Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/348603 / HA ZA 18-561)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep, als hersteld bij herstelexploot;
- de memorie van grieven met eiswijziging;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties 18 tot en met 20;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden productie 1 van [appellant] en productie 21 van het waterschap, welke zij bij de mondelinge behandeling in het geding hebben gebracht.
3.De beoordeling
Bargerbeek), HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2813 (
West-Friesland) en HR 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5302 (
Rijnstromen)). Hieruit volgt dat de in het algemeen te hanteren maatstaf is of het waterschap, gezien de concrete omstandigheden van het geval, de verschillende bij het beleid betrokken belangen en de beperkte middelen, beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Het waterschap heeft een zekere beleidsvrijheid, maar die beleidsvrijheid gaat niet zo ver dat het optreden van een waterschap slechts marginaal zou kunnen worden getoetst. Van het waterschap mag worden verlangd dat, wanneer een klacht binnenkomt over een waterpeil, het waterschap daarop adequaat reageert door naar aanleiding van die klacht een onderzoek in te stellen en zo nodig, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen te treffen.
gedragingvan het waterschap (een handelen en/of nalaten) en geen permanente schadeveroorzakende
toestand. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat iedere dag opnieuw, afhankelijk van de omstandigheden, sprake kan zijn van een onrechtmatige daad van het waterschap door schending van de zorgplicht en dat de verjaringstermijn dus iedere dag weer kan aanvangen. De gestelde onvoldoende werking van (de pomp van) het gemaal heeft [appellant] bovendien naar eigen zeggen al op 10 september 1999 aan de orde gesteld met daarbij het verzoek om het gemaal te verwijderen. Anders dan in de zaak van Parkeergarage Zandvoort bestond dus bekendheid met hetgeen volgens [appellant] de schade veroorzaakte.