ECLI:NL:GHARL:2022:10089

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21/00693
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en registratie in de Fraude Signalering Voorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de inspecteur van de Belastingdienst een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014 heeft opgelegd. Belanghebbende verzocht om vermindering van de aanslag, maar de inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar het verzet van belanghebbende tegen deze uitspraak gegrond verklaard. Tijdens de zitting op 13 oktober 2022 is belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij op de juiste wijze was uitgenodigd.

De feiten van de zaak tonen aan dat belanghebbende door een fout van het UWV ten onrechte een Werkloosheidswetuitkering heeft ontvangen in plaats van een Ziektewetuitkering. De inspecteur heeft de nabetalingen belast in het jaar van uitbetaling, wat leidde tot de definitieve aanslag IB/PVV over 2014. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld bij het opleggen van de aanslag, waarbij belanghebbende stelt dat hij onterecht in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) is opgenomen.

Het Hof oordeelt dat de inspecteur niet onrechtmatig heeft gehandeld. De registratie in de FSV is niet gebaseerd op discriminatie, en de inspecteur heeft de nodige gegevens verstrekt voor de beoordeling van de zaak. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00693
uitspraakdatum: 22 november 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2021, nummer AWB 20/2437, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2014 te verminderen. De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak gerichte verzet heeft het Hof gegrond verklaard.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] .
1.7.
Belanghebbende is zonder bericht aan het Hof niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 22 augustus 2022 uitgenodigd voor de zitting. Volgens de track & trace informatie van Post-NL is de brief tevergeefs aangeboden op het adres [adres1] te [woonplaats] . De brief is vervolgens met bericht voor afhalen neergelegd op een Post-NL punt. Nadat de brief niet is afgehaald, heeft Post-NL de brief retour gezonden aan het Hof. De griffier heeft op 8 september 2022 de uitnodiging nogmaals per gewone post verzonden naar het adres waarop belanghebbende staat ingeschreven ( [adres1] te [woonplaats] ). Het Hof gaat er daarom van uit, dat belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2.
Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende heeft door een fout van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) ten onrechte een Werkloosheidswetuitkering in plaats van een Ziektewetuitkering ontvangen. Het UWV heeft dit hersteld door in 2014 nabetalingen te doen.
2.2.
De Inspecteur heeft de nabetalingen belast in het jaar van uitbetaling. De definitieve aanslag IB/PVV over het jaar 2014 is op 11 maart 2016 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.436. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag tevergeefs bezwaar gemaakt. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep en hoger beroep ingesteld. Daarbij is telkens het standpunt van de Inspecteur bevestigd, dat de in 2014 ontvangen nabetalingen in dat jaar tot het inkomen uit werk en woning behoren. [1]
2.3.
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft op 20 september 2019 [2] arrest gewezen en zonder nadere motivering geoordeeld dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.4.
In de brief van 27 mei 2021 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat zijn gegevens in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: de FSV) van de Belastingdienst zijn opgenomen.
2.5.
In de brief van 11 augustus 2022 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat belanghebbendes persoonsgegevens zijn verwerkt in het kader van het project [nummer2] voor de belastingjaren 2007 tot en met 2012 en 2014. Verder heeft de Inspecteur de volgende inlichtingen aan belanghebbende verstrekt over de gegevens die zijn opgenomen in de FSV:
“Rubriek Inhoud Toelichting
(…)
Middel IH Inkomensheffing
Belastingjaar 2012 (melding 1)
Belastingjaar 2014 (melding 2 en 3)
(…)
Datum event 15-7-2013 (melding 1) Betreft de datum van binnenkomst van een aangifte of verzoek.
Datum opname 6-8-2013 (melding 1)
Datum afdoening 17-11-2014 (melding 1)
Datum opname 18-11-2015 (melding 2 en 3)
Correctiebedrag 56453 (melding 1)
Fiscaal nadeel 2903 (melding 1)
(…)
Fraude Niet aangevinkt (melding 1) Dit veld bestond maar was voor u niet gevuld; dit betekent dat het voor u niet van toepassing is.
Fraude Ja (melding 2 en 3) Dit gegeven is een veld wat door de behandelaar aangeklikt kon worden en wat dus ‘aan' of 'uit' staat. Het betreft veelal een indicatie van een vermoeden maar kan ook een oordeel zijn na gedaan onderzoek. Het veld bevat zelf geen verdere gegevens.
(…)
Aantekeningen Komt uit DagboekPiT, FLG staat voor Fiscale
tabblad Aangiftefraude, Loongegevens(= een
Idnr [nummer1] . applicatie die
LopendBijFiod: Nee medewerkers van de
(mogelijk) fraude, Belastingdienst kunnen
geclaimde aftrek is meer gebruiken voor
dan er over vele jaren raadpleging van fiscale
genoten is, tot op heden in loongegevens van
FLG nog geen negatief burgers).
bedrag (melding 1)
Met betrekking tot DagboekPIT kan ik u meedelen dat dit de voorloper van FSV is.(…)
Bepaalde gegevens die zijn opgenomen in dit veld worden niet aan u verstrekt. Hiervoor kunnen diverse redenen zijn. Denkt u hierbij aan gegevens van derden, gegevens waarop de beperkingen van de AVG van toepassing zijn of het feit dat het geen persoonsgegevens zijn.
(…)”
2.6.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 aangifte IB/PVV gedaan, waarin hij een bedrag van € 52.324 als negatief loon heeft aangegeven. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 heeft de Inspecteur met het negatieve loon geen rekening gehouden.
2.7.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan, waarin hij een bedrag van € 22.091 als negatief loon heeft aangegeven. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 heeft de Inspecteur met het negatieve loon geen rekening gehouden.
2.8.
Belanghebbende heeft op 27 augustus 2019 opnieuw aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2014. In die aangifte heeft belanghebbende een inkomen uit werk en woning van € 985 vermeld.
2.9.
De Inspecteur heeft deze aangifte behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2019 heeft de Inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering bij beschikking afgewezen. Tegen dit besluit heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
2.10.
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 14 april 2020 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard zonder belanghebbende te horen. Onder het kopje “Horen” in de uitspraak heeft de Inspecteur aangegeven dat belanghebbende niet wordt gehoord, omdat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld bij het opleggen van de aanslag.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en verbindt hieraan het gevolg dat de aanslag moet worden vernietigd.
3.3.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Hoge Raad heeft het volgende geoordeeld over een registratie in de FSV/project [nummer2] :
“5.3 Indien een belastingplichtige in zijn aangifte een aftrekpost opvoert en bij de aanslagregeling wordt geconstateerd dat hij op die aftrek (gedeeltelijk) geen recht heeft, is het niet onrechtmatig indien de inspecteur vervolgens onderzoek gaat doen naar aangiften van eerdere jaren. Evenmin onrechtmatig is het besluit van de inspecteur om – na die constatering – de aangiften van de belastingplichtige over latere jaren te gaan controleren. Dat geldt in beginsel ook indien die constatering ertoe leidt dat gegevens van de belastingplichtige worden opgeslagen in een bestand, en zelfs indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is. De rechtmatigheid van het besluit van de inspecteur om een aangifte te controleren wordt in beginsel niet aangetast door de manier waarop informatie over de belastingplichtige is verwerkt.
Dat kan anders zijn indien de controle van de aangifte voortvloeit uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Indien de rechter tot de bevinding komt dat zo’n uitzonderlijke situatie aan de orde is, is het niet uitgesloten dat hij daaraan de slotsom verbindt dat de controle van de aangifte van de belastingplichtige heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. In dat uitzonderlijke geval komt aan de inspecteur niet de bevoegdheid toe om de aangifte van de belastingplichtige te corrigeren naar aanleiding van die bij de controle aan het licht gekomen punten. Indien een belastingplichtige gemotiveerd stelt dat de hier bedoelde uitzonderlijke situatie zich in zijn geval heeft voorgedaan, dient de inspecteur aan de belastingplichtige en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn.” [3]
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van de in het arrest genoemde uitzonderlijke situatie. Hij draagt daarvoor aan dat hij als belastingfraudeur in de FSV staat vermeld. Hij heeft geen toestemming gegeven voor de vermelding in de FSV. Belanghebbende stelt dat hij is vermeld in de FSV vanwege zijn dubbele nationaliteit en herkomst en dat de Inspecteur om die reden de aanslag hoger heeft vastgesteld dan belanghebbende heeft aangegeven. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met de artikelen 2:4 en 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1 van de Grondwet, alsmede dat de Inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
4.3.
De Inspecteur brengt hier tegen in, dat de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 is behandeld op grond van een behandelvoornemen (AKI, reden “Fraude [nummer2] ”). Hij wijst daarbij op de correctie van de aangiften IB/PVV voor de jaar 2012 en 2013. De Inspecteur is na een handmatige beoordeling van de aangiften afgeweken van de aangiften. De Inspecteur stelt dat hij op 31 maart 2016 een AKI heeft ingevoerd voor de IB/PVV voor het jaar 2014.
4.4.
Het Hof acht het niet aannemelijk dat de Inspecteur de aanslag onrechtmatig heeft vastgesteld. Belanghebbendes naam is vermeld in de FSV en het project [nummer2] . De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende en het Hof de gegevens verstrekt die van belang zijn voor de beoordeling of de Inspecteur daarbij onrechtmatig heeft gehandeld. Anders dan belanghebbende stelt, volgt uit die gegevens niet dat de vermelding in de FSV of het project [nummer2] is gebaseerd op zijn dubbele nationaliteit of herkomst. Uit de vermeldingen bij de jaren 2012 en 2014 volgt eerder, dat de correcties voor het jaar 2012 en 2014 tot de vermelding in de FSV en het project [nummer2] hebben geleid. Van een schending van de artikelen 2:4 en 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 1 van de Grondwet of beginselen van behoorlijk bestuur is dan ook geen sprake.
4.5.
In hoger beroep heeft belanghebbende zijn bij de Rechtbank aangevoerde geschilpunten over de schending van de hoorplicht en de vaststelling van het inkomen niet herhaald. Hij heeft deze evenmin uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk ingetrokken, zodat het Hof deze geschilpunten hierna alsnog zal beoordelen. De Rechtbank heeft over deze geschilpunten overwogen (waarbij belanghebbende als “eiser” wordt aangeduid en de Inspecteur als “verweerder”):
“9. Eiser is van mening dat in de uitspraken van het Hof en de Hoge Raad geen rekening is gehouden met een brief van UWV van 13 juli 2018 waarin UWV is uitgegaan van een verzamelinkomen van € 985. Volgens eiser had verweerder dan ook niet zonder eiser te horen het bezwaar ongegrond mogen verklaren.
10. De brief van UWV bevat een berekening van de door eiser geleden fiscale schade. De brief is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van eiser om schadevergoeding. Ter berekening van die schade heeft UWV een vergelijking gemaakt tussen de feitelijke fiscale situatie en de situatie zoals die bij een juiste uitbetaling van de uitkering zou zijn geweest. (…)
11. De rechtbank merkt op dat de hoogte van de belastingschuld op grond van de wet moet worden bepaald. Op grond van artikel 3.146 van de Wet IB 2001 hebben de rechtbank en het Hof geoordeeld dat de nabetalingen belastbaar zijn in het jaar van uitbetaling en dat de nabetalingen niet aan een ander jaar kunnen worden toegerekend. De brief van UWV doet aan dit oordeel niets af. Van een gewijzigd feitencomplex is geen sprake. Verweerder heeft dan ook terecht van horen afgezien met verwijzing naar de eerdere rechterlijke uitspraken in de zaken van eiser. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar onder het kopje “Horen” vermeld dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Deze stelling moet als een kennelijke verschrijving worden opgevat. Verweerder heeft immers onder het kopje “Beslissing op uw bezwaarschrift” het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Verweerder heeft een hoorgesprek achterwege mogen laten omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.”
4.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen en het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. E. Breedveld, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 november 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 29 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1018.
2.HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1381
3.Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748