ECLI:NL:GHSHE:2024:2313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
23/830
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering naheffingsaanslag BPM na conformering aan historische nieuwprijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de inspecteur was opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het hof.

Tijdens de zitting op 20 juni 2024 heeft de inspecteur zich geconformeerd aan de door belanghebbende verdedigde historische nieuwprijs van de auto. Het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake is van meer dan normale gebruiksschade aan de auto, en heeft het beroep van belanghebbende op de herleidingsmethode verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd, uitgaande van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van de auto. Uiteindelijk heeft het hof de naheffingsaanslag verminderd naar een bedrag van € 6.204 en de uitspraak van de rechtbank vernietigd.

Daarnaast heeft het hof de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende, omdat het hoger beroep gegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is op dezelfde datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/830
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 april 2023, nummer BRE 22/95, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 21 februari 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een [automerk] met VIN nummer [VIN-nummer] (hierna: de auto) naar een te betalen bedrag aan BPM van € 11.499.
2.2.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Euro Expertise van 17 februari 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 67.461. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray . Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 22.158,60 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 45.302,40.
2.3.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [persoon] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van Xray vastgesteld op € 71.390. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade toe te passen.
2.4.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde BPM moet worden vastgesteld op € 17.752. Met dagtekening 18 juni 2021 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 6.253 aan verschuldigde BPM.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
Daarbij spelen in het bijzonder de volgende vragen:
Dient de handelsinkoopwaarde van de auto verminderd te worden in verband met aanwezige schade aan de auto?
Mag de verschuldigde BPM voor de auto worden bepaald aan de hand van de herrekende bruto BPM van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de zogenaamde herleidingsmethode)?
Ter zitting heeft de inspecteur zich alsnog geconformeerd aan de door belanghebbende verdedigde historische nieuwprijs van € 177.689.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de naheffingsaanslag dan wel vermindering van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert – na aanpassing van zijn standpunt op de zitting - tot vermindering van de naheffingsaanslag.
3.3.
Belanghebbende heeft ter zitting expliciet en zonder voorbehoud zijn grieven met betrekking tot de deskundigheid van de taxateur van DRZ ingetrokken.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
a. Waardevermindering in verband met schade
4.1.
Volgens belanghebbende wordt de schade aan de auto ten onrechte niet of nauwelijks erkend door de inspecteur. Belanghebbende noemt met name de schade aan de velgen.
4.2.
Normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en letter c, Wet BPM dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.3.
Het hof is van oordeel dat de gepresenteerde schade is aan te merken als normale gebruikssporen, mede in acht genomen de leeftijd van de auto (circa één jaar en vier maanden oud) en het aantal gereden kilometers (circa 62.000 kilometer). Belanghebbende heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Het hof heeft in dat kader ook belang gehecht aan de hoogte van de door belanghebbende betaalde prijs voor de auto.
b. Herleidingsmethode
4.4.
Belanghebbende stelt dat de verschuldigde BPM moet worden bepaald op basis van de herleidingsmethode. Deze methode houdt in dat de verschuldigde BPM wordt herleid uit de herrekende bruto BPM van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s.
4.5.
De inspecteur heeft verwezen naar het wettelijke systeem vervat in de artikelen 9 en 10 Wet BPM. De wetgever biedt voor de berekening van de bij invoer van een gebruikte auto verschuldigde BPM drie methoden aan. De waardevermindering kan worden bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel, aan de hand van een koerslijst en, in bepaalde gevallen, door middel van een taxatierapport. De herleidingsmethode van belanghebbende behoort daar niet toe.
4.6.
Belanghebbendes stelling dient te worden verworpen. De herleidingsmethode kan niet worden toegepast. Het hof verwijst naar hetgeen ter zake is overwogen in zijn eerdere uitspraken van 5 juli 2023 [1] , 15 juni 2022 [2] en 14 april 2022 [3] .
4.7.
Aangezien de inspecteur zich alsnog conformeert aan de historische nieuwprijs die belanghebbende verdedigt, dient de naheffingsaanslag te worden verminderd. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 177.689, een handelsinkoopwaarde van € 71.390 en een bruto BPM van € 45.115, bedraagt de verschuldigde BPM € 18.125. Van dit bedrag moet een leeftijdskorting van € 422 worden afgehaald. Na aftrek van het op aangifte voldane bedrag resteert een na te heffen bedrag van € 6.204.
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij het hof en bij de rechtbank betaalde griffierecht van, in totaal, € 729 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de (proces)kosten
4.10.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en de uitspraken van de rechtbank en van de inspecteur worden vernietigd.
4.11.
Het hof stelt de kosten van bezwaar op 2 (punten) [4] x € 310 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 620.
4.12.
Het hof berekent de tegemoetkoming voor de proceskosten van het beroep op 2 (punten) [5] x € 875 (waarde per punt) [6] x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750.
4.13.
Het hof berekent de tegemoetkoming voor de proceskosten van het hoger beroep op 2 (punten) [7] x € 875 (waarde per punt) [8] x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750.
4.14.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 6.204;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof en het beroep bij de rechtbank van, in totaal, € 729 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van bezwaar van € 620;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van, in totaal, € 3.500.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.M. van der Vegt en E.P.A. Brakeboer, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHSHE:2023:2184 tot en met 2187.
4.1 punt voor bezwaarschrift en 1 punt voor het horen in bezwaar, zie Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).
5.1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Bpb.
6.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
7.1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Bpb.
8.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.