2.4.In de periode van 30 mei 2016 - 1 juli 2016 is in het beheersgebied van WDD veel regen gevallen. Op sommige plaatsen meer dan 200 mm, en soms zelfs 300 mm, terwijl de gemiddelde neerslag in het gebied voor de maand juni 68 mm bedraagt.
In juni 2016 viel in de regio Groote Aa, waarin het bedrijf van [appellante] ligt, 250 mm regen, terwijl het gemiddelde voor dat gebied 68 mm bedraagt. Op 30 mei 2016 werd in de omgeving van [woonplaats] een hoeveelheid neerslag gemeten die overeenkomt met 2/3e van de gemiddelde hoeveelheid neerslag in de hele maand juni. Op 1 juni 2016 viel vervolgens een hoeveelheid die overeenkomt met 80% van de gemiddelde hoeveelheid neerslag in die maand. Vervolgens heeft het op 2 juni 2016 vrijwel onophoudelijk geregend, is er op 6 en 13 juni 2016 nog meer regen gevallen en is er (ook) op 23 juni 2016 een piek in de neerslag waargenomen.”
3.1.2.Volgens grief 1 van [appellante] tegen het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank in rov. 2.2 ten onrechte vastgesteld dat B-watergangen onder de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de aangrenzende percelen vallen en in rov. 2.4 ten onrechte niet vastgesteld dat niet de piek in de neerslag van belang is voor de waterafvoer en de belasting van het watersysteem, maar de piekafvoer bepalend is en dat die ten aanzien van de percelen van [appellante] kleiner is dan eens in de tien jaar. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellante] in r.o. 2.3 ten onrechte niet vastgesteld dat:
- duiker GA1-KDU16 benedenstrooms is gelegen van het perceel van [naam 3] ;
- stuw GA1-st5 ter hoogte van perceel [naam 5] is gelegen;
- stuw GA42-st6 benedenstrooms ligt van perceel [naam 7] ;
- duiker GA13-KDU6 ter hoogte van perceel [naam 1] ligt;
- duikers GA24-KDU3 benedenstrooms van perceel [naam 6] is gelegen onder de [straatnaam] ;
- duiker KD33-KDU9 aan de rand van perceel [naam 8] ligt en stuw KD33-st1 benedenstrooms van perceel [naam 8] . Ook heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte niet vastgesteld dat de duikers GA26-KDU7 en GA26-KDU8 en het profiel van de watergang ter hoogte van de [straatnaam] , benedenstrooms van perceel [naam 2] zijn belemmerd.
3.1.3.Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Wat de verantwoordelijkheid voor de B-watergangen betreft kan de feitenvaststelling van de rechtbank worden aangevuld met de overweging dat ook op een gemeente de beheers- en onderhoudsverplichting kan rusten.
Gelet op de toelichting bij grief 1 en de reactie van WDD daarop kan niet als vaststaand als bedoeld in artikel 149 lid 1 Rv worden beschouwd dat niet de neerslaghoeveelheid maar de piekafvoer relevant is voor de waterafvoer en belasting van het watersysteem; dit geschilpunt komt hierna aan de orde (bij de behandeling van grief 2). De gestelde belemmering van de duikers GA26-KDU7 en GA26-KDU8 is onderwerp van grief 4, waartegen WDD zich heeft verweerd, zodat die belemmering evenmin als vaststaand kan worden beschouwd. WDD heeft voor het overige geen verweer gevoerd tegen de door [appellante] gewenste aanvullingen met betrekking tot de afwatering van de stuwen en duikers door de rechtbank vastgesteld in r.o. 2.3, zodat de feiten kunnen worden aangevuld met inachtneming van de opsomming van [appellante] (zoals hiervoor weergegeven in r.o. 3.1.2.).
3.1.4.De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook het uitgangspunt in hoger beroep, aangevuld zoals overwogen in 3.1.3. Grief 1 leidt op zichzelf niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Dat hangt af van de beoordeling van de andere grieven van [appellante] .
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg – samengevat – een verklaring voor recht dat WDD jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat WDD zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en deugdelijk is nagekomen, waardoor wateroverlast in 2016 is ontstaan, alsmede dat WDD aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade, met veroordeling van WDD tot vergoeding van die schade op te maken bij staat, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2.WDD voerde verweer.
3.2.3.Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de nakosten, en wel uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.1.[appellante] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd (zie hierna rov. 3.3.2). Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
3.3.2.[appellante] vordert – verkort weergegeven – in hoger beroep:
- een verklaring voor recht dat WDD onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [appellante] als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden doordat WDD zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en niet deugdelijk is nagekomen als gevolg waarvan [appellante] in de periode van 30 mei tot en met juni 2016 is geconfronteerd met wateroverlast;
- veroordeling van WDD tot vergoeding van € 83.133,38 vermeerderd met wettelijke rente;
- veroordeling van WDD tot vergoeding van € 14.132,50, vermeerderd met wettelijke rente;
- veroordeling van WDD tot terugbetaling van € 3.423,29, vermeerderd met wettelijke rente; en,
- veroordeling van WDD in de kosten van beide instanties, vermeerderd met nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.3.WDD heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
NBW-normen en beleid vernatting