ECLI:NL:HR:2001:ZD2770
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingesteld tegen de verdachte, geboren in 1964 en woonachtig in België. De verdachte had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht, die op 1 juli 1998 de verplichting had opgelegd tot betaling van een bedrag van éénhonderdvierduizend gulden, subsidiair driehonderdzestig dagen hechtenis.
De advocaat van de verdachte, mr. M. Moszkowicz, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal. De kern van het verweer van de verdachte was dat de Rechtbank ten onrechte de vordering van de Officier van Justitie tot uitbreiding van de grondslag van de ontnemingsvordering had toegewezen.
Het Hof heeft geoordeeld dat de ontnemingsprocedure, zoals geregeld in artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering, van toepassing is op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat de wijziging van de ontnemingsvordering niet buiten de grenzen van artikel 36e mag komen. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geconcludeerd dat de vordering van de Officier van Justitie terecht was toegewezen. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, omdat geen van de voorgestelde middelen tot cassatie kon leiden.