ECLI:NL:GHSHE:2024:2471

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
200.310.196_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van woning, vennootschap onder firma en pensioenpolis tussen samenwoners na beëindiging relatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de verdeling van de woning, een vennootschap onder firma (vof) en een pensioenpolis tussen twee samenwoners, hier aangeduid als de vrouw en de man. De vrouw is appellante in het principaal hoger beroep en de man is appellante in het incidenteel hoger beroep. De procedure volgt op een eerder vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank de verdeling van de woning heeft gelast en de man heeft veroordeeld tot het vergoeden van de waarde van de pensioenpolis. De vrouw heeft in hoger beroep grieven ingediend met betrekking tot de woning, de vof, de pensioenpolis en de schending van intellectueel eigendom. De man heeft in incidenteel hoger beroep grieven ingediend over de vof en de vergoedingsvordering voor gemeentelijke en waterschapsbelasting.

De zaak draait om de vraag of partijen een overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van de woning en de financiële consequenties daarvan. Het hof oordeelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij de woning aan de vrouw is toebedeeld tegen betaling van € 80.000,-- aan de man. Het hof wijst de vordering van de vrouw tot toedeling van de woning toe en legt een dwangsom op aan de man voor het geval hij niet meewerkt aan de eigendomsoverdracht.

Daarnaast behandelt het hof de vorderingen met betrekking tot de vof. De man heeft de vof opgezegd en het hof oordeelt dat de vereffening van de vof nog moet plaatsvinden. Het hof wijst de vordering van de vrouw tot schadevergoeding af, maar kent de vrouw een bedrag van € 26.210,50 toe ter zake van overbedeling van de vof.

Ten aanzien van de pensioenpolis oordeelt het hof dat de waarde van de polis moet worden verdeeld, waarbij de man de vrouw inzage moet geven in zijn belastbaar inkomen om de belastingclaim te kunnen berekenen. De vordering van de vrouw tot gezamenlijke voortzetting van de pensioenpolis wordt afgewezen. De vrouw heeft ook een vordering ingediend wegens schending van intellectueel eigendom, maar deze wordt door het hof afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De man heeft een vordering ingediend voor de gemeentelijke en waterschapsbelasting, die gedeeltelijk wordt toegewezen. Het hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.310.196/01
arrest van 30 juli 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.J.R. Okx te Bussum,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.C.M. Michielsen te [plaats] ,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 mei 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/365486 / HA ZA 20-814 gewezen vonnis van 30 maart 2022.
Deze zaak gaat over de verdeling van (1) de woning van partijen, (2) de onderneming die partijen samen hebben gevoerd in de vorm van een vennootschap onder firma (vof) en (3) de pensioenpolis. Daarnaast meent de vrouw dat de man haar recht van intellectuele eigendom heeft geschonden en meent de man dat de vrouw de door hem betaalde gemeentelijke en waterschapsbelasting moet vergoeden.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 mei 2023 en de daarin opgesomde stukken;
  • verzoek akte van de vrouw d.d. 28 februari 2023;
  • brief advocaat vrouw d.d. 17 maart 2023;
  • H16-formulier van de advocaat van de vrouw ingekomen op 8 maart 2024;
  • het Zivver bericht van de advocaat van de man d.d. 11 maart 2024;
  • H12-formulier van de advocaat van vrouw ingekomen op 15 maart 2024 met prod. 35-39.
  • de door de advocaten van partijen tijdens de mondelinge behandeling, gehouden op 27 maart 2024, voorgedragen zittingsaantekeningen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De feiten

In hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten:
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die thans nog minderjarig zijn.
Sinds 1 januari 2001 zijn partijen tevens vennoten van de vennootschap onder firma [---] (hierna: de vof). Een schriftelijke vennootschapsovereenkomst is niet opgemaakt.
Partijen hebben aanvankelijk samengewoond in de woning van de man aan de [adres 1] te [plaats] . Die woning is verkocht. Partijen hebben daarna ieder voor de onverdeelde helft de woning aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: de woning) gekocht en in eigendom verkregen. Partijen zijn hoofdelijk verbonden voor de aan de woning verbonden hypothecaire lening. Aan de hypotheek is een “Spaarzeker verzekering” gekoppeld.
De relatie tussen partijen is op 15 mei 2018 geëindigd.
Bij aangetekende brief van 12 augustus 2019 heeft de man de vof opgezegd.
Op 2 maart 2020 hebben partijen een “akte van verdeling” ondertekend (productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie), waarin het volgende is opgenomen:
Akte van verdeling
Huis [adres 2] , [plaats]
[appellante] gaat huis op haar naam zetten
[geïntimeerde] , 80.000 overwaarde
Als volgt betaald:
36.000,= Euro bij ondertekening
44.000,= Euro voor 15 augustus 2020”
Bij vonnis in kort geding van 11 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw de man te veroordelen medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning, afgewezen.
Op 15 september 2020 heeft de vrouw zich als vennoot van de vof laten uitschrijven in de registers van de Kamer van Koophandel.

7.Omvang van het geschil

De procedure bij de rechtbank
7.1.
De man vordert in conventie na eiswijziging en voor zover in hoger beroep aan de orde, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van de gemeenschappelijke woning
a. de verdeling van de woning aan de [adres 2] in ( [postcode] ) [plaats] te bevelen en te bepalen dat de woning dient te worden verkocht aan een derde, waarbij verkoopopbrengst tussen partijen dient te worden verdeeld volgens het voorstel van de man in deze dagvaarding onder randnummer 18;
verkoopbemiddelingsopdracht
b. de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis [xxx] makelaars in [plaats] , dan wel een door de rechtbank te benoemen makelaar, onvoorwaardelijk opdracht te geven om als makelaar de woning aan de [adres 2] in ( [postcode] ) [plaats] te taxeren, de vraagprijs vast te stellen en de woning in de verkoop te nemen en te houden;
c. te bepalen dat wanneer de vrouw niet binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis een opdracht tot verkoop aan [xxx] makelaars in [plaats] , dan wel een door de rechtbank te benoemen makelaar, heeft verstrekt, dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw tot het in de verkoop geven en het in de verkoop houden van de woning aan de [adres 2] in ( [postcode] ) [plaats] bij [xxx] makelaars in [plaats] , dan wel een door uw rechtbank te benoemen makelaar, conform de door die makelaar vast te stellen vraagprijs;
verkoopkosten
d. de vrouw te veroordelen om 50% van de kosten van [xxx] makelaars in [plaats] , dan wel een door de rechtbank te benoemen makelaar, te betalen dan wel deze aan de man te voldoen, voor het geval deze kosten bij hem in rekening worden gebracht;
e. de vrouw te veroordelen om 50% van de kosten die gemoeid zijn met het verkoopgereed maken van de woning, volgens de adviezen van [xxx] makelaars in [plaats] , dan wel volgens de adviezen van een door de rechtbank te benoemen makelaar, te betalen dan wel aan de man te voldoen indien en voor zover deze kosten bij hem in rekening worden gebracht;
verkooptraject
f. de vrouw te veroordelen om na betekening van het in deze te wijzen vonnis de woning aan de [adres 2] in ( [postcode] ) [plaats] op eerste verzoek van de makelaar en/of de man open te stellen voor bezichtigingen, waarbij de makelaar en de man gerechtigd zijn om potentiële kopers rond te leiden, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000 per keer dat de makelaar de woning wenst te betreden voor het doen van een bezichtiging door een potentiële koper en de vrouw haar medewerking daaraan onthoudt;
g. te bepalen dat de vrouw met een op de woning uitgebracht bod en de voorgestelde leveringstermijn moet instemmen, indien dit bod hoger of gelijk ligt aan de door de makelaar vast te stellen bodemprijs;
h. te bepalen dat wanneer de vrouw zou nalaten om binnen 3 dagen na het eerste verzoek van de makelaar en/of de man, om het bod te accepteren c.q. de koopovereenkomst op basis van dit bod te tekenen, dit vonnis in de plaats treedt van de voor verkoop noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw tot het verkopen van de woning aan [adres 2] in ( [postcode] ) [plaats] ;
i. subsidiair te bepalen dat de vrouw op eerste verzoek van de makelaar en/of de man binnen 3 dagen na dit verzoek de koopovereenkomst dient te tekenen, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat de vrouw in gebreke blijft met het tekenen van de koopovereenkomst;
leveringshandelingen
j. de vrouw te veroordelen tot het tekenen van de leveringsakte en het verrichten van alle noodzakelijke leveringshandelingen conform het koopcontract, op eerste verzoek van de man, de makelaar en/of de notaris;
k. te bepalen dat wanneer de vrouw niet op eerste verzoek van de man, de makelaar en/of de notaris overgaat tot het tekenen van de notariële leveringsakte en/of tot uitvoering van de noodzakelijke leveringshandelingen, dit vonnis in de plaats treedt van de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw tot het leveren van de woning aan een koper;
l. subsidiair te bepalen dat de vrouw op eerste verzoek van de man, de makelaar of de notaris, binnen 3 dagen na dit verzoek de leveringsakte dient te tekenen en alle noodzakelijke leveringshandelingen dient te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat de vrouw in gebreke blijft met het verlenen van haar medewerking aan de levering;
ontruiming woning
m, de vrouw te veroordelen de woning te ontruimen, ontruimd te houden en te verlaten en om deze leeg en schoon op te leveren, onder overhandiging van de sleutels aan de man, uiterlijk 48 uur na het verstrekken van de opdracht tot verkoop aan de makelaar dan wel uiterlijk 48 uur nadat dit vonnis in de plaats is getreden van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw tot het in de verkoop geven van de woning aan de makelaar, althans na een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen periode, bij gebreke waarvan de man wordt gemachtigd de woning te doen ontruimen, met behulp van de Sterke Arm der Wet. Alles op kosten van de vrouw;
(…)
Ten aanzien van vennootschap onder firma
o. dat de Rechtbank op grond van artikel 3:185 BW overgaat tot vereffening en de wijze van verdeling vast zal stellen ter zake het vermogen van de VOF naar aanleiding van de ontbinding per 1 oktober 2019 zulks op basis van de (eind)balans van de VOF per 1 oktober 2020, de vrouw te veroordelen om in het kader van de vereffening de (waarde van de) door haar onttrokken voorraad van de VOF aan de
VOF te voldoen alsmede haar schuld aan de VOF zoals deze blijkt uit de eindbalans van de VOF en het positief saldo dat resteert na vereffening en voldoening van de externe schulden van de VOF aan de man toe te bedelen op basis van de stand van de kapitaalrekeningen voor zover dat positieve saldo de stand van de kapitaalrekening van de man niet overschrijdt. Mocht dat wel het geval zijn dan dient een eventueel surplus door Uw Rechtbank bij helfte verdeeld te worden. Mocht Uw Rechtbank van oordeel zijn dat de vereffening en verdeling van de VOF te complex is of dat er een andere reden is dat de Rechtbank daartoe niet in staat is, dan verzoekt de man een deskundige te benoemen die over zal gaan tot vereffening en verdeling van het VOF vermogen althans daartoe een advies aan de Rechtbank uit te brengen;
Ten aanzien van de pensioenpolis
p. de vrouw te veroordelen tot het tekenen van de noodzakelijke bescheiden en tot het verrichten van alle noodzakelijke handelingen teneinde te bewerkstelligen dat de man als contractant en begunstigde wordt aangewezen op de [pensioenpolis] , op eerste verzoek van de man;
q. te bepalen dat wanneer de vrouw niet op eerste verzoek van de man overgaat tot het verrichten van deze noodzakelijke handelingen, dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw;
r. subsidiair te bepalen dat de vrouw op eerste verzoek van de man binnen 3 dagen na dit verzoek alle noodzakelijke handelingen teneinde te bewerkstelligen dat de man als contractant en begunstigde wordt aangewezen op de [pensioenpolis] , op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat de vrouw in gebreke blijft met het verlenen van deze medewerking;
s. de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag ad € 5.499 wegens toedeling van de pensioenpolis aan hem, aan de vrouw te voldoen bij verkoop en levering van de woning vanuit het aan de man toekomende aandeel in de netto verkoopopbrengst van deze woning.
(…)
x. kosten rechtens”
en bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
“de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag ad € 1.218,03, althans een bedrag ad € 609,15, in verband met de WOZ aanslag 2020”
7.2.
De vrouw vordert in reconventie, na eiswijziging:
“A. [geïntimeerde] dient binnen 14 dagen na het wijzen van vonnis zijn volledige medewerking te
verlenen aan de toedeling van de juridische eigendom van de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats] aan [appellante] op basis van de door partijen daartoe op 2 maart 2020 gesloten overeenkomst, op straffe van een dwangsom van EUR 2.500 per dag en het verkrijgen door [appellante] van een vervangende rechterlijke titel tot levering (op de voet van artikel 3:301 BW) bij het uitblijven van tijdige medewerking;
B. Ontbinding van de VOF [---] per 15 september 2020, waarbij U Edelachtbare tevens beslist dat vereffening zal plaatsvinden op basis van de (voorlopige) liquidatiebalans per die datum zoals opgesteld door Blauw Administraties (productie 15), waarbij partijen de fiscale consequenties daarvan gezamenlijk dienen te dragen;
C. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van aan [appellante] van een door U in goede justitie van te stellen vergoeding gebaseerd op het overzicht dat als productie 29 in dit geding ingebracht, van evenwel minimaal EUR 100.000;
D. [geïntimeerde] dient binnen 3 dagen na het wijzen van dit vonnis volledig te voldoen aan een aantal onderdelen van het door mr. Backbier in haar brief d.d. 16 april 2021 (productie 22 bij deze conclusie) namens [appellante] van [geïntimeerde] gevorderde, te weten het:
a. Verwijderen van de door [appellante] ontworpen sieraden van de webshop en [website] ;
b. Het Inventariseren van het aantal door [appellante] ontworpen sieraden zoals nu in voorraad gehouden door klanten van [website] (in het kader van consignatieverkoop). Deze voorraad sieraden mag nog door klanten van [website] verkocht worden, waarbij 35% van de winst uit de verkoop aan [appellante] zal toekomen. Toegezien wordt op separate verkoop van deze sieraden (i.e.: niet onder het label van [website] en duidelijke scheiding van de sieraden van [appellante] van andere sieraden die onder [website] worden verkocht.);
c. Afdragen van het aantal door [appellante] ontworpen sieraden dat reeds door [website] is verkocht (al dan niet via consignatieverkoop), inclusief kopieën van inkoopfacturen en/of orderformulieren, waarbij 35% van de winst uit deze verkoop aan [appellante] zal toekomen.
d. Klanten van [website] op de hoogte stellen van het feit dat derden zich voor de verkoop van de door [appellante] ontworpen sieraden in de toekomst uitsluitend tot [---] International kunnen wenden;
op straffe van een dwangsom van EUR 2.500 per dag;
E. [geïntimeerde] dient binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis aan de betrokken pensioenverzekeraar te bevestigen dat hij bereid is om de polis bij Nationale Nederlanden met [pensioenpolis] samen met [appellante] voort te zetten, waarbij beide partijen ieder de helft van de premie zullen voldoen en ieder voor de helft economisch gerechtigd zullen blijven tot het opgebouwde kapitaal, op straffe van een dwangsom van EUR 500 per dag;
F. Voorwaardelijk: Indien [geïntimeerde] in onderdeel C door u wordt veroordeeld tot het betalen van een lagere vergoeding aan [appellante] dan EUR 100.000, vordert [appellante] volledige medewerking door [geïntimeerde] binnen 14 dagen na het wijzen van vonnis aan een deskundigen onderzoek onder de voorwaarden als genoemd in onderdeel 34 tot en met 48 van de conclusie van antwoord, strekkende tot een zuivere verdeling van het vermogen van de per 15 september 2020 beëindigde VOF [---] , op straffe van een dwangsom van EUR, 2.500 per dag;
G. Dit alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit geding.”
7.3.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis, kort gezegd en voor zover in hoger beroep van belang:
- in conventie: de verdeling van de woning gelast in die zin dat de woning zal worden verkocht aan een derde en dat de opbrengst tussen partijen zal worden verdeeld met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rov. 5.1. tot en met 5.11., de man veroordeeld tot het vergoeden van de waarde van de pensioenpolis op de in rov. 4.28 van dat vonnis beschreven wijze, de vrouw veroordeeld aan de man te betalen bedragen van € 440,-- en € 289,-- en de vorderingen ten aanzien van de vof en schending van intellectueel eigendom afgewezen;
- in reconventie: het gevorderde afgewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure in hoger beroep
7.4.
De vrouw grieft in principaal hoger beroep over de woning (grief I), de vof (grief II), de pensioenpolis (grief III) en de schending van het intellectueel eigendom (IV).
Zij vordert in hoger beroep:
“(...) haar vorderingen hadden integraal moeten worden toegewezen en dat de vordering van de man hadden integraal moeten worden afgewezen, reden waarom de man dient te worden veroordeeld in de volledige proceskosten in eerste (het hof leest:) aanleg (conventie en reconventie) en dit hoger beroep.”
7.5.
De man grieft in incidenteel hoger beroep over de vof (grief I) en de vergoedingsvordering gemeentelijke en waterschapsbelasting 2020 (grief II).
Hij vordert in hoger beroep:
“1. (…) om - uitvoerbaar bij voorraad - primair over te gaan tot vereffening van de VOF dan wel subsidiair een deskundige/vereffenaar te benoemen welke deskundige/vereffenaar na afronding van de vereffening een voorstel tot verdeling zal maken indien er een batig saldo aanwezig is binnen de VOF en de vrouw te veroordelen haar volledige medewerking te verlenen ten aanzien van de vereffening waaronder het vrijgeven van de voorraad van de VOF welke zij onder zich heeft genomen dit alles op straffe van een dwangsom van € 2500,- per dag en met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
2. De vordering van de man, zoals vermeld onder grief II, alsnog te beoordelen en de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag ad € 1.218,03, althans € 609,15, in verband met de door hem betaalde aanslag gemeentelijke en waterschapsbelasting 2020.”
7.6.
Voor de vorderingen in de incidenten verwijst het hof naar het tussenarrest van 9 mei 2023.
7.7.
Het hof zal de grieven hierna per onderwerp bespreken.

8.De verdere beoordeling

In de incidenten:
8.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de beslissingen in de incidenten aangehouden. Nu het hof eindarrest zal wijzen, is het belang van partijen bij de incidenten komen te vervallen en dienen de incidentele vorderingen te worden afgewezen. Het hof zal de proceskosten compenseren nu partijen een affectieve relatie hebben gehad.
In principaal en incidenteel hoger beroep:
Eiswijziging
8.2.
De vrouw heeft bij akte van eiswijziging d.d. 15 november 2022 haar eis in hoger beroep gewijzigd. De in art. 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan de vrouw toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat zij in beginsel haar eis niet later dan in de memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als de verandering of vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eiser is gesteld.
Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het nemen van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
8.2.1.
De vrouw heeft geen valide argument aangevoerd waarom zij pas bij genoemde akte haar eis wijzigt. Dat haar hypotheekofferte per 7 september 2022 is komen te vervallen maakt niet dat zij daardoor in dit stadium van de procedure de hoogte van de vordering op de man kan wijzigen, althans daarvoor heeft de vrouw onvoldoende aangevoerd. De eiswijziging is in strijd met de twee-conclusie-regel van art. 347 lid 1 Rv en zal buiten beschouwing worden gelaten.
Wettelijk kader
8.3.
Bij de beoordeling staat het volgende voorop.
De vermogensrechtelijke verhouding tussen partners die op basis van een affectieve relatie samenwonen zoals in deze zaak aan de orde (zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap), de zogenoemde informeel samenlevenden, wordt niet bepaald door de regels die in de titels 6-8 van Boek 1 BW voor echtgenoten en geregistreerd partners zijn opgenomen. Die regels lenen zich niet voor overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen informeel samenlevenden. Aan de hand van het algemene verbintenissenrecht moet beoordeeld worden of er een vergoedingsrecht geldend kan worden gemaakt.
Daarbij ligt het in de rede te onderzoeken of tussen de informeel samenlevenden een overeenkomst bestaat die, mede in aanmerking genomen de in art. 6:248 lid 1 BW bedoelde aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, (ook) de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving regelt (art. 6:213 BW). Van een dergelijke overeenkomst kan sprake zijn doordat informeel samenlevenden, met betrekking tot de vraag voor wiens rekening de kosten van hun samenleving of van specifieke uitgaven moeten komen, een schriftelijke samenlevingsovereenkomst zijn aangegaan of uitdrukkelijke dan wel stilzwijgende afspraken hebben gemaakt.
Daarnaast is mogelijk dat een van de informeel samenlevenden, indien aan de voorwaarden van onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW) is voldaan, op een van die gronden een aanspraak heeft op teruggave of vergoeding van bepaalde uitgaven die zijn gegeven aan of ten gunste zijn gekomen van de andere informeel samenlevende.
Het voorgaande laat nog onverlet dat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Dat informeel samenlevenden ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleving (huwelijk of geregistreerd partnerschap) aan te gaan of zelfs over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken, staat daaraan niet in de weg. De afspraak om te gaan samenleven, raakt in de praktijk onvermijdelijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding.
Ook als ter zake van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht van de ene samenlevende jegens de andere samenlevende kan worden aangenomen op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst of op grond van de overige in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren, kan zo’n vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in art. 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Degene die aanspraak maakt op vergoeding, dient de bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat er een vergoedingsrecht is jegens de ander. (HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707, vgl. ook HR 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1571).
Woning aan de [adres 2] te [plaats] (grief I van de vrouw)
8.4.
De
rechtbankheeft overwogen:
“De woning
4.3.
Ten aanzien van de woning komt het allereerst aan op de vraag of in het in 2.5. genoemde document een verdeling in de zin van artikel 3:182 BW ligt besloten. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat daarvoor vereist is dat partijen het eens zijn geworden over alle financiële consequenties die de verdeling voor ieder van hen heeft (vgl. Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279). Daaraan is hier niet voldaan: zo blijkt bijvoorbeeld niet duidelijk dat partijen het erover eens zijn dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypotheek of dat de vrouw hem daarvoor zou vrijwaren. Evenmin is duidelijk dat partijen het hebben gehad over eventuele vergoedingsrechten met betrekking tot die woning (zie hierna). Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een verdeling als hier bedoeld, nog daargelaten dat niet gebleken is dat door partijen ook uitvoering aan het document is gegeven. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat de man na ondertekening € 36.000,= heeft ontvangen.
4.4.
Het voorgaande betekent dat de man op grond van het bedoelde document niet gehouden is mee te werken aan de levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw. De daartoe strekkende vordering van de vrouw zal dus worden afgewezen. De vrouw heeft, ook niet subsidiair, geen aanspraak gemaakt op toedeling van de woning aan haar voor het geval de door haar gestelde overeenkomst van tafel is. Gelet op alle omstandigheden van dit geval en rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang, zal de rechtbank bepalen dat de woning moet worden verkocht en de opbrengst — met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot vergoedingsrechten — moet worden gedeeld.
(…)
Vergoedingsrecht in verband met inbreng door de man bij aanschaf van de woning
4.7.
In de kern stelt de man dat hij eigen middelen heeft ingebracht bij de aankoop van de woning aan de [adres 2] , bestaande uit de overwaarde van zijn woning aan de [adres 1] . De vrouw heeft dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd weersproken. Voor zover er nog discussie bestaat over de vraag of het daarbij om € 123.000,= of € 126.500,= gaat, zal de rechtbank van dat laatste bedrag uitgaan. De man heeft er immers op gewezen dat hij ook makelaarskosten van € 3.500,= uit zijn eigen vermogen heeft betaald en heeft het door hem gestelde totaalbedrag van € 126.500,= onderbouwd met zijn productie 8, terwijl de vrouw het één noch het ander gemotiveerd heeft weersproken.
4.8.
De woning is gemeenschappelijk eigendom van partijen. Daarmee is er sprake van een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 lid 1 BW. Bij de verdeling van een dergelijke gemeenschap heeft iedere deelgenoot recht op vergoeding door de gemeenschap van het bedrag dat hij uit zijn privévermogen ten behoeve van de verkrijging van dat goed heeft besteed. Hetgeen na aftrek van het totaal van die vergoedingen van de verkoopwaarde van dat goed resteert, komt iedere deelgenoot naar evenredigheid van zijn aandeel in de gemeenschap toe. Niet geheel uitgesloten is, dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid hierop een uitzondering moet worden gemaakt (HR 21 april 2006,
ECLI:NL:HR:2006:AU8938). De stelplicht (en de bewijslast) ten aanzien van dat laatste rust op de vrouw. Hetgeen zij daarover heeft aangevoerd, te weten dat er bij de aankoop van de woning geen lening door de man aan haar is verstrekt en het dan ook niet anders kan zijn dan dat de man in 2006 bedoeld heeft 50% van de hiervoor genoemde overwaarde van de woning aan de [adres 1] om niet aan haar te doen toekomen (hetgeen de man betwist), is in dat kader niet voldoende.”
8.5.
Grief I van de
vrouwis gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de woning niet toe te delen aan de vrouw “
onder de door [de vrouw] genoemde condities”. De vrouw vordert dat “
De woning[het hof begrijpt: aan de [adres 2] te [plaats] ]
moet worden toebedeeld aan[de vrouw]
(in beginsel zonder dat zij daarbij een gebruiksvergoeding voor de periode tot heden aan[de man]
is verschuldigd)”.
Ter toelichting voert de vrouw het volgende aan. Tussen partijen is op 2 maart 2020 een ‘volledige akte van verdeling’ tot stand gekomen. Partijen zijn overeengekomen dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld tegen betaling aan de man van een bedrag van € 80.000,--.
Partijen bedoelden dat de eerste € 36.000,-- genoemd in de ‘akte van verdeling’ pas zou worden voldaan bij juridische levering: bij ondertekening van de notariële leveringsakte en niet bij ondertekening van de akte op 20 maart 2020. De vrouw heeft op dat moment al wel € 1.000,-- aanbetaald, omdat de man anders niet wilde tekenen. Partijen hebben afgesproken dat de vrouw de gehele hypotheek zou overnemen, met ontheffing van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen. De vrouw heeft hiervoor een offerte aangevraagd bij de bank. Toen de man de notariële akte niet wilde tekenen heeft de vrouw nog € 40.000,-- extra aangeboden.
De man heeft niet gedwaald over de verdeling. Hij heeft getracht, met misbruik van omstandigheden, al gemaakte afspraken open te breken. De man is niet verschenen bij de notaris, terwijl partijen gezamenlijk afspraken hadden gemaakt over het tijdstip en de datum.
De vrouw wil dat het bedrag van € 80.000,-- dat zij voor de woning aan de man verschuldigd is wordt verrekend met haar tegenvorderingen op de man.
Als de vrouw door niet medewerking van de man niet meer in staat is het tekort extern te financieren, is het redelijk dat dit voor rekening van de man komt, in die zin dat hij de vrouw voor het betreffende bedrag een renteloze lening moet verstrekken, welke pas wordt afgelost bij verkoop van de woning aan derden. Het kan dan ook nodig zijn dat de man hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de bestaande lening, maar dat heeft hij aan zichzelf te wijten.
Subsidiair heeft zij op grond van de redelijkheid en billijkheid recht op een andere verdeling dan door de man is geëist en zoals de rechtbank heeft beslist.
De vrouw heeft niet erkend dat de man recht zou hebben op een bedrag van € 123.000,--. De man heeft dat destijds ook niet gezegd. Er zijn geen duidelijke afspraken over gemaakt. De man heeft zijn woning gekocht met een volledige financiering door de bank. Bovendien heeft de vrouw zeven jaar meebetaald aan de lasten van de woning van de man. De vrouw heeft slechts erkend dat de man € 123.000,-- heeft ingebracht in de woning van partijen. De vrouw heeft geen aparte vorderingen ingediend voor de door haar gedane investeringen. Die vallen weg tegen de door de man gestelde vordering van € 123.000,--.
8.6.
In reactie op de grief voert de
manhet volgende aan. Voor de financiering van de woning heeft hij uit zijn privévermogen een bedrag van € 126.500,-- ingelegd. De vrouw erkent de investering, maar stelt dat het om een bedrag van € 123.000,-- gaat. Hij heeft het verschil van € 3.500,-- uit zijn eigen vermogen betaald. De vrouw dient aan deze erkenning te worden gehouden. Deze werd niet gedaan onder invloed van een wilsgebrek. Bovendien werd de vrouw bijgestaan door een advocaat.
Hij kan niet worden gehouden aan de akte van 2 maart 2020. In deze akte wordt uitgegaan van een waarde van € 160.000,-- terwijl de waarde volgens de laatste taxatie al € 263.325,87 bedraagt. Daarnaast is in de akte geen rekening gehouden met de erkende investering van € 123.000,--. Bovendien hebben partijen na het ondertekenen van de akte nog geprobeerd om nadere afspraken met elkaar te maken. Dit heeft erin geresulteerd dat de vrouw op 6 april 2020 de instructie aan de notaris heeft gegeven om nog € 40.000,-- aan de man te betalen, totaal dus € 120.000,--.
Er is geen sprake van een volmaakte overeenkomst aangezien essentiële onderwerpen in de akte niet zijn geregeld. Zoals de vergoedingsvordering van de man, maar ook het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en het moment van betaling. De man ontkent dat de hiaten in de akte kunnen worden ingevuld op basis van de bedoeling van partijen. De man heeft nooit bedoeld om akkoord te gaan met verdeling van de woning waarbij hij slechts € 80.000,-- zou ontvangen. Dat partijen over de niet-geregelde onderwerpen in de akte wel hebben gesproken is niet juist. Partijen hebben zich ook niet gedragen alsof sprake was van een gave en volledige overeenkomst. Dat blijkt al uit het feit dat zij geen uitvoering hebben gegeven aan de akte.
Als al aangenomen wordt dat sprake is van een volmaakte overeenkomst, dan zijn de afspraken komen te vervallen nu partijen hebben door onderhandeld en het vervolgens niet met elkaar eens zijn geworden.
Meer subsidiair kan de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gehouden worden aan de afspraken uit de akte van 2 maart 2020. De overeenkomst moet worden uitgelegd (Haviltex). Partijen hebben bedoeld om de overwaarde van de woning met elkaar te delen, terwijl bij deze overeenkomst geen rekening is gehouden met de vergoedingsvordering aan de man, en de vrouw deze vordering heeft erkend tot een bedrag van € 123.000,--. Nu de actuele waarde veel hoger is terwijl de man niet over zijn aandeel in de overwaarde kan beschikken, kan niet worden uitgegaan van de letterlijke bewoordingen van de overeenkomst.
De waarde-peildatum is de datum van feitelijke verdeling. De rechtbank heeft geen waarde-peildatum vastgesteld en de vrouw heeft hiertegen ook geen grief gericht.
De vrouw heeft niet aangetoond dat zij in staat is om de financiering van de woning over te nemen, laat staan dat zij in staat is om de man uit te kopen voor de helft van de overwaarde plus zijn vergoedingsvordering van € 126.500,--. Dat betekent dat de woning moet worden verkocht. Uit de verkoopopbrengst dient eerst de investering van € 126.500,-- aan de man te worden terugbetaald waarna de restant opbrengst tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld.
8.7.1
Het
hofoverweegt als volgt. In geschil is of partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de woning. Volgens de vrouw zijn partijen overeengekomen dat de woning aan haar wordt toegedeeld, onder de verplichting van de vrouw om aan de man een bedrag van € 80.000,-- ter zake van overbedeling te betalen en de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Volgens de man is op essentiële onderdelen van een verdeling niets overeengekomen.
8.7.2.
De vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen (en welke inhoud die eventuele overeenkomst heeft) dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het komt aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijze uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden en op hetgeen zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten.
Daarbij geldt voorts dat voor verdeling is vereist dat partijen het niet alleen eens zijn geworden over de feitelijke verdeling maar ook over de financiële consequenties die de verdeling voor ieder van hen heeft (Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279). Hierbij speelt ook het gerechtvaardigd vertrouwen over en weer (art. 3:35 BW) een rol.
8.7.3.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de ‘akte van verdeling’ (zie de feiten, rov. 6 onder g) dat partijen het eens zijn geworden over de essentialia voor verdeling van de woning, waaronder ook de financiële consequenties. De woning wordt toegedeeld aan de vrouw en de man ontvangt een bedrag van € 80.000,-- aan overwaarde. Dat partijen in de akte van verdeling niet met zoveel woorden hebben opgenomen dat de man zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid doet daaraan niet af. Naar het oordeel van het hof moesten partijen (dus ook de man) redelijkerwijze uit de overeenkomst afleiden dat de vrouw de hypothecaire geldlening zou overnemen (met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid). Niet alleen de bewoordingen van de overeenkomst, in onderling verband bezien duiden daarop (de vrouw laat het huis op haar naam zetten en de man krijgt € 80.000,-- van de vrouw), maar ook hetgeen voorafgaand aan het ondertekenen van de ‘akte van verdeling’ is gebeurd. Zo heeft de vrouw op 12 februari 2020 een taxatie laten uitvoeren om de waarde van de woning te bepalen (prod. 3 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie). In de taxatie is de waarde bepaald op € 415.000,--. Vervolgens heeft de vrouw een 100% financiering bij een bank geregeld plus bijbetaling en een notaris, en is en is bij de Rabobank nagevraagd voor welk bedrag de hypothecaire geldleningen konden worden afgekocht. De Rabobank heeft vervolgens op 20 februari 2020 een (voorlopige) aflosnota opgesteld (rov. 2.6 van het kort geding vonnis van 11 juni 2020, prod. 4 bij de inleidende dagvaarding). Het door partijen af te lossen bedrag (na aftrek van de waarde van de SpaarZeker verzekering) is daarin gesteld op € 249.168,78, te vermeerderen met een boeterente van circa € 8.300,--. Daardoor kwam de overwaarde van de woning op dat moment uit op € 157.531,22, zodat het afgesproken aandeel van de man in de overwaarde van € 80.000,-- nagenoeg gelijk is aan zijn aandeel in de overwaarde van € 78.765,61. Door aflossing van de bestaande lening van partijen zou de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man verdwijnen.
Vervolgens heeft de man op 2 maart 2020 zijn handtekening gezet onder de ‘akte van verdeling’. De vrouw mocht er dan ook van uit gaan dat de man haar aanbod om de woning over te nemen onder de in de ‘akte van verdeling’ genoemde voorwaarden heeft aanvaard.
Dat er in de ‘akte van verdeling’ niets wordt gezegd over een vergoedingsrecht maakt niet dat de overeenkomst zoals partijen die hebben gesloten niet nagekomen hoeft te worden. Het vergoedingsrecht is geen essentieel onderdeel van deze overeenkomst en de man heeft geen beroep gedaan op vernietiging van de overeenkomst.
8.7.4.
De man heeft nog aangevoerd dat de vrouw de in de ‘akte van verdeling’ genoemde bedragen van € 36.000,-- en € 44.000,-- niet aan hem heeft voldaan. Voor zover de man daarmee heeft willen aanvoeren dat geen overeenkomst is tot stand gekomen, verwerpt het hof dit betoog. Naar het oordeel van het hof moesten partijen aan de overeenkomst van 2 maart 2020 redelijkerwijze de betekenis toekennen dat de betaling door de vrouw aan de man diende plaats te vinden bij (ondertekening van de) akte van levering en daarna. Partijen mochten er op 2 maart 2020 nog vanuit gaan dat de levering van de woning van de vrouw vóór 15 augustus 2020 zou plaatsvinden. Dat de man vervolgens niet wilde meewerken aan levering van de woning waardoor de datum van 15 augustus niet is gehaald (en de vrouw op 24 maart 2020 van de notaris bericht ontving dat de man het niet eens was met “de verdeling zoals hij nu is”), doet niet af aan dit oordeel, te meer niet omdat aan de man zelf is te wijten dat de levering van de woning en daarmee de betaling niet heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat tussen partijen met de akte van verdeling van 2 maart 2020 een overeenkomst tot stand is gekomen, bij welke overeenkomst de woning is toebedeeld aan de vrouw, tegen betaling van een bedrag van € 80.000,-- aan de man, met ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening. Partijen dienen de overeenkomst na te komen.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat het redelijk is, indien zij door de (eerdere) niet medewerking van de man niet meer in staat is om het tekort extern te financiering, dit voor rekening van de man dient te komen, in die zin dat hij de vrouw voor het betreffende bedrag een renteloze lening moet verstrekken of dat de man daarvoor hoofdelijk aansprakelijk blijft.
Dat de man niet heeft willen meewerken aan de uitvoering van de overeenkomst vormt onvoldoende grond om de man te verplichten haar het te kort te financieren of hoofdelijk aansprakelijk te laten blijven.
Subsidiair stelt de vrouw dat zij op grond van de redelijkheid en billijkheid recht op een andere verdeling dan door de man is geëist en zoals de rechtbank heeft beslist. Het hof is van oordeel dat de vrouw deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbijgegaan.
Het hof zal de door de vrouw gevorderde dwangsom toewijzen tot een bedrag van € 250,-- per dag met een maximum van € 25.000,-- nu gebleken is dat de man eerder geen uitvoering heeft willen geven aan de overeenkomst.
Peildatum
8.7.5.
Partijen hebben nog gediscussieerd over de peildatum voor de waarde van de woning. Als peildatum voor de waarde heeft te gelden de datum waarop de overeenkomst is gesloten, 2 maart 2020. De woning is kort voor die datum getaxeerd zodat er geen aanleiding is voor een nieuwe taxatie. Uitgegaan dient dan ook te worden van de getaxeerde waarde van € 415.000,--.
Aanvullende overeenkomst?
8.7.6.
De man heeft verder aangevoerd dat partijen na het tekenen van de ‘akte van verdeling’ een aanvullende overeenkomst hebben gesloten. De vrouw zou de man aanvullend een bedrag van € 40.000,-- betalen ‘als het huis is verkocht’. De vrouw voert aan dat zij dit aanbod heeft gedaan om de man alsnog te bewegen om de overeengekomen verdeling na te komen. Dat zij daarmee heeft bedoeld afstand te doen van de bestaande overeenkomst blijkt nergens uit.
Het hof overweegt dat dit aanvullende aanbod los staat van de overeenkomst die partijen in de ‘akte van verdeling’ hebben gesloten. Bovendien heeft de man het aanbod van de vrouw niet aanvaard, zodat er geen aanvullende overeenkomst tot stand is gekomen. De vrouw is dan ook niet gehouden aan dit aanvullende aanbod.
Vergoedingsrecht man.
8.7.7.
De man beroept zich op een vergoedingsrecht voor de door hem gestelde investering in de woning van € 126.500,--, dat de vrouw voor een bedrag van € 123.000,- zou hebben erkend in de kort geding procedure. Het hof leest in de overwegingen van de voorzieningenrechter (prod. 4 bij de inleidende dagvaarding):
“De vrouw stelt dat partijen met de akte bedoeld hebben om alle aanspraken die partijen over en weer kunnen doen gelden ten aanzien van de woning te verdisconteren (dus met inbegrip van de – door de vrouw erkende – inbreng van de man van (het hof leest) € 123.000,- en de – door de man betwiste – inbreng van de vrouw in natura van € 40.000,-)”geen erkenning van de vrouw van een vergoedingsrecht van de man van € 123.000,--. Ook in deze bodemprocedure is van een erkenning geen sprake. Uit het citaat valt slechts af te leiden dat de investering van de man is verdisconteerd in de ‘akte van verdeling’ zoals hierboven genoemd.
Zoals hiervoor in rov. 8.7.3 is overwogen maakt het feit dat er in de ‘akte van verdeling’ niets wordt gezegd over een vergoedingsrecht niet, dat de overeenkomst zoals partijen die hebben gesloten niet nagekomen hoeft te worden. Het vergoedingsrecht is geen essentieel onderdeel van deze overeenkomst en de man heeft geen beroep gedaan op vernietiging van de overeenkomst.
Ten aanzien van een beroep op een vergoedingsrecht geldt verder het volgende.
De wet kent geen regeling voor vergoedingsrechten tussen informeel samenlevenden in verband met vermogensverschuivingen tussen hun vermogens. In het arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707) was aan de orde of een vergoedingsrecht geldend gemaakt kan worden tussen informeel samenlevenden voor investeringen van de een in de woning van de ander. De Hoge Raad oordeelde – kort gezegd – dat art. 1:87 BW niet overeenkomstig kan worden toegepast op de verhouding tussen informeel samenlevenden en dat aan de hand van het algemene verbintenissenrecht moet worden beoordeeld of ter zake van de investering in de woning die door een van hen was gedaan, jegens de ander een vergoedingsrecht geldend gemaakt kan worden.
Ook in de situatie waarin informeel samenlevenden ongelijk hebben bijgedragen aan de financiering van een gemeenschappelijk goed, heeft te gelden dat aan de hand van het algemene vermogensrecht, waaronder het verbintenissenrecht, beoordeeld moet worden of een vergoedingsrecht geldend gemaakt kan worden. Ten slotte houdt ook art. 3:172 BW niet in dat indien een goed toebehoort aan informeel samenlevenden gezamenlijk, en de ene partner aan de financiering van de aankoop van dat goed heeft bijgedragen voor een groter deel dan zijn aandeel in het goed, die partner jegens de ander een vergoedingsrecht heeft. Artikel 3:172 BW houdt in, voor zover hier van belang, dat deelgenoten naar evenredigheid moeten bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. Daarbij moet het gaan om handelingen, verricht ten behoeve van onderhoud en instandhouding van het gemeenschappelijke goed. Het door een deelgenoot aangaan of aflossen van een lening ter financiering van het gemeenschappelijke goed geldt niet als een zodanige handeling (HR 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1571).
De man heeft onvoldoende gesteld om een vergoedingsrecht aan te nemen. Zoals hiervoor in rov. 8.3. voorop is gesteld, dient aan de hand van het algemene verbintenissenrecht te worden beoordeeld of de man een vergoedingsrecht geldend kan maken. Zijn enkele stelling dat hij eigen middelen heeft ingebracht bij de aankoop van de woning, is onvoldoende. Niet is gesteld noch is komen vast te staan dat partijen (stilzwijgende) afspraken hebben gemaakt over de vergoeding aan de man van de gelden die hij bij de aankoop van de woning uit privévermogen heeft ingebracht. De man heeft zich verder niet beroepen op (en evenmin voldoende aangevoerd om aan te nemen dat sprake is van) onverschuldigde betaling door de man of ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van de vrouw. Voor zover de man zich (impliciet) op het standpunt heeft gesteld dat tussen partijen een rechtsverhouding heeft bestaan die mede werd beheerst door de in art. 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid, en dat hij op grond daarvan een vergoedingsrecht heeft, dient hij daartoe voldoende bijzondere feiten en omstandigheden te stellen. De feiten en omstandigheden die de man aanvoert, houden uitsluitend in dat hij uit eigen middelen heeft bijgedragen aan de aankoop van de woning (en de vrouw niet). Dit acht het hof mede gelet op de betwisting door de vrouw over de wijze waarop partijen hun samenleving vorm hebben gegeven, waaronder voldoening van lasten en haar eigen investeringen in de woning, onvoldoende.
Voor zover de man aan zijn vordering art. 6:10 BW ten grondslag legt, gaat deze grondslag niet op. Het gaat hier immers niet om een regresvordering vanwege een door de man betaalde bestaande schuld.
8.7.8.
Grief I van de vrouw slaagt in zoverre en vordering A wordt toegewezen.
Vof [---] (grief II van de vrouw, grief I van de man)
8.8.
De
rechtbankheeft overwogen:
“De vof
4.17.
De rechtbank overweegt dat aangenomen kan worden dat de vof voor onbepaalde tijd is aangegaan. Een dergelijke vof kan in beginsel altijd worden opgezegd. De opzegging is vormvrij. Opzegging kan om allerlei redenen geschieden, ook om persoonlijke redenen, mits de reden waarom wordt opgezegd niet in strijd komt niet de redelijkheid en billijkheid (art 7A: 1686 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Is de opzegging in strijd met de redelijkheid en billijkheid, dan is deze vernietigbaar.
4.18.
Door de opzegging van de man bij zijn aangetekende brief van 12 augustus 2019 is de vof ontbonden (vgl artikel 7A:1783 3° BW). De vrouw heeft in rechte geen beroep gedaan op de vernietigbaarheid van die opzegging.
4.19.
Na ontbinding van de vof resteert uiteindelijk een voor verdeling vatbare gemeenschap. Als regel geldt daarbij dat niemand genoodzaakt kan worden om in een onverdeelde gemeenschap te blijven.
4.20.
Maar voordat kan worden vastgesteld welke aanspraken de man en de vrouw ieder als gewezen vennoot bij verdeling van het eventueel resterende saldo van het gemeenschapsvermogen nog hebben, moet eerst een vereffening van het (gemeenschaps-) vermogen van de voormalige vof plaatsvinden, doordat kort gezegd de zaken van de vof worden afgewikkeld en schuldeisers zoveel mogelijk worden voldaan. Artikel 32 van het Wetboek van Koophandel bepaalt in dit verband dat de vennoten de vennootschap in haar naam moeten vereffenen, behalve indien de vennootschapsovereenkomst anders bepaalt. Dat laatste is niet het geval, omdat partijen ’aan de slag zijn gegaan’ zonder afspraken te maken over de precieze inhoud van hun samenwerking, laat staan over de gevolgen van de beëindiging daarvan. De gewezen vennoten kunnen ook samen een ander als vereffenaar benoemen, en wanneer zij daar samen niet uitkomen, kan de rechtbank op verzoek van de vennoten een vereffenaar benoemen. Noch het één, noch het ander is in deze zaak gebeurd.
4.21.
Bij de vereffening zal voor eventuele tekorten van de vof moeten worden bijbetaald door de vennoten, en wanneer er na vereffening nog een positief saldo overblijft, wordt dat verdeeld. Als hoofdregel krijgt ieder dan zijn eigen inbreng (of de tegenwaarde daarvan) terug. Indien er daarna nog een saldo overblijft, dient ook dat te worden verdeeld, en wel volgens de regels die vennoten voor winstverdeling hebben afgesproken. Wanneer dergelijke afspraken niet zijn gemaakt, zoals in deze zaak het geval is, dient afrekening plaats te vinden op de voet van artikel 7A:1670 BW, kort gezegd: naar verhouding van ieders inbreng.
4.22.
Artikel 3:185 BW bepaalt dat de rechter -wanneer de deelgenoten het niet eens zijn over de verdeling van de gemeenschap- de wijze van verdeling kan vaststellen op vordering van de partij die daar belang bij heeft, of de verdeling zelf kan vaststellen.
4.23.
Voor zover de vorderingen van partijen mogen worden gelezen als een vordering tot verdeling van de gemeenschap, is het volgende van toepassing. De rechter die de verdeling van de gemeenschap moet vaststellen, is voor zijn inzicht in de omvang van de tot de ontbonden gemeenschap behorende goederen en schulden in beginsel aangewezen op de gegevens die hij van partijen krijgt.
4.24.
Het beginsel dat niemand kan worden genoodzaakt om in een onverdeelde boedel te blijven, brengt niet mee dat de rechter onder alle omstandigheden verplicht is de verdeling vast te stellen. De rechter moet daarvoor wel over voldoende, hem door partijen aan te reiken gegevens beschikken om tot verdeling over te gaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is daarvan geen sprake, gelet op de omstandigheid dat nog geen vereffening heeft plaatsgevonden, gelet op de omstandigheid dat onzekerheid bestaat over de inbreng van ieder van de partijen en dat evenmin nu al duidelijk is in welke mate zij delen in de winst, of moeten bijdragen in een mogelijk verlies, omdat de verhouding nu juist weer afhangt van de grootte van ieders inbreng, terwijl ook niet op basis van de door partijen aangedragen gegevens kan worden vastgesteld of er sprake is van winst of verlies. Bij die stand van zaken zijn er ook onvoldoende aanknopingspunten voor benoeming van een deskundige.
4.2.5.
De conclusie van dit alles moet daarom zijn dat alle vorderingen van partijen over en weer die met de vof samenhangen, zullen worden afgewezen. Ter voorkoming van misverstanden overweegt de rechtbank dat het hierbij ook gaat om de vordering van de vrouw wegens reputatieschade, die zij onvoldoende onderbouwd heeft.”
8.9.
Grief II van de
vrouwluidt:
“Geen erkenning vordering [appellante] op [geïntimeerde] van minimaal € 100.000 ter zake o.a. einde VOF dan wel vereffening VOF door rechter dan wel door rechter te benoemen deskundige”
Ter toelichting voert zij het volgende aan.
Bij aanvang van de werkzaamheden van de man voor de vof bedroeg het kapitaal van de vof € 48.556,--. De man heeft geen goodwill betaald, hij heeft zich niet ingekocht, terwijl er al wel kapitaal was. Hij heeft niets in het bedrijf geïnvesteerd. De man heeft vanaf dat hij begon te werken bij de vof de boekhouding en de balansen opgesteld. Hij heeft deze niet ter goedkeuring aan de vrouw voorgelegd. De man heeft bij het opstellen van de balansen cruciale fouten gemaakt, waarschijnlijk opzettelijk. In de jaren 2003-2005 heeft de man € 152.825,-- als privéopnamen van de vrouw in de balansen geregistreerd. De uitgaven voor het huis in Polen bedroegen € 91.250,--. Het verschil van € 61.575,-- kan worden verklaard als het bedrag voor de kosten van het samenleven. Uitgaven voor levensonderhoud zijn aan de kant van de vrouw geboekt, waardoor haar kapitaalopbouw ernstig is geschaad. De vrouw had toentertijd geen privérekening vanwaar zij haar bijdrage voor de kosten van de huishouding kon voldoen (de man had die wel). De vrouw had alleen de zakelijke rekening van de vof, waarvan zij bedragen liet overboeken naar de gemeenschappelijke rekening voor de kosten van de huishouding. Het lijkt erop dat de man al deze uitgaven als privé-opnames van de vrouw geboekt heeft waardoor haar kapitaal achteruitging. Zo zijn de kosten van de verbouwing van het huis en de aanschaf van de keuken in de jaren 2011-2013 ook als privé-opnamen van de vrouw geregistreerd in de balansen, waardoor haar kapitaalopbouw is geschaad met € 37.053,--. In 2011 staat op de balans dat de man € 26.027,-- heeft gestort op de rekening van de vof, terwijl in de bankafschriften een bedrag van € 17.900,-- is terug te vinden. Dit bedrag was voor de keuken uitgegeven.
De vrouw heeft de boekhouding door Blauw Administraties laten controleren (zie prod. 29, tab ‘correctie balansen’). Er zijn veel vragen gerezen over de boekhouding.
[persoon A] heeft een en ander verwerkt in het totaaloverzicht van de afrekening tussen partijen (prod. 29). Hieruit blijkt dat aan de vrouw een bedrag van minimaal € 100.000,-- toekomt. Subsidiair dient een deskundige te worden benoemd om over te gaan tot de (verdere) verdeling van het vof-vermogen. De kosten van dit onderzoek dienen door de man te worden gedragen. De vrouw heeft schade geleden door het handelen van de man.
8.10.
In reactie op de grief voert de
manhet volgende aan. Het betreft een nieuwe vordering in hoger beroep. De man heeft de administratie van de vof op de juiste wijze gevoerd en zich niet privé bevoordeeld. Jarenlang zijn de aangiftes IB met de instemming van de vrouw gedaan op basis van de door de man gevoerde boekhouding. Uitgangspunt is dat de vof per 12 augustus 2019 als ontbonden moet worden beschouwd. Vereffening en verdeling hebben niet plaatsgevonden. Het vof-vermogen moet los worden gezien van het privévermogen van de vennoten. De verdeling van de woning dient niet bij de verdeling van de vof te worden betrokken.
De man is niet betrokken geweest bij het geven van de opdracht aan Blauw Administraties en weet ook niet of en in hoeverre de volledige en of juiste boekhouding van de vof is verstrekt en welke vragen zijn gesteld. Ook weet de man niet waarop de door Blauw getrokken conclusies zijn gebaseerd. Hoor en wederhoor hebben niet plaatsgevonden. Van de juistheid van de stukken door Blauw kan daarom niet worden uitgegaan en bovendien wordt de inhoud van de conclusies door de man weersproken. Dat geldt met name voor de ‘verklaring’ met financiële bijlagen van [persoon A] .
De vrouw heeft de voorraad van de vof, die zich bevond in een aan de man toebehorend kantoorpand, gestolen en onder zich genomen en vermoedelijk verkocht vanuit haar eenmanszaak. De eventuele opbrengst behoorde toe aan de vof. De man heeft aangifte gedaan van diefstal.
Op basis van de stukken kan tot vereffening van de vof worden overgegaan. De vereffenaar moet in staat zijn om de administratie op juistheid te controleren. De kapitaalstanden zijn gebaseerd op de mutaties (onttrekkingen) van de bankrekeningen van de vof. Met name de onttrekkingen door de vrouw, die zijn aangewend voor de woning in Polen, hebben de scheve stand van haar kapitaalrekening veroorzaakt.
Voor het eerst in hoger beroep stelt de vrouw dat zij € 100.000,-- van de man te vorderen heeft uit hoofde van vereffening van de vof. Dat is niet juist. De vrouw moet (onder meer) vanwege een negatieve kapitaalstand een bedrag van € 23.126,-- aan de vof terugbetalen, terwijl de man een vordering op de vof heeft van € 97.717,--. De man heeft een overzicht van alle mutaties van de kapitaalstanden aan die vordering ter grondslag gelegd. Zie prod. 24 CvA in reconv.). Dat de vrouw een vordering heeft van € 100.000,-- volgt niet uit de administratie van de vof. Dat Blauw Administraties tot deze vordering komt, zegt de man niets, nu volstrekt onduidelijk is waarop Blauw zich heeft gebaseerd. De man betwist de door Blauw opgestelde stukken.
Zolang vereffening niet heeft plaatsgevonden kan niet worden vastgesteld welke aanspraken de man en de vrouw hebben jegens het te verdelen netto gemeenschapsvermogen (na aftrek van externe schulden van de vof) van de vof. Als de vrouw na vereffening een vordering op het gemeenschapsvermogen van de vof heeft, dan is die vordering niet zonder meer te verrekenen met een schuld van de vrouw aan de man. Het gemeenschapsvermogen van de vof is een afgescheiden vermogen, net zoals de woning een afgescheiden gemeenschapsvermogen is.
De man heeft in eerste aanleg verzocht om een vereffenaar aan te wijzen belast met vereffening en verdeling van het gemeenschapsvermogen van de vof. Daar is de rechtbank ten onrechte aan voorbij gegaan. De man stelt op dit punt incidenteel hoger beroep in. De door de man overgelegde stukken (waaronder de slotbalans, overzichten kapitaalstanden, deurwaardersexploot voorhanden zijnde voorraad) zijn voor een vereffenaar voldoende om zijn taak te kunnen uitoefenen. De man kan de administratie van de vof integraal in het geding brengen.
De man heeft geen bezwaar tegen benoeming van een deskundige voor zover belast met de vereffening van de vof en daarna de eventuele verdeling van het gemeenschapsvermogen.
8.11.
Het
hofoverweegt als volgt. In geschil is of de ontbonden vof nog moet worden vereffend en hoe het vennootschappelijk vermogen na de ontbinding van de vof moet worden verdeeld.
De vrouw vordert op grond van schadevergoeding een bedrag van € 100.000,--, zijnde een fractie van de door haar geleden schade. Desgevraagd heeft de advocaat van de vrouw ter zitting toegelicht dat het gaat om immateriële schade. Daargelaten dat de vrouw zich eerst ter zitting hierop heeft beroepen, heeft zij deze schade onvoldoende onderbouwd, zodat dit verzoek niet toewijsbaar is. Voor zover de vrouw heeft willen handhaven dat het gaat om schade wegens omzetderving (cva in conventie nr. 31) of schadevergoeding wegens naamschade (productie 8 eerste aanleg onder spreadsheet eindafrekening) geldt hetzelfde. Daarnaast vordert de vrouw in hoger beroep een bedrag van € 145.094,-, waarvan € 78.453,-- in verband met de VOF naast het bedrag van de gecorrigeerde balansen. Het hof zal de diverse door de vrouw in dit kader aangevoerde posten beoordelen in samenhang met de door haar aangevoerde grieven in hoger beroep. Als hof tot het lager bedrag komt dan € 100.000,-- ziet het hof in het licht van het debat van partijen geen aanleiding om een deskundige te benoemen, maar zal het hof de beslissing nemen die het hof juist acht.
8.11.1.
Als datum van ontbinding van de vof houdt het hof 12 augustus 2019 aan, nu tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.18 van het bestreden vonnis niet duidelijk is gegriefd.
Partijen dienen in beginsel over te gaan tot vereffening en verdeling van de vof.
8.11.2.
Wat betreft de
vereffeninghebben partijen het hof niet duidelijk kunnen maken wat er nog vereffend moet worden. Volgens hen gaat het om vereffenen van de voorraden en het klantenbestand en, zoals de man toelicht ter zitting, de kapitaalstanden. Uit de standpunten over en weer blijkt dat partijen al in zoverre tot een ‘vereffening’ van de voorraden en het klantenbestand zijn gekomen dat deze zich deels bij de man en deels bij de vrouw bevinden. Er is geen reden om tot een nadere ‘vereffening’ te komen. Partijen hebben onvoldoende toegelicht of en zo ja welke schulden aan / vorderingen op derden, niet zijnde de vennoten, bestaan.
8.11.3.
Wat betreft de
verdelingvan het vermogen van de vennootschap geldt het volgende.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de door de man opgestelde jaarrekeningen niet juist zijn een rapport van Blauw Administraties overgelegd (prod. 15 bij akte van inbreng nadere producties en eiswijziging in reconventie van 27 oktober 2021, geactualiseerd in prod. 29 bij de memorie van grieven in hoger beroep en prod. 36 bij het H12-formulier van de advocaat van vrouw ingekomen op 15 maart 2024).
De man heeft geen inhoudelijke kritiek geuit tegen dit rapport. Hij heeft kritiek geuit op de wijze van totstandkoming en geconcludeerd dat van de juistheid van het rapport niet kan worden uitgegaan. Evenmin heeft de man antwoord gegeven op de vragen die de vrouw hem na het rapport heeft gesteld (prod. 30 bij de memorie van grieven), te weten:
“1
Het huis aan [adres 1] heb je gekocht met een 100% hypotheek. In de twee jaar dat je er alleen [het hof leest:] woonde heb je ongeveer € 10.500 betaald aan rente en aflossing. Toen ik bij je kwam wonen bleef jij de hypotheek betalen, en ik betaalde voor ons levensonderhoud.
We hebben bijna 7 jaren samen aan [adres 1] gewoond en we hebben daar samen voor betaald. Vind jij dan dat je recht hebt op 100% an [sic] de overwaarde van het huls terwijl we bijna 7 jaren samen voor het levensonderhoud, inclusief de hypotheek hebben betaald?
2
Kun je me aantonen welke bedragen van jouw salaris van Vlisco je hebt overgemaakt naar onze gezamenlijke rekening? Welke bedragen heb jij ingebracht in ons samenleven? De mijne zijn helder en
staan in de balansen. Ik had geen eigen privé rekening weet je nog.
3
Alle betalingen van de verbouwing van ons huis aan de [adres 2] zijn betaald van de rekening en dus inkomsten van de VOF. Jij hebt niets geïnvesteerd toen je voor de VOF ging werken. Dat betekent dat al mijn opgebouwde kapitaal zit in het bedrijf en op de rekening van de VOF. Ben je dat met me eens?
In de tuin heb ik € 43.000 geïnvesteerd omdat je me diverse malen had beloofd dat je me zou helpen om In het huis aan de [adres 2] te blijven wonen. Vind jij dan dat je recht hebt op de meerwaarde die de investering in de tuin oplevert?
Ik heb kosten gemaakt om het huis op mijn naam te laten zetten, zoals we samen diverse malen hebben afgesproken. Jij kwam de afspraken die we samen hebben gemaakt niet na. Vind je dan niet dat je me onnodig op kosten heb [sic] gejaagd en dat je niet minimaal een deel van de kosten zou moeten terugbetalen?
Ik betaal de hypotheek alleen vanaf 2019, langer dan dat we samen een hypotheek betalen. Hoe denk je dat de verdeling van de overwaarde van de [adres 2] zou moeten zijn? Vind je niet dat ik recht heb op een grote [sic] deel, te meer, daar ik ook de spaarpremie van het spaargedeelte alleen betaal.
4
Waarom ben jij bij de start van de VOF eigenaar van het bedrijf geworden? Jij werkte niet voor de VOF en we [het hof leest:] wisten niet of het ons zou lukken om van de VOF te kunnen leven. Jij had bovendien een eigen baan waarin je full-time werkte.
Kun je me uitleggen hoe de scheefstand van de balansen is ontstaan?
Kun je me uitleggen hoe het mogelijk is dat, terwijl je € 0 hebt ingebracht In de VOF, en geen goodwill hebt betaald toe je voor de VOF ging werken, jouw kapitaal € 51.000 is en mijn kapitaal € 16.000, na 5 jaren VOF balansen.
Hoe is het mogelijk dat in de jaren 2003-2005 mijn privé opnamen in de balansen € 151.000 is geweest? In deze periode heb ik € 91.500 voor het huls in Polen betaald. Er is nog een verschil van een kleine € 60.000. Waar ging dat geld naar toe, terwijl ik geen eigen privé bankrekening had.
Waarom heb je geld overgemaakt van de rekening van de VOF naar jouw eigen privé bankrekening? Je hebt me daarover nooit geïnformeerd. Tevens heb je geld van de rekening van de VOF overgemaakt naar de rekening van je vader zonder mij te Informeren.
Waarom heb je dat gedaan?
Hoe kan het dat er grote verschillen zijn in privé opnamen van jou en mij, terwijl we samen leefden, dezelfde dingen deden, hetzelfde leven hadden? Waar is dat grote verschil door ontstaan?
Aan mijn kant van de balansen staat € 257.000, waarvan €95.750 voor het huis van mijn ouders. Waar is de rest? We leefden samen, hadden hetzelfde leven. Kun je uitleggen waarom er zo'n groot verschil in privé opnamen is?
Op de balansen van 2016, toen ik nog steeds geen eigen privé bankrekening had, was jouw kapitaal op de balansen € 91.036 en van mij € 38.727. Hoe verklaar je dat verschil terwijl je geen inbreng, € 0, hebt gedaan toen je voor de VOF ging werken?
Waarom heb je me nooit de balansen getoond en laten tekenen, zoals de wet voorschrijft?
5
De pensioenpolis is betaald van de rekening van de VOF. We hebben derhalve beiden evenveel als premie ingelegd en nu wil jij een groot deel van mij wegnemen, terwijl ik recht heb op de helft van de opbouw. Ik moet ook in de toekomst kunnen leven, als ik niet meer in de VOF kan werken. Waarom stel jij een afkoop voor? De reden genoemd in het vonnis, een band tussen jou en mij die moet worden verbroken, is geen argument.
6
Het huis van mijn ouders staat voor 100% aan mijn kant van de balansen, dat heb ik alleen helemaal betaald. Daarbij komt dat het slechts een deel is van de kosten die we hebben gehad om het huis te bouwen, mijn familie heeft ook voor een groot deel mee betaald aan het huis. Dit was in de jaren 2003-2005, toen je nog part-time voor de VOF werkzaam was. Het opgebouwde kapitaal voordat je
begon te werken voor de VOF, heb ik alleen opgebouwd. Waarom denk je dat jij recht hebt op een deel van de waarde van dat huis?
Terwijl je in de balansen hebt geschreven dat ik, [appellante] , dat volledig alleen heb betaald.”
De man heeft slechts geantwoord: “
Ik ga me niet meer bezig houden met het verleden. Als jij dat wilt moet je zelf weten. Maar laat me aub met rust. Ik ga bouwen aan de toekomst.”
Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de man desgevraagd geen antwoorden verstrekt op de door de vrouw in de hiervoor weergegeven mail gestelde vragen. Evenmin heeft de man de administratie van de vof aan de vrouw ter beschikking gesteld of in de procedure overgelegd.
Van de vrouw kan niet kan worden gevergd dat zij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van haar wederpartij en zij daar geen toegang toe heeft. Bij die stand van zaken ligt het veeleer op de weg van de man om in het kader van zijn betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat hij de vrouw aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling (Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058).
Het hof zal, mede gelet op het voorgaande en de proceshouding van de man, in het bijzonder het niet overleggen van de administratie van de vof en het niet beantwoorden van de vragen van de vrouw, als onvoldoende gemotiveerd betwist van de juistheid van het rapport van Blauw Administratie uitgaan voor wat betreft de kapitaalrekening. In dat rapport komt Blauw Administratie tot een kapitaalverdeling van € 90.996,-- voor de vrouw en € 38.575,-- voor de man. Partijen hebben de voorraden en het klantenbestand van de vof reeds feitelijk verdeeld.
Gesteld noch gebleken is dat de vof daarnaast nog activa had, zodat de man en de vrouw ieder het tekort voor de helft moeten dragen. Dit leidt tot de volgende berekening.
De vrouw heeft een vordering op de vof van € 90.996,--, zij dient in haar hoedanigheid van vennoot de helft van de daar tegenover staande schuld te dragen. De man heeft een vordering op de vof van € 38.575,-- en dient van de daar tegenover staande schuld de helft te dragen. Indien de man de helft van het verschil van € 52.421,-- (€ 90.996, -/- € 38.575,--), te weten een bedrag van € 26.210,50, aan de vrouw voldoet, dragen zij ieder de helft van het totale bedrag.
De vrouw heeft een vordering van in totaal € 78.453,-- ten aanzien van de vof ingesteld (prod. 29 bij de memorie van grieven in hoger beroep en prod. 36 bij het H12-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 15 maart 2023). De onderdelen ‘ontwerpen vrouw’, ‘kosten advocaat’ en ‘kosten website’ worden hierna bij grief IV van de vrouw besproken. Over de voorraden heeft het hof reeds beslist in rov. 8.11.2 in die zin dat partijen deze feitelijk hebben verdeeld doordat ieder der partijen een deel van de voorraad tot zich heeft genomen.
Partijen geven daarover een verschillende lezing. Het hof kan niet vaststellen welke financiële consequenties hieraan moeten worden verbonden, zodat het hof het ervoor houdt dat ieder zijn/haar deel heeft ontvangen.
De posten ‘voorraden’, ‘diefstal en niet-betaalde rekening’ en ‘openstaande posten’ heeft de vrouw, mede in het licht van de betwisting van de man, in haar conclusies/memorie onvoldoende toegelicht en onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen. De vrouw heeft weliswaar een rapport van Blauw overgelegd en daarnaar verwezen, maar zij heeft meerderde malen een aangepaste versie in het geding gebracht en het hof kan deze en de in eerste aanleg gegeven toelichting mede in het licht van haar vordering (dat van een bedrag van € 100.000,-- schadevergoeding en € 145.094,-- minimaal een bedrag van € 100.000,-- wordt toegewezen) niet goed volgen.
Uit het voorgaande volgt dat grief II van de vrouw (deels) slaagt en de man zal worden veroordeeld om een bedrag van € 26.210,50 aan de vrouw te voldoen. Vordering C van de vrouw wordt gedeeltelijk toegewezen. Vorderingen B en F worden afgewezen. Vordering 1 van de man wordt afgewezen.
Pensioenpolis (grief III van de vrouw)
8.12.
De
rechtbankheeft overwogen:
“4.28. (…). Tegenover de door de man overgelegde polis, waaruit volgt dat hij de verzekeringnemer van de polis is, heeft de vrouw niet aannemelijk weten te maken dat zij eveneens verzekeringnemer is. Gezamenlijke voortzetting van de polis acht de rechtbank niet reëel, gelet op de einddatum van de polis (1 mei 2031) en het feit dat van de man niet gevergd hoeft te worden nog zo lang op dit punt aan de vrouw verbonden te zijn. Dat betekent dat de waarde van de polis moet worden verdeeld. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit dient te volgen dat er daarbij van een andere peildatum moet worden uitgegaan dan de ook door de man tot uitgangspunt genomen datum van opgave van de waarde door Nationale Nederlanden, zijnde 1 oktober 2020. De rechtbank zal uitgaan van de daarop vermelde afkoopwaarde van € 39.279,=. Vaste rechtspraak brengt met zich dat voor de berekening van de daarop in mindering te brengen latente belastingvordering ervan moet worden uitgegaan dat de belasting op de peildatum verschuldigd is over de op dat tijdstip — zij het fictief - uitgekeerde afkoopwaarde, te weten het jaar 2020 (vgl. HR 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:281 en HR 24 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6095). Het door Nationale Nederlanden genoemde percentage van 52 in verband met de inkomstenbelasting is slechts een voorheffing. Voor het te hanteren percentage moet aansluiting worden gezocht bij de belastingschijven zoals deze werden gehanteerd in het jaar 2020. De afkoopwaarde dient bij het belastbaar inkomen te worden opgeteld waarover vervolgens inkomstenbelasting dient te worden betaald. Concrete gegevens over het belastbaar jaarinkomen van de man in 2020 heeft de rechtbank niet. Voor belastbare inkomens tot en met € 68.507 moest in 2020 37,35% belasting worden betaald en voor het inkomen daarboven 49,05%. Het ligt op de weg van de man om de vrouw inzage te geven in zijn belastbaar inkomen over 2020. Na aftrek van het op deze wijze te bepalen belastingpercentage, komt de vrouw de helft van het restant toe. Nu niet is gebleken dat de man de polis daadwerkelijk zal afkopen, is hij geen revisierente verschuldigd. De rechtbank zal in deze zin beslissen.”
8.13.
Grief III van de
vrouwluidt:
“Geen gezamenlijke voortzetting pensioenpolis”.Ter toelichting voert zij het volgende aan.
De man heeft in het verleden een pensioen afgesloten voor beide partijen. Hij staat als [het hof leest:] ‘verzekeringnemer’ te boek. Partijen hebben samen de maandelijkse premie betaald tot het moment dat de man zonder overleg met de vrouw besloot dat hij alleen de premie ging betalen. Het werd haar onmogelijk gemaakt de premie te betalen. De premie is betaald vanaf de rekening van de vof. De vrouw heeft recht op een volwaardig deel van het pensioen. De aanspraak kan niet zonder toestemming van de pensioengerechtigden gewijzigd worden en de vrouw wil geen wijziging. De bestaande aanspraak is haar enige pensioen en ook van groot belang bij financieringsaanvragen. Bij “afkoop” moet eerst worden afgerekend met de fiscus waardoor nog maar een relatief gering netto te investeren bedrag overblijft. Uit niets blijkt dat de man deze fiscale claim daadwerkelijk moet voldoen. Het is aan hem om dat te bewijzen, anders moet er helemaal geen fiscale claim worden meegenomen. Een bruto afsplitsing is voor de vrouw aanvaardbaar, mits de verzekeraar zich redelijk opstelt voor wat betreft de kosten.
8.14.
In reactie op de grief voert de
manhet volgende aan.
Gezien de zeer moeizame verhouding tussen partijen en gelet op de scheiding, kan niet van de man worden gevergd dat hij met de vrouw verbonden blijft door middel van deze polis. De vrouw heeft geen zwaarwegende omstandigheden aangevoerd op basis waarvan een verdeling van de waarde van de polis niet van haar kan worden gevergd. De rechtbank heeft terecht rekening gehouden met een latente belasting claim. Zie ook Hoge Raad 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:281.
8.15.
Het
hofoverweegt als volgt. Geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat uit de polis volgt dat de man de verzekeringnemer van de polis is en de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eveneens verzekeringnemer is. Dat staat dan ook tussen partijen vast.
De vrouw wil de verzekeringspolis samen met de man voortzetten. Daarin wordt zij niet gevolgd. Van de man kan niet worden gevergd dat hij nog tot de einddatum van de polis, te weten 1 mei 2031, met de vrouw verbonden blijft. Dat betekent dat de waarde van de polis moet worden verdeeld. De rechtbank is uitgegaan van de waarde op 1 oktober 2020. Tegen die peildatum is geen grief gericht, zodat ook het hof van de waarde op 1 oktober 2020 uit zal gaan. De afkoopwaarde bedroeg toen € 39.279,--.
Volgens vaste rechtspraak dient op de afkoopwaarde de latente belastingclaim in mindering te worden gebracht. Daarbij moet worden uitgegaan van de belastingdruk op de peildatum. (HR 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:281 en HR 24 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6095).
De man dient de vrouw inzage te geven in zijn belastbaar inkomen over 2020 zodat kan worden vastgesteld welk belastingpercentage in mindering strekt op de afkoopwaarde. De vrouw komt de helft van het restant toe.
Grief III van de vrouw faalt. Het bestreden vonnis wordt op dit onderdeel bekrachtigd. Vordering E van de vrouw wordt afgewezen.
Schending intellectueel eigendom (grief IV van de vrouw)
8.16.
De
rechtbankheeft overwogen:
De "mr. Backbier" vorderingen
4.38.
De vordering van de vrouw in haar akte van inbreng nadere producties en eiswijziging in reconventie onder D, waarin verwezen wordt naar een brief van mr. Backbier van 16 april 2021, door de vrouw overgelegd als onderdeel van productie 22. Met de man is de rechtbank van oordeel dat deze vordering veel te summier is onderbouwd om te kunnen worden toegewezen. Productie 22 bestaat uit 21 pagina's en bestaat naast de brief van mr. Backbier uit diverse e-mails. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor onder 4.2. heeft overwogen: het is niet aan de rechtbank om in overgelegde productie zelfstandig op zoek te gaan naar feiten en argumenten die een vordering mogelijk kunnen ondersteunen. Als de vrouw een beroep had willen doen op uit productie 22 blijkende feiten en omstandigheden, dan had zij dat een op een zodanige wijze dienen te doen dat voor de rechtbank duidelijk was welke stellingen haar ter beoordeling werden voorgelegd en dat voor de man duidelijk was waartegen hij zich diende te verweren. De slotsom is dat deze vorderingen worden afgewezen.”
8.17.
Grief IV van de
vrouwluidt:
“Geen erkenning schending intellectuele eigendom door de man en vordering tot staken daarvan”
Ter toelichting voert zij het volgende aan. De vrouw is het creatieve brein van [---] en [---] International. Zij heeft de ontwerpen verzonnen. Het auteursrecht rust op haar naam, conform de wet op auteursrecht. De man heeft, doordat hij sieraden heeft ontvreemd en verkocht, het auteursrecht van de vrouw geschonden. Hij heeft altijd geweigerd om een bijdrage, royalty’s, aan de vrouw af te staan.
Als gevolg van de inbreuk die de man heeft gepleegd op het auteursrecht, vordert de vrouw dat de man met onmiddellijke ingang stopt met het verkopen en marketen van de sieraden die de vrouw ontworpen heeft en die bekend staan in de markt als Yo-Design.
Toen de man uit de vof stapte heeft hij opzettelijk verzuimd om de toegangscode tot de website van de vof aan de vrouw over te dragen. De vrouw vordert een vergoeding van € 728, voor het bouwen van een nieuwe website. De schade die ze heeft geleden omdat de website niet actueel was, is hierin niet meegenomen.
De vrouw verwijst naar de ‘akte van inbreng nadere productie en eiswijziging in reconventie’ en naar prod. 22.
8.18.
In reactie op de grief voert de
manhet volgende aan.
Onderscheid moet worden gemaakt tussen de door de vrouw gestelde auteursrechten op de sieraden en de kosten voor het bouwen van een nieuwe website.
De vrouw dient aan te tonen dat op de betreffende sieraden een auteursrecht rust en dat zij de daadwerkelijke maker/auteursrechthebbende is. Dat heeft de vrouw niet aangetoond. Van een inbreuk is geen sprake. De vrouw kan niet volstaan met verwijzing naar producties.
De registratie van de domeinnaam yo-design.nl op naam van de man was volstrekt rechtmatig omdat daar ook geen andersluidende afspraken over zijn gemaakt tussen partijen. Dat de vrouw zelf een (andere) domeinnaam heeft geregistreerd en een website heeft laten ontwikkelen is haar eigen keuze.
8.19.
Het
hofoverweegt als volgt.
De vrouw heeft haar vordering, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende onderbouwd. Ook in hoger beroep volstaat de vrouw met verwijzing naar de door haar overgelegde producties. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, is het niet aan de rechter om in deze producties te zoeken naar feiten en omstandigheden die de vordering van de vrouw mogelijk kunnen ondersteunen. Grief IV faalt dan ook. Vordering D van de vrouw wordt afgewezen.
Vergoedingsvordering gemeentelijke en waterschapsbelasting 2020 (grief II van de man)
8.20.
De
rechtbankheeft overwogen:
4.16. (…).
Omdat de stellingen van de man leiden tot een vordering van hem op de vrouw, heeft hij op dit punt de bewijslast. En bewijzen begint met behoorlijk toelichten en informatie verstrekken. Dat heeft hij niet gedaan. Van de man had verwacht mogen worden dat hij de betreffende aanslagen uit zichzelf in het geding had gebracht. De rechter hoeft hem daartoe niet in de gelegenheid te stellen (vgl. HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9204). De rechtbank ziet daartoe ook in dit geval geen aanleiding, zodat de vordering van de man op dit punt wordt afgewezen.
8.21.
Met grief II komt de
manop tegen de afwijzing van zijn vordering vanwege de door hem betaalde gemeentelijke en waterschapsbelasting 2020.
Ter toelichting voert hij het volgende aan. De woonlasten komen voor rekening van de vrouw. De man heeft de aanslag gemeentelijke belastingen onverschuldigd betaald. Subsidiair dient deze aanslag voor rekening van beide partijen, als mede eigenaar van de woning, te komen op grond van het bepaalde in art. 3:173 BW.
Ter onderbouwing legt hij de aanslag gemeentelijke en waterschapsbelasting 2020 over alsmede het bewijs van betaling.
8.22.
In reactie op de grief voert de
vrouwhet volgende aan.
Zij betaalt sinds oktober 2019 de hypotheekrente, de spaarpremie/aflossing, het onderhoud, de verzekering en de lokale lasten van de woning. Het enige wat de man heeft voldaan is deze WOZ-aanslag van € 1.218,03.
De man is gehouden de helft van de hypotheekrente te voldoen vanaf 1 juni 2020. Dat heeft hij (nagenoeg) niet gedaan. In de bodemprocedure heeft de man een woonvergoeding gevorderd voor hetzelfde bedrag, welke is toegewezen. De woonlasten van de vrouw zijn veel hoger dan het dubbele van € 385,60 per maand. Daarnaast heeft de vrouw, na het vertrek van de man en zijn toezegging dat de vrouw de woning kon behouden, nog € 50.000,-- in de woning geïnvesteerd.
Gelet op de beslissing van de rechtbank over de woning is het onjuist en inconsequent dat de vrouw de WOZ-aanslag moet betalen. De vordering kan alleen worden toegewezen als de peildatum voor verdeling van de waarde van de woning alsnog op 1 september 2019 wordt gesteld, dan wel de datum waarop de overeenkomst tussen partijen hierover is gesloten. Dat zijn de enige redelijke data in deze kwestie. De over en weer verschuldigde rentevergoeding en gebruiksvergoeding kunnen dan worden verrekend. Is dit niet het geval dan valt de helft van de aanslag weg tegen alle andere lasten die de vrouw de afgelopen jaren heeft moeten maken.
8.23.
Het
hofoverweegt als volgt.
Niet in geschil is dat de man de gemeentelijke en waterschapsbelastingen 2020 (zijnde de WOZ-aanslag) heeft voldaan. Evenmin is in geschil dat de vrouw in 2020 in de woning woonde.
De onroerendzaakbelasting, de rioolheffing eigenaar en de watersysteemheffing gebouw vallen onder de eigenaarslasten. Deze komen in beginsel voor rekening van beide partijen, nu zij beiden nog steeds eigenaar zijn van de woning. De vrouw dient derhalve de helft hiervan aan de man te betalen. Het betreft:
  • Ozb € 415,67
  • Rioolheffing eigenaar € 208,68
  • Watersysteemheffing gebouw € 158,50
Totaal € 782,85. Daarvan komt de helft voor rekening van de vrouw: € 391,43.
De gebruikerslasten komen voor rekening van de vrouw, nu zij in 2020 in de woning woonde. De afvalstoffenheffing, de watersysteemheffing ingezetenen, de zuiveringsheffing en de rioolheffing gebruik vallen onder de gebruikerslasten.
Het betreft:
  • Afvalstoffenheffing € 226,44
  • Watersysteemheffing ingezetenen € 61,50
  • Zuiveringsheffing woningen € 147,24
Totaal € 435,18
De vrouw dient in totaal aan de man te voldoen: € 391,43 + € 435,18 = € 826,61. Het hof zal de vrouw daartoe veroordelen. Dat de vrouw ook lasten zou hebben voldaan voor de man doet niet af aan haar draagplicht voor de genoemde bedragen. Grief II van de man slaagt gedeeltelijk. De vordering onder 2 wordt in zoverre toegewezen.
Verrekening
8.24.
De vrouw wil vorderingen die de man op haar heeft verrekenen met de vorderingen die zij op de man heeft. Het hof overweegt dat de bevoegdheid tot verrekening bestaat zover voldaan is aan de vereisten van art. 6:127 BW. Omdat ten aanzien van de pensioenpolis op dit moment niet duidelijk is welk bedrag de vrouw van de man dient te ontvangen, kan het hof deze berekening niet maken.
Proceskosten
8.25.
De vrouw heeft om een proceskostenveroordeling van de man in eerste aanleg en in hoger beroep gevraagd. Het is gebruikelijk om in zaken waarin partijen een affectieve relatie hebben gehad de proceskosten te compenseren. Het hof ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Het hof zal de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

9.De uitspraak

Het hof:
op de incidenten:
wijst het gevorderde af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis van 30 maart 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft de verkoop van de woning (5.1 tot en met 5.11), de vof en de gemeentelijke en waterschapsbelasting 2020;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest zijn volledige medewerking te verlenen aan de toedeling van de juridische eigendom van de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats] aan de vrouw op basis van de door partijen daartoe op 2 maart 2020 gesloten overeenkomst, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag dat de man zijn medewerking daaraan onthoudt, met een maximum van € 25.000,--;
bepaalt dat wanneer de man niet op eerste verzoek van de notaris overgaat tot het tekenen van de notariële leveringsakte en/of tot uitvoering van de noodzakelijke leveringshandelingen, dit arrest in de plaats treedt van de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man tot het leveren van de woning aan de vrouw;
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 26.210,50 (zegge: eenenveertigduizend driehonderd drieëndertig euro en vijftig eurocent) ten titel van overbedeling van de vof;
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 826,81 (zegge: achthonderdzesentwintig euro en eenentachtig eurocent) ter zake van de gemeentelijke en waterschapsbelasting 2020;
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
bepaalt dat de vrouw de door haar aan de man te betalen bedragen mag verrekenen met de door de man aan haar te betalen bedragen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Laarhoven, A.J.F. Manders en C.M.J. Peters en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 juli 2024.
griffier rolraadsheer