ECLI:NL:HR:2001:AB1834
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over toepassing van de 35%-regeling voor loonbelasting en premies volksverzekeringen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 januari 2000, betreffende de inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen over de maand april 1998. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het ingehouden bedrag, maar dit bezwaar werd door de Inspecteur afgewezen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarna belanghebbende in cassatie ging.
In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende van 1967 tot 1995 in Nederland woonde, maar in 1995 naar België verhuisde voor een dienstbetrekking. In 1998 keerde hij terug naar Nederland voor een nieuwe dienstbetrekking. Belanghebbende betwistte het oordeel van het Hof dat de Inspecteur de kortingsregeling van de 35%-regeling correct had toegepast. Hij stelde dat zijn situatie gelijk is aan die van andere werknemers die tijdelijk in het buitenland verbleven, en dat de 35%-regeling ook op hem van toepassing zou moeten zijn.
De Hoge Raad oordeelt dat de 35%-regeling niet alleen geldt voor werknemers die in Nederland wonen, maar ook voor werknemers die in dienst zijn van een Nederlandse inhoudingsplichtige, ongeacht hun woonplaats. De regeling is bedoeld om werkgevers te ondersteunen bij het aantrekken van buitenlandse werknemers met specifieke deskundigheid. De Hoge Raad concludeert dat de toepassing van de kortingsregeling in het geval van belanghebbende niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, en dat de Staatssecretaris van Financiën niet onredelijk heeft gehandeld door geen onderscheid te maken op basis van nationaliteit of herkomst.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes en de raadsheren A.G. Pos, L. Monné, P.J. van Amersfoort en C.B. Bavinck, en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2001.