ECLI:NL:HR:2015:1814

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
14/01208
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voortzetting van het onderzoek na wijziging van de tenlastelegging zonder kennisgeving aan de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was bij verstek veroordeeld na een wijziging van de tenlastelegging. De Hoge Raad oordeelde dat de wijziging van de tenlastelegging niet in strijd was met de rechten van de verdachte, omdat deze geacht werd op de hoogte te zijn van de wijziging. De zaak betreft een diefstal waarbij de verdachte werd beschuldigd van het wegmaken van een geldbedrag. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. Het Hof verleende verstek tegen de niet verschenen verdachte en wijzigde de tenlastelegging. De Hoge Raad bevestigde dat de voortzetting van het onderzoek op de gewijzigde tenlastelegging rechtmatig was, omdat de verdachte niet in zijn verdediging werd geschaad door het achterwege laten van een kennisgeving van de wijziging. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof.

Uitspraak

7 juli 2015
Strafkamer
nr. 14/01208
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 februari 2014, nummer 20/003884-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aanstonds kon worden voortgezet na wijziging van de tenlastelegging.
3.2.1.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding - voor zover in cassatie van belang - tenlastegelegd dat:
"1. zij, in of omstreeks het tijdvak van 14 juni 2011 tot en met 27 juni 2011, in de gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag ter hoogte van 700,00 euro, in elk geval enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2. zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks het tijdvak van 14 juni 2011 tot en met 27 juni 2011, in de gemeente Sittard-Geleen, (telkens) opzettelijk enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke geld en/of goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten voor het doen van boodschappen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
3.2.2.
De Politierechter in de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft - bij op tegenspraak gewezen vonnis - de verdachte hiervan vrijgesproken en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder de feiten 1, 2 (...) is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De politierechter overweegt in dit verband dat de exacte pleegdatum van de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet duidelijk is. De aangifte door het slachtoffer [slachtoffer] dateert van 27 juli 2011, terwijl de excuusbrief van verdachte reeds van 15 juni 2011 dateert. De inhoud en de dagtekening van de excuusbrief impliceren dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten reeds vóór 15 juni 2011 hebben plaatsgevonden. Om deze reden acht de politierechter de aan verdachte ten laste gelegde periode in de feiten 1, 2 (...) niet wettig en overtuigend bewezen."
3.2.3.
De Officier van Justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft het Hof verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft de Advocaat-Generaal gevorderd dat de in de tenlastelegging vermelde perioden zullen worden gewijzigd en heeft het Hof deze vordering toegewezen. Voormeld proces-verbaal houdt dienaangaande het volgende in:
"De raadsman deelt als volgt mede.
Mijn cliënte is om procedurele redenen heden niet aanwezig. Ik ben alleen gemachtigd voor zover de dagvaarding zoals die thans voorligt wordt besproken.
De voorzitter deelt mede dat het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld tegen de vrijsprekende beslissing van de politierechter en daarbij een vordering tot wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep heeft aangekondigd.
De advocaat-generaal bevestigt dat hij heden het hof een vordering tot wijziging van de tenlastelegging zal voorleggen.
De oudste raadsheer merkt als volgt op.
De wet kent geen beperkte machtiging. U, raadsman, bent gemachtigd of niet.
Daarop reageert de raadsman als volgt.
Dan ben ik niet gemachtigd.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent liet hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De advocaat-generaal is van oordeel dat de tenlastelegging behoort te worden gewijzigd, legt de noodzakelijk geoordeelde wijziging schriftelijk aan het hof over en vordert dat die wijziging zal worden toegelaten.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede dat hij de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, die ziet op de wijziging van de perioden, niet aan de raadsman heeft doen toekomen en dat hij, indien het hof de vordering toewijst, van mening is dat de wijziging van de tenlastelegging aan verdachte moet worden betekend.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als volgt mede.
Het hof wijst de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toe. De vraag doet zich dan voor of de behandeling van de zaak moet worden aangehouden. Daartoe overweegt het hof het volgende. De dagvaarding is aan verdachte in persoon betekend. In de appelmemorie van het openbaar ministerie is aangekondigd dat er een vordering tot wijziging van de tenlastelegging zal komen en dat deze de wijziging van de periode zal betreffen. De raadsman is heden verschenen maar heeft meegedeeld dat hij om redenen van procedurele aard niet gemachtigd is. Het hof begrijpt dat deze redenen betrekking hebben op de aangekondigde wijziging van de tenlastelegging en op aanhouding van de zaak. De door de advocaat-generaal gevorderde wijziging van de tenlastelegging is door het hof toegelaten.
Ingevolge artikel 314, lid 1, tweede volzin Wetboek van Strafvordering, wordt bij verstekverlening het onderzoek op de gewijzigde tenlastelegging aanstonds voortgezet indien de verdachte door het achterwege laten van kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze niet in zijn verdediging wordt geschaad. Gelet op de omstandigheden dat de dagvaarding aan verdachte in persoon is betekend en dat de wijziging door het openbaar ministerie in de appelmemorie is aangekondigd zodat de verdachte geacht moet worden op voorhand bekend te zijn geweest met de voorgenomen wijziging van de tenlastelegging, is het hof van oordeel dat verdachte niet in haar verdediging wordt geschaad indien het onderzoek op de gewijzigde tenlastelegging aanstonds wordt voortgezet.
Op de vraag van de voorzitter aan de raadsman of deze na het horen van deze beslissing nog wil terugkomen op zijn overweging dat hij niet gemachtigd is, antwoordt de raadsman als volgt.
Na het horen van de motivering van de beslissing wens ik niet op die mededeling terug te komen."
3.2.4.
Blijkens de bestreden uitspraak is de tenlastelegging aldus gewijzigd dat "in elk feit de delictsperiode is veranderd van '14 juni 2011 tot en met 27 juni 2011' in '3 juni 2011 tot en met 15 juni 2011'".
3.3.1.
Art. 314, eerste lid, Sv luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"Indien de telastlegging overeenkomstig artikel 313 is gewijzigd, wordt aan de verdachte door de griffier een gewaarmerkt afschrift van de gewijzigde telastlegging op de terechtzitting verstrekt, tenzij de rechtbank oordeelt dat met de uitreiking van een door de griffier gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen kan worden volstaan. Is tegen de verdachte verstek verleend, dan wordt het onderzoek op de gewijzigde telastlegging aanstonds voortgezet indien de verdachte door het achterwege laten van kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze niet in zijn verdediging wordt geschaad. In het andere geval wordt de gewijzigde telastlegging hem zo spoedig mogelijk betekend."
3.3.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 5 oktober 2006, Stb. 470, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen en het wijzigen van de tenlastelegging, houdt omtrent deze bepaling het volgende in:
"3.8 Handhaven mogelijkheid tot wijziging van de telastlegging in hoger beroep; relativering betekeningsverplichting wijziging telastlegging in verstekzaken
(...)
Van belang is vooral dat gewaarborgd dient te zijn dat de betrokkene zijn procedurerechten kan uitoefenen. De ratio van het betekeningsvereiste aangaande wijzigingen is gelegen in de waarborg, dat de verdachte tevoren de omvang en aard van de vervolging moet kennen teneinde een verdedigingspositie te kunnen kiezen (informatierecht). Zo zal naarmate een ruimere wijziging van de telastlegging wordt toegestaan er eerder reden kunnen zijn om de voortzetting van de procedure te schorsen. De waarborg van art. 6 lid 3 onder b EVRM (recht op informatie omtrent de beschuldiging) dient in acht te worden genomen (zie de annotatie van Mevis bij HR 25 september 2001, NJ 2002/148); zie ook EHRM 5 juli 2001, Phillips tegen UK; Borgers DD 2002, 1007 ev.). De procedurerechten (met name het recht niet overvallen te worden met een wijziging van de grondslag van het proces die voor de verdachte onvoldoende te verwachten was) dwingen tot bepaalde beperkingen. Een belangrijke waarborg ligt al in het feit dat de rechter binnen de grenzen van art. 68 Sr moet blijven. Anderzijds is het zo dat de rechter zich op grond van vaste rechtspraak thans zonder een gewijzigde telastlegging in de bewezenverklaring reeds bepaalde afwijkingen van het tenlastegelegde kan permitteren. Die vrijheid reikt verder dan het herstel van evidente fouten. In HR 18 september 2001, NJB 2001, p. 1901 mocht het hof zonder de grondslag te verlaten, de ten laste gelegde wijzen van belemmering van de ademhaling weglaten uit de bewezenverklaring, maar het mocht daarin niet zeggen welke wijze dan wel was aangewend, hoewel het de verdachte wel terzake van doodslag heeft veroordeeld. Indien in die casuspositie bij een verstekbehandeling een inhoudelijk overeenkomstige vordering tot wijziging van de telastlegging zou zijn ingediend door de advocaat-generaal, dan zou een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting door de wet geboden zijn geweest. Het lijkt niet evenwichtig in die situatie een betekening van de wijziging geboden te achten. De wetgever laat immers ook toe dat indien uit het onderzoek omstandigheden bekend worden die niet in de dagvaarding zijn vermeld en die volgens de wet tot verzwaring van straf grond opleveren, de officier van justitie bevoegd is deze alsnog mondeling ten laste te leggen (artikel 312 Sv). Voor die mondelinge aanvulling is ook bij verstekbehandeling geen betekening aan de verdachte vereist. Waarom die voorwaarde van betekening dan wel moet worden geëist ten aanzien van 313 Sv is niet goed verdedigbaar. De toelaatbare wijzigingen veranderen de omvang en aard van de vervolging immers doorgaans niet wezenlijk. De wet bepaalt evenmin dat wanneer een nieuw onderzoeksgegeven wordt gepresenteerd door de officier van justitie, de rechtbank de behandeling moet schorsen om de verdediging tijd en gelegenheid te geven daar adequaat op te kunnen reageren. Maar er zijn omstandigheden waarin het redelijkerwijs nodig is dat de rechtbank tot een schorsing overgaat. Dat vloeit voort uit het recht om in het licht van de ontwikkelingen tijdens de vervolging en berechting behoorlijk tijd en gelegenheid voor de verdediging te krijgen. De voorgestelde wijziging van artikel 314, eerste lid, Sv laat de mogelijkheid van schorsing van het onderzoek ter betekening van een wijziging aan een niet aanwezige verdachte open voor het geval deze door het achterwege laten van kennisneming van de wijziging in zijn verdediging wordt geschaad.
(...)
6. Artikelsgewijze toelichting
(...)
Onderdeel B. Wijziging artikel 314 Sv (zie tevens § 3.8)
In het algemeen deel is reeds uitvoerig ingegaan op de ratio van het voorschrift wijzigingen van telastleggingen te moeten betekenen indien de behandeling bij verstek plaatsvindt. Geconcludeerd is dat indien een wijziging van ondergeschikte aard is, de verdachte bij het achterwege laten van een betekening niet in het recht op informatie in de zin van artikel 6 EVRM wordt geschaad. In dat geval zal de verdachte door het achterwege laten van kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze niet in zijn verdediging worden geschaad. Een wijziging van ondergeschikte aard raakt de richting en reikwijdte van het onderzoek ter terechtzitting immers niet, maar betreft een aanpassing van de telastlegging die volgens het openbaar ministerie bij nader inzien behoort plaats te vinden en die door de rechter in de beslissing op de vordering wordt toegelaten. Een dergelijke aanpassing kan wel verder gaan dan het herstel van een kennelijk fout, die thans al zonder de wijzigingsprocedure zou kunnen worden gerealiseerd. Of een wijziging van zodanige aard is dat de verdachte door het achterwege laten van kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze in zijn verdediging wordt geschaad, zal per zaak moeten worden bezien. De gekozen formulering sluit nauw aan bij elders in de wet gehanteerde criteria (zie bijvoorbeeld artikel 288 Sv). Het is in de voorgestelde redactie van artikel 314 Sv aan de rechter overgelaten om te bepalen of een betekening van de wijziging moet plaatsvinden."
(Kamerstukken II, 2005/06, 30 320, nr. 3, p. 32-34 en p. 46)
3.4.
Met de inwerkingtreding van deze wijziging van art. 314, eerste lid, Sv is de rechter binnen zekere grenzen de mogelijkheid geboden om het onderzoek ter terechtzitting op de grondslag van de gewijzigde tenlastelegging aanstonds voort te zetten zonder dat, zoals voordien verplicht was, de niet op de terechtzitting verschenen verdachte tegen wie verstek is verleend in kennis wordt gesteld van de wijziging van de tenlastelegging. Gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis worden die grenzen bepaald door de aard en omvang van de wijziging van de tenlastelegging. Een kennisgeving van de wijziging van de tenlastelegging aan de verdachte kan achterwege blijven indien het een wijziging betreft waardoor de richting en de reikwijdte van het onderzoek ter terechtzitting niet worden geraakt zodat niet wordt tekortgedaan aan het recht van de verdachte om tevoren de omvang en de aard van de vervolging te kunnen kennen en niet te worden overvallen met een wijziging van de grondslag van het proces die voor hem onvoldoende te verwachten was. Bij zo een wijziging van de tenlastelegging kan worden gezegd dat de verdachte door het achterwege laten van een kennisgeving daarvan niet in zijn verdediging wordt geschaad.
3.5.
Het Hof heeft – mede naar aanleiding van zijn vaststelling dat de verdachte geacht moet worden op voorhand bekend te zijn geweest met de voorgenomen wijziging – geoordeeld dat van een wijziging van de tenlastelegging in vorenbedoelde zin sprake is en dat het onderzoek ter terechtzitting op de gewijzigde tenlastelegging aanstonds kon worden voortgezet op de grond dat de verdachte door het achterwege laten van een kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Dit oordeel van het Hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van hetgeen hiervoor onder 3.2.3 en 3.2.4 is weergegeven toereikend gemotiveerd.
3.6.
Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2015.