ECLI:NL:GHSHE:2022:2

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
200.257.079_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wateroverlast op percelen van een landbouwbedrijf en zorgplichtschending door waterschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als [appellante], tegen Waterschap De Dommel, hierna aangeduid als WDD. De zaak betreft wateroverlast op percelen van [appellante] die heeft plaatsgevonden in de periode van 30 mei tot en met juni 2016. [appellante] stelt dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden door zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en deugdelijk na te komen, wat heeft geleid tot schade door wateroverlast. De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarna [appellante] in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en de grieven van [appellante] beoordeeld. Het hof concludeert dat de extreme neerslag in juni 2016, die aanzienlijk hoger was dan het gemiddelde, de voornaamste oorzaak van de wateroverlast was. WDD heeft voldoende maatregelen getroffen om de wateroverlast te bestrijden, en het hof oordeelt dat de schade niet aan WDD kan worden toegerekend. De stellingen van [appellante] over de zorgplicht van WDD en het causaal verband tussen de gedragingen van WDD en de schade zijn niet voldoende onderbouwd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellante] af, waarbij [appellante] in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.257.079/01
arrest van 4 januari 2022
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[de VOF],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. R. Teerink te Tilburg,
tegen
Waterschap De Dommel,
gevestigd te Boxtel ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als “WDD”,
advocaat: mr. R.M. Pieterse te Middelburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 maart 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 januari 2019, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als eiseres en WDD als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/322538 / HA ZA 17-418)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis met producties 16 t/m 21;
  • de memorie van antwoord tevens antwoordakte wijziging van eis met producties 18 t/m 21;
  • het pleidooi, waarbij [persoon A] namens [appellante] het woord heeft gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen en de advocaat van WDD pleitnotities heeft voorgedragen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.1.
In het vonnis waarvan beroep is de rechtbank in r.o. 2.2. t/m 2.4 van de volgende feiten uitgegaan:
“2.2. Het beheersgebied van WDD telt 840.000 ingelanden. In het beheersgebied bevinden zich ongeveer 30.000 km aan watergangen en ongeveer 2.350 km aan watergangen in onderhoud. In het beheersgebied bevinden zich 44 waterbeheersingsgemalen, 976 stuwen, bodemvallen etc. WDD is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van A-watergangen in zijn beheersgebied. B-watergangen zijn de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de aangrenzende percelen.
2.3.
[appellante] exploiteert een gemengd bedrijf in [woonplaats] . Het bedrijf bestaat uit een akkerbouw- en grove tuinbouwgedeelte en een varkenshouderijgedeelte. Er worden aardappels, suikerbieten, korrel- en snijmais en asperges verbouwd.
Op perceel [naam 1] (kadastrale aanduiding: [kadastraal nummer 1] ) werden aardappelen geteeld. Dat perceel grenst aan de noordzijde aan waterloop GA13.
Op perceel [naam 2] (kadastrale aanduiding [kadastraal nummer 2] ) stond maïs. Het perceel wordt aan de noordzijde begrensd door waterloop GA26.
Op perceel [naam 3] en [naam 4] (kadastrale aanduiding: [kadastraal nummer 3] en [kadastraal nummer 4] ) op perceel [naam 5] (kadastrale aanduiding: [kadastraal nummer 5] en [kadastraal nummer 6] ) stonden aardappelen. Op perceel AH (kadastrale aanduiding: [kadastraal nummer 7] ) stond maïs. Deze vier percelen grenzen allemaal aan de Buulder Aa (GA1).
Op perceel [naam 6] (kadastrale aanduiding: [kadastraal nummer 8] ) werden aardappelen geteeld. Aan de westzijde wordt het perceel begrensd door waterloop GA24.
Ook op perceel [naam 7] (kadastrale aanduiding: [kadastraal nummer 9] ) stonden aardappelen. Dit perceel wordt aan de zuidzijde begrensd door waterloop GA63, welke benedenstrooms uit komt in de oostelijk gelegen GA42.
Op perceel [naam 8] (kadastrale aanduiding: [kadastraal nummer 10] ) stonden aardappelen. Dit perceel wordt aan de westzijde begrensd door waterloop KD33.
2.4.
In de periode van 30 mei 2016 - 1 juli 2016 is in het beheersgebied van WDD veel regen gevallen. Op sommige plaatsen meer dan 200 mm, en soms zelfs 300 mm, terwijl de gemiddelde neerslag in het gebied voor de maand juni 68 mm bedraagt.
In juni 2016 viel in de regio Groote Aa, waarin het bedrijf van [appellante] ligt, 250 mm regen, terwijl het gemiddelde voor dat gebied 68 mm bedraagt. Op 30 mei 2016 werd in de omgeving van [woonplaats] een hoeveelheid neerslag gemeten die overeenkomt met 2/3e van de gemiddelde hoeveelheid neerslag in de hele maand juni. Op 1 juni 2016 viel vervolgens een hoeveelheid die overeenkomt met 80% van de gemiddelde hoeveelheid neerslag in die maand. Vervolgens heeft het op 2 juni 2016 vrijwel onophoudelijk geregend, is er op 6 en 13 juni 2016 nog meer regen gevallen en is er (ook) op 23 juni 2016 een piek in de neerslag waargenomen.”
3.1.2.
Volgens grief 1 van [appellante] tegen het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank in rov. 2.2 ten onrechte vastgesteld dat B-watergangen onder de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de aangrenzende percelen vallen en in rov. 2.4 ten onrechte niet vastgesteld dat niet de piek in de neerslag van belang is voor de waterafvoer en de belasting van het watersysteem, maar de piekafvoer bepalend is en dat die ten aanzien van de percelen van [appellante] kleiner is dan eens in de tien jaar. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellante] in r.o. 2.3 ten onrechte niet vastgesteld dat:
- duiker GA1-KDU16 benedenstrooms is gelegen van het perceel van [naam 3] ;
- stuw GA1-st5 ter hoogte van perceel [naam 5] is gelegen;
- stuw GA42-st6 benedenstrooms ligt van perceel [naam 7] ;
- duiker GA13-KDU6 ter hoogte van perceel [naam 1] ligt;
- duikers GA24-KDU3 benedenstrooms van perceel [naam 6] is gelegen onder de [straatnaam] ;
- duiker KD33-KDU9 aan de rand van perceel [naam 8] ligt en stuw KD33-st1 benedenstrooms van perceel [naam 8] . Ook heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte niet vastgesteld dat de duikers GA26-KDU7 en GA26-KDU8 en het profiel van de watergang ter hoogte van de [straatnaam] , benedenstrooms van perceel [naam 2] zijn belemmerd.
3.1.3.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Wat de verantwoordelijkheid voor de B-watergangen betreft kan de feitenvaststelling van de rechtbank worden aangevuld met de overweging dat ook op een gemeente de beheers- en onderhoudsverplichting kan rusten.
Gelet op de toelichting bij grief 1 en de reactie van WDD daarop kan niet als vaststaand als bedoeld in artikel 149 lid 1 Rv worden beschouwd dat niet de neerslaghoeveelheid maar de piekafvoer relevant is voor de waterafvoer en belasting van het watersysteem; dit geschilpunt komt hierna aan de orde (bij de behandeling van grief 2). De gestelde belemmering van de duikers GA26-KDU7 en GA26-KDU8 is onderwerp van grief 4, waartegen WDD zich heeft verweerd, zodat die belemmering evenmin als vaststaand kan worden beschouwd. WDD heeft voor het overige geen verweer gevoerd tegen de door [appellante] gewenste aanvullingen met betrekking tot de afwatering van de stuwen en duikers door de rechtbank vastgesteld in r.o. 2.3, zodat de feiten kunnen worden aangevuld met inachtneming van de opsomming van [appellante] (zoals hiervoor weergegeven in r.o. 3.1.2.).
3.1.4.
De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook het uitgangspunt in hoger beroep, aangevuld zoals overwogen in 3.1.3. Grief 1 leidt op zichzelf niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Dat hangt af van de beoordeling van de andere grieven van [appellante] .
Geschil in eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg – samengevat – een verklaring voor recht dat WDD jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat WDD zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en deugdelijk is nagekomen, waardoor wateroverlast in 2016 is ontstaan, alsmede dat WDD aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade, met veroordeling van WDD tot vergoeding van die schade op te maken bij staat, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2.
WDD voerde verweer.
3.2.3.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de nakosten, en wel uitvoerbaar bij voorraad.
Geschil in hoger beroep
3.3.1.
[appellante] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd (zie hierna rov. 3.3.2). Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
3.3.2.
[appellante] vordert – verkort weergegeven – in hoger beroep:
- een verklaring voor recht dat WDD onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [appellante] als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden doordat WDD zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en niet deugdelijk is nagekomen als gevolg waarvan [appellante] in de periode van 30 mei tot en met juni 2016 is geconfronteerd met wateroverlast;
- veroordeling van WDD tot vergoeding van € 83.133,38 vermeerderd met wettelijke rente;
- veroordeling van WDD tot vergoeding van € 14.132,50, vermeerderd met wettelijke rente;
- veroordeling van WDD tot terugbetaling van € 3.423,29, vermeerderd met wettelijke rente; en,
- veroordeling van WDD in de kosten van beide instanties, vermeerderd met nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.3.
WDD heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
De beoordeling
NBW-normen en beleid vernatting
3.4.
Grief 2 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat het watersysteem ten opzichte van de percelen van [appellante] in 2013 en 2016 voldoet aan de NBW-normering, ten onrechte heeft beslist dat de stellingen van [appellante] over de NBW-normen en vernatting voldoende feitelijke grondslag missen en onvoldoende zijn onderbouwd, en ten onrechte niet tot het oordeel is gekomen dat het Waterschap zijn zorgplicht jegens [appellante] heeft geschonden.
3.5.
WDD stelt zich op het standpunt dat ten tijde van de neerslaggebeurtenissen in juni 2016 het watersysteem aan de NBW-normering voldeed en dat ook van een andere schending van zijn zorgplicht geen sprake was. Het onderhoud was op orde en WDD heeft adequaat gehandeld tijdens de wateroverlast, aldus WDD.
3.6.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. WDD heeft voldoende gemotiveerd en gedocumenteerd dat de watersysteemtoets 2013 en de werkwijze die daarbij is gehanteerd deugdelijk is en overeenstemt met de toenmalige stand van de techniek. WDD heeft de watersysteemtoets 2013 laten uitvoeren door HKV Lijn in Water. Als uitgangpunt is de werkwijze door de STOWA genomen, welke is getoetst door Deltares. De aanbevelingen die Deltares heeft gedaan, zoals het analyseren van potentiële valkuilen, zijn door het Waterschap uitgewerkt in een beantwoordingsnotitie. Na overleg tussen WDD, Deltares en HKV Lijn in Water heeft Deltares vastgesteld dat alle aanbevelingen zijn opgevolgd. Uit de watersysteemtoets 2013 volgt dat zich geen knelpunten voordoen. Gezien de uiteenzetting van WDD daarover hoefde de herhalingstijd van de piekafvoer naar het oordeel van het hof niet te worden gebruikt om te toetsen of het watersysteem aan de normen voor wateroverlast voldoet, aangezien dit geen betrouwbaar en representatief beeld geeft. Ook heeft WDD voldoende toegelicht dat in de watersysteemtoets kon worden uitgegaan van de wintersituatie omdat dit het beste beeld geeft onder normale normatieve omstandigheden. Gelet op de extreme neerslagomstandigheden in juni 2016 (zie verder hierover rov. 3.25) was er in dit geval daarnaast sprake van een voor de zomer uitzonderlijke situatie. Deze heeft zich voor de eerste keer in de zomerperiode voorgedaan. Alle (eerder) geregistreerde extreme neerslaghoeveelheden met extreme afvoergolven en waterstanden tot gevolg hebben zich behoudens de situatie van juni 2016 uitsluitend in de winter voorgedaan. Naar het oordeel van het hof kan dan ook op basis daarvan niet worden geoordeeld dat het watersysteem in de zomermaanden niet zou voldoen. Dat de in juni 2016 geconstateerde piekafvoer zich eerder in februari 2016 ook al eens heeft voorgedaan, zoals [appellante] stelt, maakt het voorgaande niet anders. WDD heeft gemotiveerd weersproken dat de situatie die zich voordeed in februari/maart 2016 vergelijkbaar is met de situatie in mei/juni 2016. Dit komt doordat er in de zomersituatie weliswaar meer begroeiing in de watergangen aanwezig is, maar in de zomer de bodem ook meer bergingscapaciteit heeft, er sprake is van meer verdamping en van een lagere grondwaterstand, zodat sprake is van voldoende afvoercapaciteit. Hier komt bij dat WDD heeft aangevoerd dat zij speciaal voor deze zaak de watersysteemtoets opnieuw heeft uitgevoerd, en wel op basis van de hydrologisch ‘zwaardere’ wintersituatie, gecombineerd met een forsere weerstand van zomerbegroeiing in de watergangen, en dat de uitkomsten daarvan zijn dat het watersysteem zélfs dan – dus bij bovennormatieve omstandigheden – ruimschoots voldoet aan de NBW-normen. [appellante] heeft dit op zichzelf niet betwist. Wel meent [appellante] dat een andere werkwijze voor de watersysteemtoets moet worden toegepast. Hiervoor is echter reeds overwogen dat WDD de watersysteemtoets heeft mogen uitvoeren zoals hij heeft gedaan, met de door de STOWA ontwikkelde standaardwerkwijze die is gevalideerd door Deltares. Gelet op het voorgaande voldeed het watersysteem ook in de zomer aan de NBW-normen. Voor zover [appellante] stelt dat het beleid van waterschappen te veel is doorgeschoten in de richting van de bescherming van flora en fauna en vernatting, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd. WDD heeft er terecht op gewezen dat hij bij de uitoefening van zijn taken rekening moet houden met verschillende waterstaatkundige belangen, en niet alleen de (landbouw)belangen van [appellante] . [appellante] heeft ook onvoldoende onderbouwd gesteld dat WDD niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht op de normloze percelen. [appellante] heeft niet betwist dat WDD zich er wel voor inspant, bijvoorbeeld door uitvoering van een project, dat de situatie op dergelijke percelen niet verslechtert. Ook haar stellingen over de riooloverstorten heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting door WDD, onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom van uit dat bij de watersysteemtoets wel rekening is gehouden met de lozingen van riooloverstorten en dat vervuiling van de percelen door rioolwater niet is komen vast te staan. Het hof merkt nog op dat de NBW-normen niet tot doel hebben overstromingen geheel te voorkomen, maar tot een maatschappelijk acceptabel niveau te reduceren. Dat er een overstroming heeft plaatsgevonden, betekent niet dat niet voldaan is aan de NBW-normen en dus ook niet dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden. [appellante] is bij grief 2 ook op geschilpunten ingegaan die het onderwerp zijn van de grieven 4, 5 en 6 (maaionderhoud, duikers en stuwen, projecten en vernatting). Uit hetgeen het hof daarover zal overwegen, blijkt dat het betoog van [appellante] ook op deze punten geen doel treft. Grief 2 faalt derhalve.
Code oranje KNMI
3.7.
Grief 3 is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat WDD naar aanleiding van de weerswaarschuwingen door het KNMI tot actie moest overgaan.
3.8.
WDD heeft deze grieven bestreden en heeft geconcludeerd dat van WDD niet kon en mocht worden verwacht dat hij meer of andere anticiperende maatregelen zou treffen dan hij heeft gedaan, louter op basis van de afgegeven code oranje van het KNMI.
3.9.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Voorop staat dat een waterschap niet steeds uit eigen beweging moet onderzoeken of een (van de) ingeland(en) last heeft van te hoge of te lage waterstanden en op basis daarvan reeds maatregelen moet nemen vooruitlopend op een aangekondigde weersomstandigheid. WDD heeft in de toelichting bij de grief ook een beroep gedaan op een uitdraai van weeronline.nl van zondag 29 mei 2016. De code oranje noch het nieuwsbericht op weeronline.nl houdt evenwel een concrete waarschuwing in voor wateroverlast in het gebied waarin de percelen van [appellante] zijn gelegen. Op basis van de in het geding gebrachte gegevens deelt het hof het standpunt van WDD dat het verwachte weerbeeld voor de bewuste dagen (te) onzeker was om anticiperend te handelen. Hierbij dient ook te worden bedacht dat volgens vaste jurisprudentie op een waterschap geen resultaats- maar een inspanningsverplichting rust. Beoordeeld dient te worden of het waterschap bij de uitvoering van zijn taken beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven, waarbij de concrete omstandigheden van het geval en de verschillende bij het beleid van het waterschap betrokken belangen en zijn beperkte middelen dienen te worden betrokken. [appellante] heeft een aantal maatregelen genoemd die WDD had kunnen nemen, bijvoorbeeld alle A-watergangen preventief schonen en maaien. Naar het oordeel van het hof slaagt het betoog van [appellante] dat WDD daartoe moest overgaan niet, mede in aanmerking genomen dat het tot kort van tevoren niet duidelijk is waar en in welke hoeveelheden neerslag gaat vallen. Op onder meer de verwijten van [appellante] over het maaibeleid van WDD gaat het hof hierna nader in. Voorts heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat de door haar genoemde maatregelen het door haar gewenste effect zouden hebben gesorteerd. Grief 3 faalt dus ook.
Opschonen, maaien en onderhouden watergangen, duikers en stuwen
3.10.
Met grief 4 klaagt [appellante] erover dat de rechtbank heeft overwogen dat WDD ten aanzien van A-watergangen geen reden had om af te wijken van het maaibeleid en dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de stellingen van [appellante] omtrent de schouwplicht van WDD ter zake van B-watergangen.
Ook stelt [appellante] zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat WDD zijn zorgplicht jegens [appellante] heeft geschonden door niet, althans pas na herhaald aandringen van [appellante] is overgegaan tot het treffen van maatregelen ten aanzien van de (gedeeltelijk) verstopte duikers GA-24 en GA-26.
Ten slotte stelt [appellante] dat WDD zijn zorgplicht jegens haar heeft geschonden als gevolg van de effecten veroorzaakt door de stuwen bij percelen [naam 8] , [naam 7] en [naam 5]
3.11.
WDD stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de in casu relevante watergangen en duikers er geen sprake is (geweest) van onvoldoende onderhoud en/of ontoereikend waterbeheer.
maaibeleid
3.12.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De in casu relevante A-watergangen staan op de maaiplanning voor de periode 1 juni - 15 juli. Tussen partijen is niet in geschil dat het maaien bij cluster [naam 8] is vervroegd, maar ook dat verschillende watergangen in 2016 op moment van de wateroverlast nog niet waren gemaaid. Gezien de gemotiveerde betwisting van WDD acht het hof de stelling van [appellante] niet juist dat er watergangen waren die nog niet waren gemaaid, terwijl zij dat wel hadden moeten zijn. Het hof gaat er daarom vanuit dat de in casu relevante A-watergangen allemaal conform het maaibeleid zijn gemaaid. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat WDD het maaiwerk had moeten vervroegen in verband met wateroverlast. Verwezen wordt naar hetgeen hierover is overwogen in rov. 3.9. WDD heeft ook onbetwist door [appellante] gesteld dat zij geen klachten of meldingen heeft gehad over overmatige begroeiing. [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat er té veel begroeiing in de watergangen stond waardoor niet meer aan de normen voor wateroverlast voldaan kon worden. [appellante] heeft niet, althans niet (voldoende) precies, aangegeven waar er sprake was van té veel begroeiing op haar percelen. Voor zover [appellante] stelt dat WDD de B-watergangen niet heeft geschouwd, gaat het hof daaraan voorbij. Volgens WDD heeft hij in 2016, zoals te doen gebruikelijk, in januari/februari (de natste periode van het jaar) de schouw uitgevoerd en indien niet werd voldaan aan de aan het onderhoud te stellen eisen, hiertegen opgetreden. Bovendien is het primair de verantwoordelijkheid van de aanliggende eigenaar, en niet (mede) van WDD, om de B-watergangen op orde te houden. Dit geldt dus ook voor de B-watergangen die in beheer zijn bij [appellante] , bijvoorbeeld als daar sprake was van té veel begroeiing.
opschonen duikers
3.13.
Het hof overweegt ten aanzien van gestelde belemmering in de afvoercapaciteit van de duikers onder de [straatnaam] GA-24 en [straatnaam] GA-26, als volgt. WDD heeft onweersproken gesteld dat de duiker onder de [straatnaam] een gemeentelijke duiker betreft die niet bij hem in beheer is. WDD stelt dat enige beperking in de afvoercapaciteit daarvan hem dan ook niet kan worden verweten. WDD heeft daarnaast gemotiveerd betwist dat de belemmeringen ter plaatse hebben geleid of kunnen leiden tot de gestelde wateroverlast op de percelen van [appellante] . WDD heeft zo spoedig mogelijk maatregelen getroffen nadat melding was gemaakt van de (gedeeltelijke) verstopping van de duikers: de steen is verwijderd en het euvel met het talud is verholpen. Door [appellante] is niet voldoende onderbouwd welke maatregelen WDD meer of anders had moeten treffen.
Voorts is niet in geschil tussen partijen dat opstuwing door duikers een normaal verschijnsel is indien sprake is van een hoge afvoer die de capaciteit van de duiker overstijgt. [appellante] beroept zich op een rapport van Aveco de Bondt (productie 18 bij de memorie van grieven) waaruit volgens haar blijkt dat de duikers GA26-KDU6 en GA24-KDU3 een significant opstuwend effect (van in elk geval 0,01 m) hebben veroorzaakt bij de percelen [naam 2] en [naam 6] . Het instorten van het talud bij duiker GA26-KDU6 heeft volgens [appellante] tot een significant opstuwend effect van 0.071 meter geleid, hetgeen tot gevolg had dat het perceel [naam 2] langer geïnundeerd is geweest. WDD heeft met een verwijzing naar zijn hydrologische rapportage (productie 18 bij memorie van antwoord) gemotiveerd weersproken dat Aveco de Bondt op juiste wijze de effecten van het instorten van het talud heeft berekend. Ook [naam 9] is kritisch over de door Aveco de Bondt gehanteerde methode om de opstuwing van duikers te berekenen (productie 19 bij memorie van antwoord, blz. 3).
Voor zover de belemmeringen in de duikers zouden hebben geleid tot extra opstuwing is voorts de vraag wat de relevantie daarvan is. WDD houdt als vuistregel een maximale opstuwing van 0,05 meter bij een T=10 situatie aan. Dit wordt in het door WDD overgelegde rapport van [naam 9] (productie 19 bij memorie van antwoord) aangemerkt als een gebruikelijke vuistregel (zie blz. 3 van dat rapport). [naam 9] concludeert dan ook dat een opstuwend effect van 0,01 m in een T=25 situatie geen significant effect is in een vrij-afwaterend watersysteem. Tegenover de gemotiveerde betwisting van WDD dat de duikers, althans de belemmering daarvan, tot een beperkte afvoercapaciteit hebben geleid, heeft [appellante] haar stellingen ten aanzien van de duikers niet nader onderbouwd zodat niet is komen vast te staan dat WDD zijn zorgplicht op dit punt zou hebben geschonden.
Het hof gaat aan het aanbod van [appellante] om door middel van het horen van getuigen te bewijzen dat zij op 2 juni 2016 contact heeft gezocht met het Waterschap, voorbij. Gelet op het voorgaande, leidt voornoemd contact indien bewezen niet tot een ander oordeel over de zorgplicht van WDD, nu niet is komen vast te staan dat de belemmeringen ter plaatse van de duikers, althans het niet of niet eerder verhelpen daarvan, hebben geleid tot de ontstane wateroverlast ter plaatse.
stuwen
3.14.
Het hof overweegt ten aanzien van de stuwen bij de percelen [naam 8] , [naam 7] en [naam 5] , als volgt. Volgens [appellante] zijn die percelen geïnundeerd door het opstuwend effect van voornoemde stuwen, hetgeen heeft geleid tot een toename van de schade met € 22.734,91. Ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar het rapport van Aveco de Bondt (productie 18, blz. 22-24). Met verwijzing naar zijn hydrologische rapportage weerspreekt WDD dat Aveco de Bondt de juiste methode heeft gebruikt om de opstuwing waarvoor de stuwen bij de percelen [naam 5] en [naam 7] zouden hebben gezorgd te berekenen. WDD heeft toegelicht dat er in de situatie waarin de stuw verdronken is de door Aveco gehanteerde methode om de opstuwing te berekenen niet kan worden toegepast. Ook [naam 9] is kritisch over de door Aveco de Bondt gehanteerde berekeningsmethode. WDD heeft voorts gemotiveerd weersproken dat een opstuwend effect van de stuwen invloed heeft gehad op de percelen [naam 5] en [naam 7] . Hij heeft toegelicht dat de stuwen ter plaatse van die percelen (half)automatische stuwen zijn waarvan de klepstand automatisch daalt wanneer de waterstand boven het streefpeil komt, zodat ten tijde van de overlastperiode de stuwen ter plaatse waren verdronken. Met een verwijzing naar het door hem overgelegde rapport van [deskundige 1] (productie 1 bij conclusie van antwoord, blz. 17) onderbouwt hij dat in die situatie geen verschil is in de waterstanden tussen boven- en benedenstrooms en een eventueel nadelig effect van de stuw onder die omstandigheden komt te vervallen. Met betrekking tot het perceel [naam 8] zijn verder de stuwen (door aangelanden en WDD) gesaboteerd om doorstroming te verbeteren. WDD betwist dan ook dat hij in de gegeven situatie iets anders of beter had kunnen of moeten doen. [appellante] heeft haar stellingen als reactie daarop niet nader onderbouwd, zodat gelet op de gemotiveerde betwisting van WDD niet is komen vast te staan dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden met betrekking tot de stuwen bij de percelen van [appellante] .
3.15.
Gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 3.12, 3.13 en 3.14 is overwogen, kan hetgeen [appellante] heeft aangevoerd de conclusie niet dragen dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden. Op grond van het voorgaande faalt grief 4.
Stijging grondwaterpeil
3.16.
Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.31 dat de stellingen van [appellante] met betrekking tot de stijging van het grondwaterpeil onvoldoende duidelijk zijn en WDD niet jegens haar aansprakelijk is. [appellante] betoogt dat WDD onzorgvuldig heeft gehandeld door ter plaatse geen althans onvoldoende adequate maatregelen te nemen om de stijging van de grondwaterstand als gevolg van het stoppen van Brabant Water met de middeldiepe waterwinning bij de percelen [naam 3] , [naam 5] en AH en het ontstaan van overlast dientengevolge tegen te gaan.
3.17.
WDD heeft gemotiveerd weersproken dat hij met betrekking tot de gewijzigde grondwaterstand onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
3.18.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. WDD heeft erkend dat conform het project natte natuurparel Buulderboek de waterwinning door Brabant Water is gewijzigd en dat als gevolg daarvan sprake is van grondwaterstijging ter plaatse, zij het met een halve meter in plaats van de door [appellante] gestelde meter. WDD heeft weersproken dat hij in dat kader onzorgvuldig zou hebben gehandeld door het niet of onvoldoende treffen van maatregelen. Hij heeft daartoe onderbouwd dat binnen voornoemd project aan de getroffen perceeleigenaren de mogelijkheid is geboden op kosten van WDD (en van Brabant Water) peilgestuurde drainage aan te leggen als mitigerende maatregel voor de grondwaterstijging en dat de ongewenste effecten van de grondwaterstijging op de plekken waar deze is opgetreden door die mitigerende maatregelen zijn ondervangen. Ook de door [appellante] ingeschakelde [deskundige 2] bevestigt in zijn rapport (door [appellante] overgelegd als productie 19, blz. 5) dat de grondwaterstijging grotendeels wordt gecompenseerd door de aangelegde peilgestuurde drainage. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen rust op WDD bij de uitvoering van zijn taken een inspanningsverplichting, waarbij hij binnen zijn beperkte middelen verschillende bij zijn beleid betrokken belangen dient te behartigen, en niet louter de (landbouw)belangen van [appellante] . Met de getroffen mitigerende maatregelen heeft WDD naar het oordeel van het hof zich voldoende ingespannen om de effecten van de grondwaterstijging te beperken. Voor zover [appellante] stelt dat door WDD meer of andere maatregelen hadden moeten worden getroffen, dan wel dat de getroffen maatregel niet volstaat, dan had het op haar weg gelegen te onderbouwen wat WDD nog meer of anders had moeten doen en te specificeren ten aanzien van welke percelen die maatregelen effect zouden sorteren dan wel anderszins de door haar gestelde schade had kunnen worden voorkomen of beperkt. Nu zij dit niet heeft gedaan, zal het hof haar stellingen als onvoldoende onderbouwd passeren. Dit betekent dat grief 5 faalt.
Meandering
3.19.
Grief 6 strekt ertoe de vordering van [appellante] uit hoofde van onrechtmatig handelen van WDD als gevolg van onzorgvuldig handelen in het kader van het project herinrichting Buulder Aa te laten slagen.
3.20.
WDD betwist dat hij op dit punt zijn zorgplicht heeft geschonden.
3.21.
Het hof volgt [appellante] niet in haar stelling dat WDD onzorgvuldig heeft gehandeld door geen (extra) maatregelen te treffen ter plaatse van de Buulder Aa. WDD heeft gemotiveerd weersproken dat hij onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld met de herinrichting van de Buulder Aa, nu het besluit dat ten grondslag ligt aan die herinrichting formele rechtskracht heeft gekregen en van de rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan, hetgeen niet door [appellante] is weersproken. Gelet op het voorgaande dient ook het hof uit te gaan van de rechtmatigheid van dat besluit, zodat geen sprake is van onrechtmatig handelen van WDD voor het nemen van het besluit tot de herinrichting van de Buulder Aa en de aanleg van meandering ter plaatse. Voor zover zou komen vast te staan dat voornoemde herinrichting heeft bijgedragen aan de gestelde wateroverlast ter plaatse van de percelen van [appellante] , heeft dit niet tot gevolg dat sprake is van onrechtmatig handelen van WDD. De gevolgen van dat besluit leveren op zichzelf ook geen schending van de zorgplicht van WDD op. Het hof volgt [appellante] evenmin in haar stelling dat WDD gegeven de meandering ter plaatse extra alert had moeten zijn op de gevolgen daarvan voor de waterhuishouding, dan wel extra onderhoudsmaatregelen had moeten treffen. Door WDD is gemotiveerd weersproken dat de herinrichting van de Buulder Aa enige negatieve hydrologische gevolgen heeft ten aanzien van de percelen van [appellante] of van enige invloed is op de waterhuishouding aldaar. Als reactie op die gemotiveerde betwisting heeft [appellante] haar stellingen op dit punt, ook in hoger beroep, niet nader onderbouwd. [appellante] heeft niet (voldoende) toegelicht dat de omstandigheid dat het project niet geheel volgens het projectplan is aangelegd, nadelige effecten heeft gehad op de waterafvoer. Voor zover [appellante] stelt dat de aanwezigheid van boomstammen dan wel begroeiing ter plaatse WDD had moeten bewegen tot het treffen van extra maatregelen, volgt het hof haar daarin niet. WDD heeft weersproken dat de aanwezigheid van boomstammen in de watergang tot het treffen van extra maatregelen noopte, nu het effect van de aanwezigheid van die boomstammen is doorgerekend en de dimensionering van de watergang is afgestemd op de aanwezigheid daarvan. Ook heeft WDD betwist en met foto’s onderbouwd dat van hem ten aanzien van de begroeiing ter plaatse in de zomer van 2016 (extra) onderhoudsmaatregelen konden worden verlangd, omdat het project herinrichting Buulder Aa kort voordat de wateroverlast bij de percelen van [appellante] optrad vrij van begroeiing is opgeleverd, zodat ten tijde van de wateroverlast geen sprake was van overmatige begroeiing dan wel noodzaak tot verwijdering daarvan. [appellante] heeft haar stellingen dienaangaande niet nader onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van WDD op dit punt, had het op haar weg gelegen te preciseren welke (meer of andere) maatregelen zij als gevolg van ervaren knelpunten ter plaatse van WDD kon en mocht verwachten. Nu zij dit niet heeft gedaan, verwerpt het hof haar stelling dat als gevolg van de herinrichting van de Buulder Aa en de aanleg van meandering ter plaatse, nadere (onderhouds)maatregelen van WDD hadden mogen verlangd, welke niet door WDD zouden zijn getroffen. Ook grief 6 faalt dus.
Zorgplicht en aansprakelijkheid
3.22.
Grief 7 heeft betrekking op de beslissing van de rechtbank dat WDD tegenover [appellante] niet de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat niet vast is komen te staan dat WDD zich niet voldoende heeft ingespannen om wateroverlast op de percelen van [appellante] te voorkomen en als waterbeheerder bij de afweging van alle betrokken belangen niet voldoende rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [appellante] . Het hof volgt [appellante] om deze redenen niet in zijn stelling dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden, zodat grief 7 faalt.
Causaal verband
3.23.
Grief 8 betreft het door [appellante] gestelde causaal verband tussen de door [appellante] aan WDD verweten gedragingen en de volgens haar opgetreden schade.
3.24.
WDD heeft ook het door [appellante] gestelde causaal verband betwist.
3.25.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat er in de periode van het schadevoorval sprake was van (zeer) hevige en langdurige regenval. Dit blijkt uit de rapporten van de in deze procedure aan beide zijden ingeschakelde partijdeskundigen. Ook bijvoorbeeld in het rapport van Aveco de Bondt wordt geconcludeerd dat de neerslaggegevens aangeven dat de situatie zeer uitzonderlijk was (blz. 9). Deze conclusie is gebaseerd op een neerslaggrafiek van het dichtstbijzijnde KNMI-station waar de neerslag is gemeten, station [plaats] . WDD heeft verwezen naar zijn hydrologische gebiedsanalyse (productie 10 bij de inleidende dagvaarding). Op blz. 12 van dat rapport is vermeld dat niet alleen de totale hoeveelheid neerslag extreem was, maar dat ook de individuele (onweers)buien, en de opeenvolging van die extreme buien kort na elkaar, zeer uitzonderlijk was. Op grond van de beschikbare gegevens moeten naar het oordeel van het hof de neerslaggebeurtenissen met name op 31 mei, 2 juni en 24 juni 2016 beschouwd worden als de oorzaak van de schade van [appellante] door wateroverlast op zijn percelen. Zoals overwogen (hiervoor in rov. 3.6), valt de wintersituatie niet te vergelijken met de zomersituatie. Ook dat er voorafgaand aan de hevige neerslag op bepaalde locaties nog geen hoge grondwaterstanden zijn gemeten en het systeem dus niet verzadigd was, maakt het voorgaande niet anders. Dit is immers te verklaren doordat de maand mei 2016 over het algemeen droog verliep. Gelet op de extreme neerslagomstandigheden en de verzadiging van de bodem die daardoor heeft plaatsgevonden, kan de schade door wateroverlast van [appellante] naar het oordeel van het hof niet aan handelen of nalaten van WDD worden toegerekend. Tussen partijen is niet in geschil dat direct na de eerste neerslagpiek WDD alle beschikbare mensen en middelen heeft ingezet en 24 uur per dag bezig is geweest om de overlast te bestrijden, waarbij onder meer stuwen zijn verlaagd, krooshekken en duikers zijn schoongemaakt, gemalen maximaal hebben gedraaid, extra is gemaaid en de aanvoer van water zo veel mogelijk is stilgelegd. Ondanks deze maatregelen is er toch wateroverlast ontstaan. [appellante] heeft niet althans niet voldoende concreet en specifiek (per perceel) onderbouwd wat WDD meer of anders kunnen en moeten doen en met name wat het effect hiervan was geweest op het schadebeeld (met betrekking tot het desbetreffende perceel).
3.26.
Ook wegens het ontbreken van het vereiste causaal verband is WDD dus niet aansprakelijk voor de schade door wateroverlast van [appellante] . Grief 8 faalt.
Beslissing over de vorderingen van [appellante] en de proceskosten in eerste aanleg
3.27.
Grief 9 houdt in dat de rechtbank ten onrechte de vordering van [appellante] heeft afgewezen en haar heeft veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze grief faalt. De uitkomst van deze procedure is dat WDD niet aansprakelijk is voor de schade door wateroverlast van [appellante] , nu WDD zijn zorgplicht niet heeft geschonden en het vereiste causaal verband ontbreekt. Als de in het ongelijk gestelde partij is [appellante] in eerste aanleg terecht in de kosten van de procedure veroordeeld.
Slotsom
3.28.
De slotsom is dat de grieven van [appellante] niet leiden tot toewijzing van haar vorderingen. Het hoger beroep van [appellante] treft dus geen doel. Aan bewijslevering komt het hof gelet op al het voorgaande niet toe. [appellante] heeft ook geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden. Het hof ziet geen aanleiding om zelf deskundigenonderzoek te laten verrichten in dezen.
3.29.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd en dat het in hoger beroep door [appellante] meer of anders gevorderde dient te worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld in overeenstemming met het liquidatietarief.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep door [appellante] meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van WDD op € 5.382,-- aan griffierecht en op € 6.556,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat de bedragen van € 5.382,-- en € 6.556,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en J.M.W. Werker en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 januari 2022.
griffier rolraadsheer