ECLI:NL:GHSHE:2024:3758

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/644
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014 na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, na verwijzing door de Hoge Raad, de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014 van belanghebbende opnieuw beoordeeld. De zaak kwam aan het hof omdat belanghebbende niet op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Belanghebbende stelde dat zijn aangifte was gecontroleerd op basis van discriminatoire gronden, maar het hof oordeelde dat de controle op objectieve en gerechtvaardigde redenen was gebaseerd. De inspecteur had terecht het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag afgewezen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. De zaak betreft een complexe fiscale situatie waarin belanghebbende nabetalingen van het UWV ontving, wat leidde tot een aangifte met een nihil inkomen. Het hof concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor discriminatie of vooringenomenheid bij de controle van de aangifte. De uitspraak van het hof werd openbaar gemaakt op 27 november 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/644
Uitspraak op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende.
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 31 maart 2021, nummer ARN 20/2437, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd (hierna: de aanslag).
1.2.
Over deze aanslag heeft belanghebbende geprocedeerd, waarna de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan.
1.3.
Belanghebbende heeft een nieuwe aangifte IB/PVV 2014 ingediend. De inspecteur heeft deze aangifte aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag en heeft hierop afwijzend beslist.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het hoger beroep op de voet van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het verzet gegrond verklaard en heeft verstaan dat de eerdere uitspraak vervalt en dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft vervolgens het hoger beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van belanghebbende gegrond verklaard, heeft de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof ’sHertogenbosch (hierna: het hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest (hierna: het arrest).
1.7.
Belanghebbende en de inspecteur hebben elk een reactie op het arrest ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.8.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.9.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Door een fout van het UWV heeft belanghebbende een tijd lang ten onrechte geen Ziektewetuitkering ontvangen, maar een Werkloosheidswetuitkering. Belanghebbende heeft hiertegen geprocedeerd en is in het gelijkgesteld. Dit heeft geleid tot nabetalingen van het UWV aan belanghebbende in de jaren 2012 en in 2014. In het jaar 2014 is een bedrag van
€ 24.436 aan belanghebbende betaald.
De aanslag
2.2.
Belanghebbende heeft op 25 juni 2015 aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en heeft daarbij geen ingehouden loonheffingen opgegeven. Op 3 november 2015 heeft belanghebbende een gewijzigde aangifte ingediend waarin een bedrag aan ingehouden loonheffing van € 9.996 is vermeld en nog steeds een inkomen van nihil. De inspecteur heeft met dagtekening 11 maart 2016 de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.436 (waarbij € 9.996 aan ingehouden loonheffing is verrekend).
2.3.
Belanghebbende heeft over deze aanslag geprocedeerd, onder meer met de stelling dat de uitkeringen niet in het jaar van nabetaling belast dienden te worden, maar in het jaar waarin ze hadden moeten worden uitgekeerd. De uitkomst van deze procedures is dat de aanslag in stand is gebleven en onherroepelijk is komen vast te staan [1] .
Het verminderingsverzoek
2.4.
Op 27 augustus 2019 heeft belanghebbende opnieuw een aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 ingediend en wel naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 985. Dit bedrag baseert belanghebbende op een brief van het UWV van 13 juli 2018. Het UWV heeft in een brief van 13 juli 2018 (hierna: de brief van het UWV) aan de rechtbank Midden-Nederland het volgende medegedeeld naar aanleiding van wat bij die rechtbank op een zitting is besproken:
“(…) Tijdens het gesprek op 13 maart 2018 is met [belanghebbende] afgesproken dat UWV aan de hand van de ter beschikking staande stukken zou berekenen of en zo tot welk bedrag [belanghebbende] fiscaal gebied schade heeft geleden in verband met twee nabetalingen.
In 2012 is aan [belanghebbende] een bruto nabetaling gedaan van € 17.255,76. Deze nabetaling
had betrekking op de jaren 2008 en 2009.
In 2014 heeft [belanghebbende] een bruto nabetaling ontvangen van totdat € 23.451,46, die
betrekking had op de jaren 2009, 2010, 2011 en 2013.
Berekening van de fiscale schade
Op grond van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep moet in zaken waarin een nabetaling heeft plaatsgevonden die betrekking heeft op verschillende jaren voor de berekening van de fiscale schade de feitelijke situatie van de betrokkene worden vergeleken met de situatie zoals die zou zijn geweest als de uitkering op het juiste tijdstip aan de betrokkene zou zijn betaald. Door het maken van de vergelijking wordt duidelijk of en zo ja tot welk bedrag er fiscale schade is geleden.
UWV heeft op basis van de ter beschikking staande stukken een globale berekening gemaakt van de door [belanghebbende] geleden fiscale schade waarbij de feitelijke situatie en de situatie zoals die bij een juiste uitbetaling van de uitkering zou zijn geweest met elkaar zijn vergeleken. De berekening is gemaakt op het terrein van de inkomstenbelasting, de huur-en zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Ook is het verzoek om vergoeding van de gemiste studiefinanciering beoordeeld.
Feitelijke situatie
Voor de feitelijke situatie is uitgegaan van de volgende verzamelinkomens; (…) en € 24.436,- (2014). (…)
Bij betaling van de uitkering op de juiste tijdstippen
(…)
Aanpassen verzamelinkomens/Berekening schade op het gebied van de inkomstenbelasting
(…)
Het verzamelinkomen van 2014 van € 24.436,- moeten worden verlaagd met de in dat jaar nabetaalde bedragen van € 6.823,21, € 4.293,68 en € 12.334,57. Het verzamelinkomen komt dan uit op een bedrag van € 985,-.
(…)
Over de verschillende jaren zouden op basis van de aangepaste verzamelinkomens de volgende bedragen aan inkomstenbelasting verschuldigd zijn geweest: (…) en € 357,- (2014). Bij tijdige betaling zou [belanghebbende] aan inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2014 een bedrag van € 35.203,- verschuldigd zijn geweest.
Op het gebied van de inkomstenbelasting lijdt [belanghebbende] schade tot een bedrag van € 4.004,-
(€ 39.207 - € 35.203,-). (…)”
2.5.
De rechtbank heeft in haar uitspraak [2] de afwijzing door de inspecteur van belanghebbendes verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag in stand gelaten, onder verwijzing naar de reeds gevoerde procedures (zie 2.3) en heeft daarbij vastgesteld dat de brief van het UWV in die procedure reeds in de beoordeling is betrokken (zie rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de rechtbank).
De Fraude Signalering Voorziening
2.6.
In de loop van de bij de rechtbank gevoerde procedure over het verminderingsverzoek, heeft belanghebbende het vermoeden gekregen dat zijn aangifte door het Combiteam Aanpak Facilitators is onderzocht, vanwege het feit dat hij over twee nationaliteiten beschikt (zie rechtsoverweging 12 van de rechtbankuitspraak).
2.7.
In de brief van 27 mei 2021 heeft de Belastingdienst aan belanghebbende medegedeeld dat zijn gegevens in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: de FSV) van de Belastingdienst zijn opgenomen en wordt een onderzoek hiernaar aangekondigd. In de brief is vermeld hoe een inzageverzoek gedaan kan worden.
2.8.
Belanghebbende heeft een inzageverzoek gedaan. Op 11 augustus 2021 wordt namens de minister van Financiën aan belanghebbende de uitkomst van het inzageverzoek medegedeeld. In de brief staat dat belanghebbendes persoonsgegevens zijn verwerkt in het kader van het project [nummer] voor de belastingjaren 2007 tot en met 2012 en 2014. Verder heeft de inspecteur de volgende inlichtingen aan belanghebbende verstrekt over de gegevens die zijn opgenomen in de FSV:

Rubriek
Inhoud
Toelichting
(…)
Middel
IH
Inkomensheffing
Belastingjaar
2012 (melding 1)
Belastingjaar
2014 (melding 2 en 3)
(…)
Datum event
15-7-2013 (melding 1)
Betreft de datum van binnenkomst van een aangifte of verzoek.
Datum opname
6-8-2013 (melding 1)
Datum afdoening
17-11-2014 (melding 1)
Datum opname
18-11-2015 (melding 2 en 3)
Correctiebedrag
56453 (melding 1)
Fiscaal nadeel
2903 (melding 1)
(…)
Fraude
Niet aangevinkt (melding 1)
Dit veld bestond maar was voor u niet gevuld; dit betekent dat het voor u niet van toepassing is.
Fraude
Ja (melding 2 en 3)
Dit gegeven is een veld wat door de behandelaar aangeklikt kon worden en wat dus ‘aan' of 'uit' staat. Het betreft veelal een indicatie van een vermoeden maar kan ook een oordeel zijn na gedaan onderzoek. Het veld bevat zelf geen verdere gegevens.
(…)
Soort fraude
IH - fraude
Mogelijke onregelmatigheden bij de Inkomensheffing (IH) (waaronder mogelijke onjuistheden in de aangifte inkomstenbelasting).
(…)
Aantekeningen
Komt uit DagboekPiT, tabblad Aangiftefraude, tabblad Aangiftefraude,
Idnr 306746.
LopendBijFiod: Nee
(mogelijk) fraude,
geclaimde aftrek is meer
dan er over vele jaren
genoten is, tot op heden in
FLG nog geen negatief
bedrag (melding 1)
FLG staat voor Fiscale
Loongegevens (= een
applicatie die medewerkers van de Belastingdienst kunnen gebruiken voor
raadpleging van fiscale
loongegevens van
burgers).
Met betrekking tot DagboekPIT kan ik u meedelen dat dit de voorloper van FSV is (…).
Bepaalde gegevens die zijn opgenomen in dit veld worden niet aan u verstrekt. Hiervoor kunnen diverse redenen zijn. Denkt u hierbij aan gegevens van derden, gegevens waarop de beperkingen van de AVG van toepassing zijn of het feit dat het geen persoonsgegevens zijn.
Aantekeningen
FRAUDE (melding 2 en 3)”
2.9.
Bij brief van 31 maart 2022 is belanghebbende door de Belastingdienst geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek en over de gegevens die in de FSV stonden. In de brief is hierover onder meer het volgende opgenomen:

BelastingaangifteAls in een belastingaangifte mogelijk onjuiste gegevens voorkwamen, registreerden we dat soms in de FSV. Welke gegevens niet klopten, hebben wij niet altijd in de FSV geregistreerd.
In uw situatie stond in de FSV dat dit betrekking had op:
 Belastingjaar 2012
Inkomstenbelasting
Verschil in loon/loonheffing
 Belastingjaar 2014
Inkomstenbelasting
Een nadere specificatie, bijvoorbeeld om welke aftrekpost het ging, ontbreekt omdat deze niet bij de registratie in de FSV stond vermeld.”
2.10.
In zijn verweerschrift van 23 mei 2022 in de procedure bij het gerechtshof ArnhemLeeuwarden heeft de inspecteur hierover onder meer het volgende geschreven:
“Selectiemodule
Iedere ingediende aangifte inkomstenbelasting wordt in het Aanslagbelastingensysteem (hierna ABS) door de selectiemodule behandeld. Op grond van deze behandeling wordt bepaald welke aangiften voor inhoudelijke behandeling in aanmerking komen. De selectiemodule is gevuld met selectieregels die voor dat jaar van toepassing zijn op de ingediende aangiften. Bij het grootste deel van de selectieregels wordt gebruik gemaakt van vergelijkingen van de velden in de aangifte met bijvoorbeeld loon-, bank- en hypotheek- en verzekeringsgegevens of met gegevens uit het voorgaande jaar. Andere selectieregels vergelijken de gegevens in een aangifte uitsluitend met een parameter (bedrag). Daarnaast kan een behandelvoornemen worden opgevoerd. Een behandelvoornemen wordt niet automatisch opgevoerd, maar vereist menselijk handelen. Dit heet een AKI
(…)
Handmatige beoordeling van de aangifte 2012 tot en met 2014
Op 6 januari 2014 voert de inspecteur een AKI op voor de belastingjaren 2007 tot en met 2012. Hetgeen betekent dat het systeem de aangiften uitwerpt en dat de inspecteur deze aangiften handmatig moet beoordelen. Gelet op de datum van het opvoeren van de AKI constateer ik dat deze AKI geen invloed had op de toen al vastgestelde aanslagen 2008 tot en met 2011. Ik leid of dat het aangegeven negatieve inkomen tot de handmatige beoordeling van de aangifte 2012 heeft geleid. Voor belastingjaar 2013 voert de inspecteur op 25 maart 2015 een AKI op. Ik constateer dat de behandeling van de aangifte IB 2013 niet valt onder project [nummer] . De aangifte IB/PVV 2013 is geselecteerd voor een handmatige beoordeling, omdat daarin vermoedelijk ten onrechte een te hoog negatief bedrag aan uitkeringen stond. De inkomensgegevens in de aangifte komen niet overeen met de contra-informatie, waardoor een verhoogd risico bestond op onjuistheden. Op 31 maart 2016 voert de inspecteur voor belastingjaar 2014 een AKI op. De inspecteur is enerzijds op de hoogte van het feitencomplex en het standpunt dat belanghebbende inneemt inzake de belastbaarheid van de nabetalingen van het UWV. Anderzijds komen de aangegeven inkomensgegevens in de aangifte 2014 niet overeen met de bij de Belastingdienst bekende inkomensgegevens.
Ik vermoed dat de inspecteur voor deze belastingjaren een AKI heeft opgevoerd om te voorkomen dat het systeem de (gewijzigde) aangifte automatisch afdoet, terwijl de inhoud van die aangifte niet in overeenstemming is met eerder gevoerde procedures.
(…)
Mijn conclusie is dat de aangiften 2012 en 2013 van belanghebbende zijn geselecteerd voor handmatige beoordeling, omdat daarin vermoedelijk ten onrechte (te hoge) negatieve bedragen aan uitkeringen stonden. De aangifte 2014 is geselecteerd voor handmatige beoordeling omdat daarin geen inkomen was aangegeven (maar wel ingehouden loonheffing), terwijl uit contra-informatie bleek dat belanghebbende wel belastbaar inkomen had in dat jaar.
Op basis van de conclusie weerspreek ik dat de inspecteur de aangifte IB 2014 heeft onderworpen aan een strengere controle vanwege het feit dat belanghebbende beschikt over meerdere nationaliteiten en dat bij de behandeling van de aangifte 2014 sprake is van vooringenomenheid. Hiervoor heb ik namelijk uiteengezet dat de aangiften zijn geselecteerd voor handmatige beoordeling op basis van fiscaal gerechtvaardigde motieven. Van discriminatie of vooringenomenheid is dan ook geen sprake. Ik heb hiervoor ook geen aanwijzingen die daarop wijzen.”
2.11.
Op de zitting bij het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de inspecteur over de gegevens in 2.8 als volgt verklaard:
- “Datum event 15-7-2013 (melding 1)” is de datum van de aangifte 2012.
- “Datum afdoening 17-11-2014 (melding 1)” is de datum van afdoening en verwerking van de aangifte 2012.
- “Correctiebedrag 56453 (melding 1)” is het bedrag van de correctie voor 2012; er is geen sprake van een verschrijving.
- “Datum opname 18-11-2015 (melding 2 en 3)” betreft een melding naar aanleiding van de aangifte 2014.
- “Soort fraude IH-fraude” betreft een melding op basis van de aangifte: omdat een discrepantie werd gesignaleerd tussen de in de aangifte vermelde loongegevens en de gegevens waarover de Belastingdienst beschikte, was nader onderzoek nodig. Van fraude was (nog) geen sprake.
(…)
De Inspecteur verklaart dat hij geen gegevens over een dubbele nationaliteit heeft aangetroffen. (…)”
Vervolg procedure verminderingsverzoek
2.12.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zitting gehouden zonder dat belanghebbende is verschenen, ervan uitgaande dat belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze voor de zitting was uitgenodigd. Dat gerechtshof heeft geoordeeld [3] dat de rechtbank ten aanzien van de nabetaling op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen (rechtsoverweging 4.6 van de uitspraak). Verder heeft het gerechtshof hetgeen belanghebbende in hoger beroep naar voren heeft gebracht over de FSV getoetst aan het inmiddels gewezen arrest van de Hoge Raad van 22 november 2022, ECLI:NL:HR:2021:1748 (hierna: het FSV-arrest). Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft over de FSV-registratie van belanghebbende geoordeeld:
“4.4 Het Hof acht het niet aannemelijk dat de Inspecteur de aanslag onrechtmatig heeft vastgesteld. Belanghebbendes naam is vermeld in de FSV en het project [nummer] . De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende en het Hof de gegevens verstrekt die van belang zijn voor de beoordeling of de Inspecteur daarbij onrechtmatig heeft gehandeld. Anders dan belanghebbende stelt, volgt uit die gegevens niet dat de vermelding in de FSV of het project [nummer] is gebaseerd op zijn dubbele nationaliteit of herkomst. Uit de vermeldingen bij de jaren 2012 en 2014 volgt eerder, dat de correcties voor het jaar 2012 en 2014 tot de vermelding in de FSV en het project [nummer] hebben geleid. Van een schending van de artikelen 2:4 en 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 1 van de Grondwet of beginselen van behoorlijk bestuur is dan ook geen sprake.”
2.13.
De Hoge Raad heeft geoordeeld [4] dat de verzendgegevens van de uitnodiging voor belanghebbende voor de zitting bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de mogelijkheid open laten dat de brief niet op het juiste adres is bezorgd en heeft de zaak ter verdere behandeling naar het hof verwezen.
2.14.
Bij zijn reactie op het verwijzingsarrest heeft belanghebbende een brief van de Belastingdienst van 27 mei 2023 meegezonden. Daarin staat dat nieuwe informatie over de belanghebbendes registratie in de FSV is gevonden. In de brief staat:
“Wij hebben uw registratie in Dagboek PIT verder onderzocht. We hebben de volgende nieuwe informatie gevonden:
 Belastingjaar 2012
Inkomstenbelasting
Verschil in loon/loonheffing”
De uitnodiging voor de zitting bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
2.15.
Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
  • De uitnodigingsbrief van 22 augustus 2022 voor de zitting bij het gerechtshof ArnhemLeeuwarden waarop het adres van belanghebbende is vermeld ( [adres] 36 E, [postcode] [woonplaats] );
  • De ‘verzendstatus’ (track and trace) van PostNL waarop een verkeerd adres staat ( [adres] 26 E, [postcode] [woonplaats] ) en waarop de naam van belanghebbende niet juist is vermeld. In deze verzendstatus is over de verzending van de brief vermeld dat die op 22 augustus 2022 is ontvangen door PostNL, dat bezorgen niet lukte, dat de zending vervolgens naar een PostNL-punt is gegaan, niet afgehaald werd en retour is gestuurd naar het gerechtshof waar deze op 8 september 2022 is ontvangen;
  • Een kopie van de voorzijde van de retour gekomen enveloppe. Over het adresvenster van de enveloppe heeft PostNL een retoursticker aangebracht met het adres van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden erop en daaronder een aanduiding van postcode en huisnummer van het verkeerde adres ( [postcode] 26-E). Verder heeft PostNL over de sticker van de aangetekende verzending een retoursticker met codes geplakt;
  • De griffier heeft op 8 september 2022 de uitnodiging nogmaals per gewone post verzonden naar het adres van belanghebbende ( [adres] 36E te [woonplaats] ).
2.16.
De griffier van het hof heeft bij medewerkers van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden navraag gedaan naar de werkwijze van het aangetekend verzenden van de uitnodigingsbrief voor de zitting. De werkwijze is dat de adresgegevens van een aangetekende zending door medewerkers van de postkamer handmatig worden ingevoerd op de website van PostNL. Op de adressticker die daardoor wordt gegenereerd en op de enveloppe wordt geplakt, staat het aldus ingevoerde adres.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is primair of de aanslag IB/PVV 2014 onrechtmatig is en vernietigd moet worden vanwege de registratie van de gegevens van belanghebbende in de FSV.
Subsidiair is in geschil of de aanslag verminderd dient te worden tot een aanslag naar een verzamelinkomen van € 985.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.3.
Op de zitting bij het hof heeft belanghebbende uitdrukkelijk en zonder voorbehoud te kennen gegeven dat zijn klacht over het horen in bezwaar niet langer geldt en ingetrokken is. Het gaat belanghebbende om de FSV-registratie en om de hoogte van zijn inkomen.

4.Gronden

Vooraf
4.1.
De uitnodiging om op een zitting van de belastingrechter te verschijnen, aan iemand die niet digitaal procedeert, wordt bij aangetekende brief gestuurd. Als de uitnodigingsbrief terug wordt ontvangen terwijl deze naar het juiste adres was verzonden, moet deze nogmaals per gewone post worden verstuurd. Maar indien dan blijkt dat de brief naar een verkeerd adres is gezonden, moet een aangetekende brief naar het juiste adres worden gestuurd (artikel 8:37 en 8:38 van de Awb).
4.2.
In zijn verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad op grond van de verzendgegevens in het dossier (zie 2.13) geconstateerd dat deze de mogelijkheid open laten dat de aangetekend verzonden zittingsuitnodiging niet op belanghebbendes adres is aangeboden en dat het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd daarom nadere motivering behoefde.
4.3.
Uit de gegevens in het dossier over de verzending van de zittingsuitnodiging (zie 2.13) in combinatie met de geschetste werkwijze bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zie 2.14), leidt het hof af dat vanwege een intoetsfout van een medewerker bij de aangetekende verzending van de zittingsuitnodiging een sticker met verkeerd huisnummer op de enveloppe terecht is gekomen. Het is dus mogelijk dat de enveloppe niet op het juiste adres van belanghebbende is aangeboden en dat dit te wijten is aan een verkeerd verzendadres. Dit betekent dat belanghebbende niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor de zitting bij gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
4.4.
Aangezien de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot stand is gekomen zonder dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd, beoordeelt het hof – na verwijzing door de Hoge Raad – de zaak opnieuw. Het hof heeft belanghebbende uitgenodigd voor de behandeling van zijn zaak op de zitting. Belanghebbende is verschenen.
Ten aanzien van het geschil
Het FSV arrest
5.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest over FSV-registraties [5] (hierna: het FSV-arrest) onder meer het volgende uitgangspunt gegeven:
“5.3. (…) De rechtmatigheid van het besluit van de inspecteur om een aangifte te controleren wordt in beginsel niet aangetast door de manier waarop informatie over de belastingplichtige is verwerkt.
Dat kan anders zijn indien de controle van de aangifte voortvloeit uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging (…).”
5.2.
Belanghebbende stelt dat de FSV-registratie en daardoor ook de controle van zijn aangifte voortvloeien uit de omstandigheid dat hij over een dubbele nationaliteit beschikt, dan wel dat hij een andere achtergrond heeft (welke te ontlenen is aan zijn achternaam). Belanghebbende heeft erover gelezen dat de Belastingdienst gegevens van mensen op discriminatoire gronden in de FSV-registratie heeft opgenomen. Hij heeft de indruk dat ook zijn aangifte met vooringenomenheid door de Belastingdienst is gecontroleerd, terwijl hij een gerechtvaardigd standpunt innam. De aanslag is daarom onrechtmatig en moet vernietigd worden, aldus belanghebbende. De inspecteur betoogt daarentegen dat belanghebbendes aangifte is geselecteerd voor handmatige beoordeling (controle) op basis van fiscale, gerechtvaardigde motieven. Er zijn volgens de inspecteur geen aanwijzingen gevonden dat bij die controle sprake is geweest van discriminatie of vooringenomenheid.
5.3.
Het hof komt op grond van de gegevens van belanghebbende die in de FSV-registratie stonden en wat daarover is verklaard door beide partijen tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn voor discriminatie of vooringenomenheid. Het hof zal dat hieronder motiveren.
De aanleiding voor de FSV-registratie en de controle van de aangifte
5.4.
De fout die het UWV destijds heeft gemaakt door belanghebbende een te lage uitkering te betalen en de correctie van die fout via nabetalingen van het UWV aan belanghebbende in de jaren 2012 en 2014, hebben voor hem tot een complexe fiscale situatie geleid. Belanghebbende heeft vanwege deze uitkeringscorrecties aangiften gedaan met een negatief inkomen of met een nihil (nul-) inkomen in de veronderstelling dat dit een juiste manier van opgaaf van zijn inkomen was. Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende op 15 juli 2013 een aangifte ingediend met een negatief inkomen. Voor het jaar 2013 heeft belanghebbende op 10 oktober 2014 een aangifte ingediend met een negatief inkomen. Voor het jaar 2014 heeft belanghebbende meerdere aangiften gedaan, waaronder een aangifte van 3 november 2015 met een nul-inkomen. Volgens de inspecteur is dit de aangifte die als eerste door het computersysteem in behandeling is genomen voor het jaar 2014 (de aangifte van 25 juni 2015 is nooit in behandeling genomen).
5.5.
De inspecteur heeft op de zitting bij het hof geloofwaardig verklaard dat het computersysteem van de Belastingdienst alle aangiften met een negatief loon selecteert en ze uitwerpt voor handmatige controle, omdat de juistheid van negatief loon altijd gecontroleerd wordt en dit niet anders dan handmatig gebeuren kan. Verder vergelijkt het computersysteem van de Belastingdienst automatisch de in een aangifte opgegeven loon- en inkomensgegevens met de gegevens die de Belastingdienst krijgt van organisaties zoals het UWV. Indien die gegevens niet met elkaar overeenkomen vormt dat ook een reden waarom het computersysteem van de Belastingdienst de ingediende aangifte voor controle selecteert en uitwerpt (zie punt 2.10 over de selectieregels). Dit is een algemeen bekende controlestrategie.
5.6.
In de door belanghebbende ingediende aangiften voor de jaren 2012, 2013 en 2014 waren negatieve inkomens, respectievelijk een nul-inkomen vermeld. Deze inkomensgegevens kwamen niet overeen met de contra-informatie waar de Belastingdienst over beschikte via automatische gegevensverstrekking door het UWV. Volgens de in 5.5 genoemde selectieregels zijn de aangiften voor de jaren 2012, 2013 en 2014 allemaal ter controle uitgeworpen op basis van reguliere, objectieve selectiecriteria van het computersysteem van de Belastingdienst.
5.7.
Volgens de inspecteur is bij de behandeling van belanghebbendes aangiften twee keer een code “AKI [nummer] ” in het computersysteem van de Belastingdienst genoteerd. Deze code houdt in dat de aangiften een bepaalde periode worden uitgeworpen voor controle en dat de resultaten daarvan worden vastgelegd in de FSV. De code zou op 6 januari 2014 zijn opgevoerd voor de jaren 2007 tot en met 2012, op 25 maart 2015 voor het jaar 2013 en op 31 maart 2016 voor het jaar 2014. In het geval van belanghebbende, is – achteraf bezien – het invoeren van deze code volgens de Belastingdienst overbodig geweest, omdat de aangiften reeds op grond van de reguliere selectiecriteria uitgeworpen waren. Het hof ziet hiervoor steun in de stukken van het geding. De aangifte voor het jaar 2012 is ingediend op 15 juli 2012 en daarvan was immers reeds een notitie gemaakt in de FSV op 6 augustus 2013. Het daarna opvoeren van het behandelvoornemen op 6 januari 2014 lijkt dan een effectloze actie te zijn geweest. Hetzelfde geldt met betrekking tot de onderhavige aangifte voor het jaar 2014, waarvan het behandelvoornemen op 31 maart 2016 genoteerd is, terwijl op 11 maart 2016 reeds de definitieve aanslag was vastgesteld. De code [nummer] heeft voor het onderhavige jaar dus in elk geval geen effect gesorteerd. Het opvoeren van deze code, wat er verder ook van zij, zal het hof daarom buiten beschouwing laten.
5.8.
Uit de gegevens van de FSV-vermelding leidt het hof af dat steeds bij de behandeling van die aangiften pas de vermeldingen in FSV zijn opgemaakt, omdat alle gegevens die in de FSV (en voorloper “dagboek PIT”) staan hier onomstotelijk op duiden. De FSV-vermelding is dus het gevolg geweest van de controle van de aangiften en niet andersom. De in de FSV-registratie opgenomen gegevens van belanghebbende bij melding 1 zijn te koppelen aan de datum van binnenkomst van de aangifte voor het jaar 2012 met het negatieve inkomen, het correctiebedrag correspondeert daarmee en de datum van afdoening komt volgens de Belastingdienst overeen met de datum van verwerking van die aangifte. De datum 18 november 2015 van de opname van meldingen 2 en 3 in de FSV is kort na het op 3 november 2015 indienen van de gewijzigde aangifte voor het jaar 2014 met het nul-inkomen. In de FSV-registratie staat ook “Verschil in loon/loonheffing” wat duidt op verschillen tussen de gegevens van de ingediende aangiften en de bij de Belastingdienst aanwezige contra-informatie. Het hof wijst er ook op dat de nationaliteiten en achtergrond van belanghebbende niet in de FSV geregistreerd zijn, zodat niet voor de hand ligt dat deze als selectiecriterium door de Belastingdienst zijn gebruikt. Het hof acht aannemelijk dat de aangiften zijn uitgeworpen vanwege de normale selectieregels (zie hierboven vanaf 5.4.).
5.9.
Het hof vindt aannemelijk dat de aangifte van belanghebbende voor het jaar 2014 niet vanwege een discriminatoir criterium is gecontroleerd, maar op grond van objectieve en gerechtvaardigde redenen. Het hof heeft geen aanwijzing gevonden dat de nationaliteiten, de naam of de achtergrond van belanghebbende een rol hebben gespeeld bij de selectie van de aangiften voor controle en evenmin heeft het hof in de stukken van het geding reden gevonden voor het bestaan van een discriminatoire behandeling of vooringenomenheid bij de controle van de aangifte van belanghebbende. De omstandigheid dat de privacy van belanghebbende is geschonden door zijn gegevens in de FSV op te nemen kan niet leiden tot verlaging van een – op zichzelf bezien juist berekende – aanslag (zie ook hierna).
De hoogte van het inkomen
5.10.
Zoals belanghebbende op de zitting bij het hof heeft bevestigd, is niet in geschil dat hij in het onderhavige jaar 2014 een inkomen van in totaal € 24.436 heeft ontvangen. De inkomsten hadden weliswaar vrijwel geheel betrekking op eerdere jaren, maar waren toen voor belanghebbende niet tot zijn beschikking en niet inbaar, zodat de inkomsten op grond van de Wet IB 2001 [6] op het ontvangsttijdstip zijn genoten en dus in 2014 fiscaal in aanmerking worden genomen. Over de ingehouden loonheffingen bestaat geen discussie. Belanghebbende heeft niet gesteld – en het is ook nergens uit af te leiden – dat hij in 2014 een terugbetaling heeft gedaan aan het UWV. Dat betekent dat de aanslag op zichzelf tot een juist bedrag is opgelegd. Belanghebbende beroept zich echter op het bestaan van negatief inkomen, vanwege de brief van het UWV waaruit belanghebbende heeft opgemaakt dat zijn verzamelinkomen in 2014 € 985 bedroeg. Aangezien geen sprake is van een terugbetaling en dus ook niet van negatief inkomen, doet belanghebbende hiermee in wezen een beroep op het vertrouwensbeginsel.
5.11.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen [7] . Naar het oordeel van het hof bevat de brief van het UWV geen uitlating of toezegging waaruit belanghebbende redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de inspecteur het verzamelinkomen voor het jaar 2014 op een bedrag van € 985 zou vaststellen. De brief bevat duidelijk een vergelijking van de feitelijke situatie (waarbij het werkelijke verzamelinkomen van € 24.436 is vermeld) en de situatie bij betaling van de uitkering op de juiste tijdstippen (“het verzamelinkomen komt dan uit op een bedrag van
€ 985”) en heeft als doel om de geleden schade te berekenen die is ontstaan door de betalingen op de verkeerde tijdstippen. Hoewel het hof wel enig begrip heeft voor de verwarring die door de verkeerde betalingen is ontstaan bij belanghebbende, kon en mocht hij redelijkerwijs niet erop vertrouwen dat zijn inkomen voor fiscale doeleinden verminderd zou worden tot € 985. De tekst en de bedoeling van de brief zijn duidelijk genoeg. Daar voegt het hof nog aan toe dat belanghebbende bij een daadwerkelijke vermindering van het fiscale verzamelinkomen tot € 985 juist geen belastingschade zou lijden, terwijl die schade op grond van de brief van het UWV wel aan hem vergoed is.
5.12.
Ook het beroep van belanghebbende op de brief van het UWV en het vertrouwensbeginsel faalt.
Tussenconclusie
5.13.
De slotsom is dat het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2014 terecht is afgewezen. Het hoger beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
5.14.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
5.15.
Het hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

6.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M. Ferrier, voorzitter, P. Fortuin en C.W.M.M. Verkoijen, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, de voorzitter
E.A.D. Dockx M. Ferrier
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 2 juni 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2987, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1018 en Hoge Raad 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1381.
2.Rechtbank Gelderland 31 maart 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1571.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10089.
4.Hoge Raad 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:789.
5.Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748.
6.Artikel 3.146, lid 1 Wet IB 2001.
7.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.