Uitspraak
aABW de perioden vóór 1 januari 1987 en na die datum moeten worden onderscheiden, dat voor eerstvermelde periode moet worden beoordeeld of sprake was van ‘’een economische eenheid in die zin dat de relatie tussen [verzoekster] en [betrokkene 1] gelijk was te stellen aan een gezinssituatie’’, en dat voor laatstgenoemde periode moet worden beoordeeld of sprake was van ‘’een gemeenschappelijke huishouding in de zin van art. 5a ABW’’. Vervolgens heeft de Rechtbank geoordeeld dat, ook wanneer het samenlevingscontract met de hiervoor onder 3.1 geciteerde bepaling buiten beschouwing wordt gelaten, de door de Rechtbank in r.o. 5.6 van haar beschikking vermelde feiten leiden tot de slotsom dat tussen [verzoekster] en [betrokkene 1] sprake was van ‘’een economische eenheid in de zin van art. 5 ABW dan wel een gemeenschappelijke huishouding in de zin van art. 5a ABW’’.
aABW.
aABW dan wel onvoldoende inzicht in haar gedachtengang heeft gegeven. Ook deze klacht treft doel.
aABW heeft betrekking op niet met elkaar gehuwde personen die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren. Het tweede lid van het artikel preciseert dat van een gezamenlijke huishouding slechts sprake kan zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Zoals uit de in HR 27 sept. 1991, NJ 1991, 787, weergegeven wetsgeschiedenis blijkt, gaat het om louter objectieve criteria, niet om de subjectieve aard van de relatie.
aABW uitgegaan, hetzij in haar motiveringsplicht te kort geschoten.
27 november 1992.