2.2.1.Het Hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 693.013,-. De bestreden uitspraak houdt daartoe - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Standpunten met betrekking tot de vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 355.262,58 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting eveneens gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 355.262,58 en dat aan veroordeelde - wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De raadsman heeft betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moet worden op ten hoogste een bedrag van € 22.265,55. De raadsman is tot dit bedrag gekomen aan de hand van een door hem gepresenteerde alternatieve berekening waarbij hij het elektriciteitsverbruik van veroordeelde als uitgangspunt heeft genomen. De onderzoeksperiode dient in te gaan op 31 mei 2010, omdat uit opgenomen meterstanden is gebleken dat het elektriciteitsverbruik eerst toen fors begon toe te nemen, aldus de raadsman. (...)
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 30 juni 2017 (parketnummer 21-006926-14) ter zake van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj veroordeeld tot een geldboete van € 15.000,--.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit soortgelijke strafbare feiten - het telen en verkopen van hennepstekken - financieel voordeel heeft genoten. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. (...)
In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu uit het elektriciteitsverbruik niet zonder meer kan worden afgeleid wanneer veroordeelde is begonnen met het telen en verkopen van hennepstekken. Een hoog elektriciteitsverbruik vanaf een bepaalde datum sluit immers niet uit dat eerder ook hennepstekken werden geteeld, zij het op kleinere schaal. Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aansluiting zoeken bij de hierna te melden bewijsmiddelen, die naar het oordeel van het hof concretere en betrouwbaarder aanknopingspunten bevatten om dit voordeel te kunnen berekenen.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 693.013,--.
Het hof komt als volgt tot deze schatting:
In de hoofdzaak tegen veroordeelde heeft het hof - onder meer - bewezen verklaard dat zij op 24 mei 2011 in een bedrijfspand op het adres [a-straat 1] te [vestigingsplaats] opzettelijk 102 hennepplanten (moederplanten) en 7.140 hennepstekken aanwezig heeft gehad. Gelet op de hoeveelheid planten die zijn aangetroffen en de combinatie van moederplanten en hennepstekken, alsmede de inrichting van de ruimte, was sprake van een professionele kwekerij. (...)
Uit getuigenverklaringen blijkt dat bij veroordeelde gedurende een lange periode hennepstekjes gekocht konden worden.
Zo heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat hij zowel in het begin van het jaar 2009 als tegen het einde van 2009 stekjes heeft gekocht bij veroordeelde. [Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 12 juli 2011, p. 4018.] [getuige 1] heeft verder verklaard dat hij bij de growshop aan de [a-straat] (het hof begrijpt: veroordeelde) een keer 48 stekjes heeft gekocht voor ongeveer € 200,-- en dat hij hier een aantal weken later € 225,-- kwijt was voor 48 plantjes. (...)
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij vanaf maart 2011 drie keer stekken heeft gekocht in de winkel van veroordeelde. [getuige 2] moest € 3,-- per stek betalen. (...) Op 14 juni 2011 heeft [getuige 2] verklaard dat de stekken bij veroordeelde € 3,50 per stuk kostten. (...)
Op grond van het voorgaande bestaan naar het oordeel van het hof voldoende aanwijzingen dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het telen en verkopen van hennepstekken in de periode voorafgaand aan 24 mei 2011. Nu het gaat om soortgelijke feiten als die waarvoor veroordeelde in de hoofdzaak is veroordeeld, kan ook ten aanzien van deze strafbare feiten (het telen en verkopen van hennepstekken) een betalingsverplichting worden opgelegd aan veroordeelde voor het daaruit verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel. Om de startdatum van de onderzoeksperiode te kunnen bepalen, heeft het hof aansluiting gezocht bij de hiervoor genoemde verklaring van [getuige 1] , inhoudende dat hij in het begin van het jaar 2009 stekjes heeft gekocht bij veroordeelde. Het hof zal deze verklaring ten gunste van veroordeelde welwillend uitleggen en 1 april 2009 als startdatum hanteren. Dit heeft tot gevolg dat het hof een langere onderzoeksperiode hanteert dan de rechtbank heeft gedaan, namelijk de periode van 1 april 2009 tot en met 24 mei 2011. Het hof acht aannemelijk dat veroordeelde gedurende deze periode - in totaal 112 weken - wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad uit de inkomsten van de stekkenkwekerij. Het hof zal het wederrechtelijk verkregen voordeel berekenen op basis van deze langere onderzoeksperiode. Bij de berekening van dit voordeel volgt het hof grotendeels de in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel beschreven rekenmethode.
In dit proces-verbaal is weergegeven dat voor het vaststellen van de handelsperiode 10 weken in mindering dienen te worden gebracht op de onderzoeksperiode, gelet op de omstandigheid dat een periode van 4 tot 8 weken nodig is om de moederplanten op te kweken en een periode van 2 weken voor het kweken van een stek. (...)
Het hof volgt deze redenering niet. Het hof gaat zoals voormeld uit van de verklaringen van [getuige 1] inhoudende dat hij begin 2009 hennepstekken heeft gekocht bij veroordeelde. Met de startdatum van de ontnemingsperiode van 1 april 2009 is derhalve reeds rekening gehouden met de kweekperiode van de moederplanten en stekken, immers [getuige 1] koopt vanaf dat moment de dan reeds opgekweekte stekken. Het Hof gaat derhalve uit van een handelsperiode van 112 weken.
Daarnaast gaat het hof er, overeenkomstig hetgeen in voornoemd proces-verbaal is beschreven, van uit dat er gemiddeld 7.140/2 = 3.570 stekken per keer gekweekt en verkocht werden. (...)
In de handelsperiode zijn er dus:
112/2 = 56 oogsten geweest.
In totaal zijn er dan:
56 oogsten * 3.570 stekken = 199.920 stekken gekweekt.
Om het aantal verkochte stekken te kunnen bepalen, dient het aantal op 24 mei 2011 aangetroffen stekken in mindering te worden gebracht. (...)
Daarmee komt het totaal uit op:
199.920 - 7.140 = 192.780 verkochte hennepstekken.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, gaat het hof uit van een opbrengst van € 3,83 per stek. Bij de vaststelling van dit bedrag is het hof uit gegaan van de door [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen zoals deze hiervoor zijn weergegeven. Deze verklaringen bevatten in de periode van 1 april 2009 tot en met 24 mei 2011 concrete aanknopingspunten om de opbrengst per stek te kunnen bepalen. Evenals in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel staat beschreven, gaat het hof uit van de gemiddelde prijs die [getuige 1] en [getuige 2] voor een hennepstek bij veroordeelde hebben betaald. (...)
Voorgaande leidt tot een totale opbrengst van:
192.780 hennepstekken * € 3,83 = € 738.347,-- (afgerond in het voordeel van veroordeelde).
Hierop dienen in mindering gebracht te worden de afschrijvingskosten en de totale variabele kosten.
De afschrijvingskosten berekent het hof, in overeenstemming met de rekenmethode volgens BOOM, op € 2.240,-- (56 oogsten * € 40,-- (de afschrijvingskosten per oogst)).
De variabele kosten berekent het hof, ook in overeenstemming met de rekenmethode volgens BOOM, op € 43.094,--. Het hof komt als volgt tot dit bedrag.
Voor de moederplanten wordt ervan uit gegaan dat de variabele kosten € 2,45 per 9 weken bedragen en voor de hennepstekken wordt € 0,20 per oogst gerekend.
De totale variabele kosten voor de moederplanten bedragen dus:
112 weken/9 weken = 12,444 * € 2,45 = € 30,49 *
102 moederplanten =
€ 3.110,-- (afgerond in het voordeel van veroordeelde).
De totale variabele kosten voor de hennepstekken bedragen:
56 oogsten * € 0,20 = € 11,20 * 3.570 stekken =
€ 39.984,-.
In totaal bedragen de variabele kosten dus € 43.094,--.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel kan nu als volgt worden berekend:
Totale opbrengst hennepstekken: € 738.347,-
Afschrijvingskosten: € 2.240,-
Totale variabele kosten: € 43.094,- -
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 693.013,-
Anders dan de rechtbank, ziet het hof geen aanleiding om de elektriciteitskosten af te trekken van het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel. Volgens vaste jurisprudentie komen in beginsel alleen die kosten voor aftrek in aanmerking waarvan vast staat dat deze door veroordeelde zijn voldaan. In de onderhavige zaak kan het hof niet vaststellen dat veroordeelde de elektriciteitsrekeningen in de onderzoeksperiode heeft betaald, nu door de verdediging geen betalingsbewijzen van deze rekeningen zijn overgelegd. Daarbij komt dat het hof, gelet op hetgeen door de raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht, niet kan vaststellen hoe hoog de elektriciteitskosten zijn geweest die gemoeid waren met het kweken van hennepstekken.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag."