heeft veroordeeld die factuur te betalen.
Situatie na het bestreden vonnis
4.15
De betaling van de factuur na het bestreden vonnis heeft ertoe geleid dat [geïntimeerde] alsnog uitvoering moest geven aan zijn verplichting om het werk af te maken, op te leveren en eventueel geconstateerde gebreken te herstellen. [geïntimeerde] heeft echter zijn verplichtingen opnieuw opgeschort toen bleek dat [appellant] niet bereid was een aanbetaling te doen voor het afmaken van de werkzaamheden en de inkoop van het daarvoor benodigde materiaal, zoals zink. [appellant] heeft de vermeende gebreken ondertussen zelf laten herstellen. Hij heeft zijn woning verkocht en de gevorderde nakoming van herstel omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Hij stelt de door hem geleden schade op het bedrag van herstelkosten, genoemd in het rapport van Topexpertise.
De vereisten voor vervangende schadevergoeding
4.16
De omstandigheid dat [appellant] de vermeende gebreken zelf heeft laten herstellen en de woning ondertussen heeft verkocht, heeft - anders dan [geïntimeerde] meent - geen gevolgen voor de berekening van de gevorderde vervangende schadevergoeding. De schade moet namelijk worden begroot op basis van de vermogensvermindering die ten tijde van de gestelde niet-nakoming door [appellant] is geleden ten opzichte van de situatie waarin hij zou zijn geraakt bij behoorlijke nakoming van de verbintenis [2] .
4.17
Een beroep op vervangende schadevergoeding vereist dat [geïntimeerde] met de nakoming van de gestelde herstelverplichtingen in verzuim is (art. 6:87 BW).
Is [geïntimeerde] tekortgeschoten in zijn verplichtingen?
4.18
Bij de beoordeling of [geïntimeerde] in de uitvoering van zijn werkzaamheden uit de aannemingsovereenkomst tegenover [appellant] is tekortschoten, moet onderscheid worden gemaakt tussen het afmaken van overeengekomen werkzaamheden en het herstel van gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden. De deskundige van Top Expertise onderkent dit onderscheid, maar past dit vervolgens niet toe op zijn beoordeling van het werk. De deskundige gaat in zijn beoordeling ten onrechte ervanuit dat het werk is opgeleverd en alle door hem geconstateerde afwijkingen en/of ondeugdelijkheden daarom tekortkomingen van [geïntimeerde] zijn. Dit uitgangspunt is onjuist, gelet op het feit dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden nog niet had afgerond en het werk daarom nog niet voor oplevering had aangeboden. De deskundige had in zijn rapport een onderscheid moeten maken tussen nog af te ronden werkzaamheden, zoals het nalopen van het reeds verrichte werk, en de al verrichte en betaalde werkzaamheden die niet voldoen aan de eis van goed en deugdelijk werk. Bij gebreke van dit onderscheid – en omdat dit onderscheid voor het hof nergens evident is - kan het rapport niet bijdragen aan de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Omdat een nadere stellingname met inachtneming van voornoemd onderscheid ontbreekt, concludeert het hof dat [appellant] op het punt van de gestelde tekortkomingen niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en dat zijn vordering tot vervangende schadevergoeding daarom moet worden afgewezen.
Geen verzuim [geïntimeerde] , maar opzegging door [appellant]
4.19
Het hof is daarnaast van oordeel dat [geïntimeerde] voor het afmaken van de werkzaamheden en de inkoop van de daarbij te gebruiken materialen, zoals de inkoop van zink en de inzet van een hoogwerker, een voorschot had mogen vragen. [appellant] weigerde dit voorschot is betalen. [geïntimeerde] stelt dat dit de afspraak was, maar [appellant] betwist dat. [appellant] heeft de eerder door [geïntimeerde] gestuurde voorschotnota’s steeds heeft betaald. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit de gebruikelijke werkwijze tussen hen was en gaat voorbij aan de niet gemotiveerde betwisting door [appellant] . Het gevolg daarvan is dat [appellant] en niet [geïntimeerde] in verzuim is komen te verkeren. Ook om deze reden is de vordering tot vervangende schadevergoeding niet toewijsbaar.
4.2
[geïntimeerde] heeft steeds aangegeven de resterende werkzaamheden te willen afmaken. Zijn daarop gerichte vorderingen zijn niet toewijsbaar omdat [appellant] ondertussen heeft aangegeven dat niet te willen en hij als opdrachtgever te allen tijde gerechtigd is de overeenkomst te beëindigen (7:764 BW).
De (eind)conclusie
4.21
Het hoger beroep van [appellant] slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.
4.22
Het hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt evenmin. Als gevolg van de intrekking van de primaire vordering van [appellant] is het belang van [geïntimeerde] aan zijn vordering ontvallen. Het hof ziet daarin aanleiding om de proceskosten van het incidenteel hoger beroep te compenseren.
4.23
De proceskostenveroordeling kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 28 februari 2024;
5.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in het principaal appel:
€ 349,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten in appeltarief II);
5.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten van het incidenteel appel draagt;
5.6
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door R.E. Weening, M.W. Zandbergen en M.M.A Wind, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 augustus 2025.

Voetnoten

1.HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:95
2.HR 26 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9339