ECLI:NL:GHSHE:2024:2315

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
23/833
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering door schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende, een onderneming, had op 3 juni 2020 aangifte gedaan voor de registratie van een motorvoertuig en een bedrag aan BPM voldaan. De inspecteur van de Belastingdienst legde een naheffingsaanslag op, omdat hij van mening was dat de verschuldigde BPM hoger was dan het door de belanghebbende aangegeven bedrag. De belanghebbende maakte bezwaar, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar gegrond, waarna de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaarde. De belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 20 juni 2024 werd het geschil besproken, waarbij de belanghebbende stelde dat de inspecteur onvoldoende rekening had gehouden met de waardevermindering van de auto door schade. De inspecteur had een koerslijst gebruikt die volgens de belanghebbende niet correct was, omdat deze geen rekening hield met de optie 'Adaptive Drive'. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat deze optie aanwezig was en dat de inspecteur terecht de koerslijst zonder deze optie had gebruikt. Het hof concludeerde dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd, omdat de inspecteur zich had geconformeerd aan de door de belanghebbende verdedigde historische nieuwprijs.

Uiteindelijk verklaarde het hof het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en bepaalde dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd naar € 1.299. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/833
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] .,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 april 2023, nummer BRE 22/2757, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 3 juni 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van het motorvoertuig [automerk] met VIN-nummer eindigend op [VIN-nummer] (hierna: de auto) naar een te betalen bedrag aan BPM van € 3.285. Belanghebbende heeft op de aangifte een bedrag van € 3.283 aan BPM voldaan. De aangifte vermeldt een CO2 uitstoot van 147 gr/km.
2.2.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [website] van 27 mei 2020. De taxatiewaarde is in dit rapport vastgesteld op € 23.366, gebaseerd op een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 33.098 (vastgesteld aan de hand van een koerslijst van X-ray) verminderd met een bedrag aan schade van € 9.732.
2.3.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [persoon] , werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 12 juni 2020. De taxatiewaarde is in dit rapport vastgesteld op € 31.972, gebaseerd op een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 32.103 (vastgesteld aan de hand van een koerslijst van X-ray) verminderd met een schadebedrag van € 131.
In het rapport van DRZ is in onderdeel 4c ‘Bevindingen/opmerkingen’ het volgende opgenomen:
“Met uitzondering van een restyle deukje op het linker achterscherm is alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade* worden aangemerkt.
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig)
Voor de restyle werkzaamheden hebben wij een nieuwe schadecalculatie gemaakt”.
2.4.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde BPM moet worden vastgesteld op € 4.922. Voor het verschil met het op aangifte voldane bedrag aan BPM heeft de inspecteur een naheffingsaanslag van € 1.639 opgelegd.
2.5.
In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 32.103 verminderd met een reparatiefactuur van € 1.742 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op een bedrag van € 30.361. Het bedrag aan verschuldigde BPM is verminderd naar € 4.675.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de inspecteur voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens schade?
2. Heeft de inspecteur de juiste koerslijst gebruikt?
3. Kan de verschuldigde BPM worden herleid uit de herrekende BPM van eerder ingevoerde referentieauto’s?
3.2.
Ter zitting heeft de inspecteur zich alsnog akkoord verklaard met de door belanghebbende verdedigde historische nieuwprijs van € 105.049.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de naheffingsaanslag dan wel vermindering van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert – na aanpassing van zijn standpunt op de zitting – tot vermindering van de naheffingsaanslag.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
1. Schade
4.1.
Het hof stelt voorop dat de verschuldigde BPM met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering. [1] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. [2] De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van die vermindering rusten op de belastingplichtige. [3] De vermindering heeft tot doel om bij de heffing van BPM ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig. [4]
4.2.
De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling BPM voorziene afschrijvingstabel. Hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen brengt mee dat de belastingplichtige die kiest voor één van die methodes, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waardedaling. [5]
4.3.
Beide partijen hebben een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan zijn foto’s overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen.
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde waardevermindering in verband met schade aan de auto. Belanghebbende stelt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
4.5.
Normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en letter c, Wet BPM dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.6.
Het hof stelt vast dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat heeft verminderd met een schade aan de rechtervoorbumper van € 1.742. Het hof is, na bestudering van de foto’s in het hertaxatierapport van DRZ, van oordeel dat de overige gepresenteerde schade is aan te merken als normale gebruikssporen, mede in acht genomen de leeftijd van de auto (circa 2,5 jaar) en het aantal gereden kilometers (44.403 km). Belanghebbende heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Voor zover belanghebbende in dit verband heeft verwezen naar beleid van de autobranche met betrekking tot het onderscheid tussen normale gebruikssporen en schade geldt dat niet gebleken is dat dit beleid van de Belastingdienst betreft, zodat de inspecteur niet gehouden is dit beleid toe te passen.
2. Koerslijst
4.7.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de inspecteur een onjuiste koerslijst heeft gebruikt omdat geen rekening is gehouden met de optie “Adaptive Drive” met een waarde van € 3.790. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn stelling een foto van de middenconsole van de auto overgelegd en verwezen naar het VIN-rapport waarin de optie “Adaptive Suspension” is opgenomen. De inspecteur heeft betwist dat de optie “Adaptive Drive” op de auto aanwezig is.
4.8.
Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende niet duidelijk gemaakt, ook niet met wat hij op zitting heeft gezegd, dat de opties “Adaptive Drive” en “Adaptive Suspension” gelijk zijn. De vermelding “Adaptive Suspension” in de VIN-informatie is daarmee onvoldoende om aannemelijk te achten dat de optie “Adaptive Drive” op de auto aanwezig is. Belanghebbende maakt verder op basis van één onduidelijke foto in het dossier niet aannemelijk dat de optie “Adaptive drive” op de auto aanwezig is. Ook de overige foto’s geven geen uitsluitsel hierover. Het hof is daarom van oordeel dat de inspecteur terecht een koerslijst zonder deze optie heeft gebruikt.
3. De herleidingsmethode
4.9.
Belanghebbende stelt dat de verschuldigde BPM moet worden bepaald op basis van de herleidingsmethode. Deze methode houdt in dat de verschuldigde BPM wordt herleid uit de herrekende bruto BPM van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s.
4.10.
De inspecteur heeft verwezen naar het wettelijke systeem vervat in de artikelen 9 en 10 Wet BPM. De wetgever biedt voor de berekening van de bij invoer van een gebruikte auto verschuldigde BPM drie methoden aan. De waardevermindering kan worden bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel, aan de hand van een koerslijst en, in bepaalde gevallen, door middel van een taxatierapport. De herleidingsmethode van belanghebbende behoort daar niet toe.
4.11.
Belanghebbendes stelling dient te worden verworpen. De herleidingsmethode kan niet worden toegepast. Het hof verwijst naar hetgeen ter zake is overwogen in de eerdere uitspraken van 5 juli 2023 [6] , 15 juni 2022 [7] en 14 april 2022 [8] .
4.12.
Aangezien de inspecteur zich alsnog conformeert aan de historische nieuwprijs die belanghebbende verdedigt, dient de naheffingsaanslag te worden verminderd. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 105.049, een handelswaarde van € 30.361 en een bruto BPM van € 15.854, bedraagt de verschuldigde BPM € 4.582. Dit betekent dat de naheffingsaanslag verminderd moet worden naar € 1.299.
Tussenconclusie
4.13.
De slotsom is dat het beroep van belanghebbende gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van in totaal € 913 te vergoeden omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond verklaard had moeten worden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
4.16.
Het hof stelt deze tegemoetkoming voor de zowel de fase van beroep als hoger beroep op 2 (punten) [9] x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750. Voor de twee beroepsfasen tezamen bedraagt de tegemoetkoming dan € 3.500.
4.17.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.5. Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 1.299;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het geding bij de rechtbank en het hof van in totaal € 913 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 3.500.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, T.A. Gladpootjes en E.P.A. Brakeboer, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 1, Wet Bpm.
2.Artikel 10, lid 2, Wet Bpm.
3.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.
4.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.2.
5.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.4.
6.ECLI:NL:GHSHE:2023:2184 tot en met 2187.
9.1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.