3.2[appellant] heeft geen grieven gericht tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Ook het hof gaat uit van deze feiten, die hierna voor zover nodig zijn aangevuld. Het gaat in deze zaak om het volgende:
( a) Op 10 juli 1998 is een effectenlease-overeenkomst tot stand gekomen tussen Groeivermogen en [appellant] met de naam VermogensVersneller 1998/3 en [contractnummer] .
( b) In de door Groeivermogen opgestelde brochure betreffende ‘De VermogensVersneller 1998/Derde Tranche’ (conclusie van antwoord, productie 5) is onder meer het volgende opgenomen:
“Wat als de koers in 2003 lager is dan nu?
Zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat de koopsom in 2003 lager is dan uw aankoopsom nu, heeft u nog kans op winst. Want ook dan is de Winstversneller van toepassing, in de vorm van een uitkering die even groot is als het verschil tussen de laagste koers in het eerste jaar en de verkoopkoers in 2003 (zie grafiek 3). Alleen in het nóg onwaarschijnlijker scenario dat de verkoopkoers in 2003 gelijker is aan of lager is dan de laagste koers in het eerste jaar heeft u geen opbrengst (zie grafiek 4).
NB. Ter geruststelling: scenario’s 3 en 4 hebben zich de afgelopen 20 jaar nog nooit voorgedaan
Unieke optie: de 0% Koersrisico verzekering
Het risico dat uw aandelen bij verkoop in 2003 minder waard zijn dan nu, kunt u afdekken met de 0% Koersrisico verzekering. Als premie betaalt u dan 15% van het aankoopbedrag. De 0% Koersrisico verzekering garandeert dat uw aandelen tenminste tegen het aankoopbedrag verkocht worden op de einddatum. Door dit uitgekiende vangnet kunt u geen koersverlies lijden.”
( c) Bij het einde van de overeenkomst was er een restschuld van € 1.754,71. [appellant] heeft deze restschuld op 24 juli 2003 betaald (inleidende dagvaarding, productie B).
( d) De gemachtigde van [appellant] in eerste aanleg, Leaseproces, heeft bij brief van 11 december 2006 (conclusie van repliek, productie E) de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens werd in deze brief het recht voorbehouden daartoe ook nog andere gronden aan te voeren. In de brief wordt onder meer geschreven:
“Aangezien door u aan cliënt krediet is verstrekt zonder dat u beschikte over een vergunning als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet, is bovengenoemd contract ingevolge artikel 3:40 lid 2 BW nietig. Namens cliënt wordt een beroep gedaan op de aldus ontstane nietigheid.
Voorts, voor zover nodig, vernietig ik namens cliënt het contract c.q. ontbind ik namens cliënt het contract op grond van de artikelen 3:44 lid 4 BW (misbruik van omstandigheden), 6:74 BW (wanprestatie), 6:162 BW (onrechtmatige daad), 6:194 BW (misleidende reclame) en 6:228 BW (dwaling). Namens cliënt wordt het recht voorbehouden om hiertoe nog andere gronden aan te voeren.”
( e) In haar brief van 5 januari 2007 (conclusie van repliek, productie F) heeft Groeivermogen in antwoord op de brief van 11 december 2006 onder meer het volgende bericht:
“Bovendien betwist u de rechtsgeldigheid van het/ de contract(en) op basis van de artikelen 3:44 lid 4 BW (misbruik van omstandigheden), 6:74 BW (wanprestatie), 6:162 BW (onrechtmatige daad), 6:194 BW (misleidende reclame) en 6:228 BW (dwaling). Wij vernemen graag specifiek waarop u deze bezwaren baseert in relatie tot uw cliënt zodat wij daar inhoudelijk op kunnen reageren.
Gezien het voorgaande zijn wij van mening dat GroeiVermogen in overeenstemming met de wettelijke vereisten heeft gehandeld en dat wij op een juiste wijze invulling hebben gegeven aan onze zorgplicht jegens [appellant] , zoals die van toepassing was op het moment dat het/ de producten) is/ zijn gekocht en gedurende de looptijd. Derhalve kunnen wij uw verzoek de ingelegde gelten terug te betalen niet honoreren.”
( f) De gemachtigde van [appellant] heeft op 21 januari 2011 en 18 februari 2020 brieven aan Groeiproces gezonden namens onder meer [appellant] , die onder meer gericht waren op stuiting van de verjaring van de vorderingen van [appellant] op Groeivermogen.
( g) Bij dagvaarding van 2 mei 2005 heeft de Vereniging Consument & Geldzaken (hierna: VCG), samen met dertien individuele eisers - waaronder niet [appellant] -, (onder meer) gevorderd om voor recht te verklaren dat Groeivermogen is tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen en/of onrechtmatig heeft gehandeld vanwege de schending van de op haar rustende zorgplicht jegens particuliere cliënten bij het sluiten van effectenleaseovereenkomsten met die particuliere cliënten (hierna: de collectieve actie).
( h) Bij vonnis van 8 augustus 2007 van de rechtbank Utrecht (ECLI:NL:RBUTR:2007: BB1357) is deze vordering gedeeltelijk toegewezen. In dit vonnis (onder 8.1) heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Groeivermogen ten aanzien van de contracten die zijn gesloten onder de benamingen GroeiVermogen, BeursVersneller, VermogensVersneller en KoerswinstStapelaar onrechtmatig heeft gehandeld vanwege schending van de op haar rustende zorgplicht jegens haar particuliere cliënten. Daarnaast heeft de rechtbank aan één individuele eiser schadevergoeding toegekend.
( i) VCG en de overige individuele eisers hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Na gedeeltelijk royement, is dit hoger beroep enkel ten aanzien van VCG voortgezet. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft (aanvankelijk als nevenzittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam) op 25 maart 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:2357), 21 april 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:2817) en 26 februari 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:1764) een drietal tussenarresten gewezen. ( j) Op 20 augustus 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de collectieve actie eindarrest gewezen (ECLI:NL:GHARL:2019:7066). Het hof heeft daarin het vonnis van de rechtbank Utrecht van 8 augustus 2007 bekrachtigd, behoudens voor wat betreft de verklaring voor recht onder 8.1. Ten aanzien van die verklaring voor recht is het vonnis van de rechtbank Utrecht vernietigd en (met compensatie van kosten en onder afwijzing van alle overige vorderingen) heeft het hof als volgt beslist: “verklaart voor recht dat Groeivermogen wat betreft het Contract GroeiVermogen en wat betreft die tranches van het Contract VermogensVersneller die een restschuldrisico kenden, onrechtmatig heeft gehandeld door schending van de op haar rustende bijzondere zorgplicht;”
( k) Tegen het eindarrest is geen cassatieberoep ingesteld, zodat dit arrest op 20 november 2019 in kracht van gewijsde is gegaan. Op 21 oktober 2020 heeft [appellant] aan Groeivermogen de dagvaarding laten betekenen waarmee onderhavige procedure aanhangig is gemaakt.
3.3.1In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Groeivermogen onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
2. Groeivermogen zal veroordelen tot voldoening aan [appellant] van al datgene dat [appellant] aan Groeivermogen heeft betaald ingevolge de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
3. Groeivermogen zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [appellant] ;
4. Groeivermogen zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.3.2[appellant] stelt zich op het standpunt dat Groeivermogen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem niet te waarschuwen voor het risico van een restschuld en geen onderzoek te doen naar zijn inkomens- en vermogenspositie. [appellant] maakt aanspraak op vergoeding van schade en doet daarbij een beroep op de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de schending van de zorgplicht.
3.3.3Groeivermogen heeft, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, het volgende verweer gevoerd:
- door Groeivermogen is niet onrechtmatig gehandeld;
- [appellant] heeft niet tijdig geklaagd bij Groeivermogen over het (beweerdelijk) niet nakomen van haar verplichtingen door Groeivermogen;
- de vordering van [appellant] is verjaard;
- er is geen causaal verband tussen de gestelde wanprestatie van Groeivermogen en de schade die [appellant] stelt te hebben geleden, omdat de schade het gevolg is van het feit dat [appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een verzekering te sluiten tegen koersverlies;
- de schade dient (grotendeels) wegens eigen schuld voor rekening en risico van [appellant] te komen, nu hij heeft nagelaten een verzekering tegen koersverlies te sluiten;
- bij de vaststelling van de door Groeivermogen te vergoeden schade dient het belastingvoordeel dat hij wegens renteaftrek heeft genoten in mindering te worden gebracht.
3.3.4In het bestreden vonnis van 19 mei 2021 heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg de vorderingen van [appellant] afgewezen en heeft zij [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Naar het oordeel van de kantonrechter waren de vorderingen van [appellant] ten tijde van het instellen van onderhavige procedure verjaard.