ECLI:NL:GHSHE:2024:2225

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
22/866 tot en met 22/871
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV 2008-2013

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008 tot en met 2013 zijn opgelegd aan belanghebbende. De inspecteur stelt dat belanghebbende en haar echtgenoot meer vermogen hebben dan zij hebben aangegeven in hun aangiften. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen voor de jaren 2008, 2009, 2012 en 2013 vernietigd en de navorderingsaanslagen voor 2010 en 2011 verminderd. In hoger beroep is de vraag aan de orde of belanghebbende de vereiste aangiften heeft gedaan en of de belastingaanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. Het hof heeft de inspecteur in het gelijk gesteld en de navorderingsaanslagen voor 2008 en 2010 verminderd, terwijl de navorderingsaanslagen voor 2009, 2011, 2012 en 2013 zijn gehandhaafd. Tevens is er een schadevergoeding toegekend aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over het griffierecht, de proceskosten en de schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/866 tot en met 22/871
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en op het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [plaats 1] ,
hierna: belanghebbende of [belanghebbende] ,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 maart 2022, nummers BRE 19/4144 tot en met 19/4149, in het geding tussen belanghebbende, de inspecteur en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2008 tot en met 2013 opgelegd. Tevens is telkens bij beschikking heffingsrente dan wel belastingrente (hierna samen: rente) in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en nevenbeslissingen gegeven met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade, de proceskosten en het griffierecht.
1.4.
De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof, bij het hof bekend onder nummers 22/866 tot en met 22/871. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 (nummers 22/868 en 22/869).
1.5.
Het hof heeft mr. A.J. Kromhout aangewezen als raadsheer-commissaris om (een gedeelte van) het vooronderzoek te verrichten. [1]
1.6.
Belanghebbende heeft vóór de zitting voor de raadsheer-commissaris nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.7.
De zitting voor de raadsheer-commissaris voor het geven van inlichtingen heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaken en de zaken met de nummers 22/852 tot en met 22/865 en 22/872 tot en met 22/886.
1.8.
De raadsheer-commissaris heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt voortgezet. Vervolgens heeft de raadsheer-commissaris partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of stukken in te zenden. Partijen hebben aan dit verzoek voldaan.
1.9.
Van de zitting voor de raadsheer-commissaris is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
1.10.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.11.
De inspecteur heeft voor de zitting een gemeenschappelijke pleitnota met drie bijlagen toegezonden aan het hof ter zake van de gelijktijdig ter zitting behandelde zaken van verschillende belanghebbenden. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar belanghebbende. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.12.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
1.13.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaken en de zaken met de nummers 22/852 tot en met 22/865 en 22/872 tot en met 22/886.
1.14.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.15.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Voor een weergave van de algemene feiten die voor alle gelijktijdig ter zitting behandelde zaken van belang zijn, verwijst het hof naar de bijlage bij deze uitspraak (hierna: bijlage).
Nadere feiten betrekking hebbende op belanghebbende
2.2.
Belanghebbende - in de bijlage alsmede in deze uitspraak ook aangeduid als [belanghebbende] - heeft voor de jaren 2008 tot en met 2013 aangiften IB/PVV naar de volgende bedragen gedaan:
Belastbaar inkomen in €
box 1
box 2
box 3
IB/PVV
2008
54.756
5.889
IB/PVV
2009
55.02
141
IB/PVV
2010
58.303
IB/PVV
2011
95.033
IB/PVV
2012
97.429
IB/PVV
2013
97.429
2.278
2.3.
In het rapport fiscaal onderzoek ten aanzien van belanghebbende (bijlage nr. 1.45; hierna: het onderzoeksrapport) heeft de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende meer inkomen heeft genoten dan zij heeft aangegeven in haar aangiften IB/PVV.
2.4.
Omdat aan belanghebbende al eerder aanslagen IB/PVV waren opgelegd, conform de door haar ingediende aangiften, heeft de inspecteur de correcties uit het onderzoeksrapport verwerkt in aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen. De in geschil zijnde navorderingsaanslagen zijn naar de volgende belastbare inkomens vastgesteld, waarbij tevens rente in rekening is gebracht:
Belastbaar inkomen in…
Rente
box 1
box 2
box 3
IB/PVV
2008
54.756
32.242
2.493
IB/PVV
2009
55.02
23.882
1.908
IB/PVV
2010
58.303
48.968
3.388
IB/PVV
2011
95.033
78.665
4.809
IB/PVV
2012
97.429
99.301
4.986
IB/PVV
2013
97.429
97.311
3.845
2.5.
De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008, 2009, 2012 en 2013 en de daarbij gegeven rentebeschikkingen vernietigd. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 verminderd en wel als volgt:
Belastbaar inkomen in…
box 1
box 2
box 3
IB/PVV
2010
58.303
3.237
IB/PVV
2011
95.033
3.431

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Heeft belanghebbende de vereiste aangiften IB/PVV 2008 tot en met 2013 gedaan?
Heeft de inspecteur ten onrechte de in geschil zijnde navorderingsaanslagen vastgesteld dan wel zijn deze tot te hoge bedragen vastgesteld?
3.2.
De inspecteur concludeert tot handhaving respectievelijk vermindering van de navorderingsaanslagen.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging dan wel vermindering van de navorderingsaanslagen.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vooraf
Het procesdossier
4.0.1.
Ter zitting hebben partijen ermee ingestemd dat hetgeen in de dossiers van de belanghebbenden in de zaken met de nummers 22/852 tot en met 22/865 en 22/872 tot en met 22/886, die gelijktijdig op zitting zijn behandeld, is opgenomen, indien relevant voor de beoordeling van onderhavige zaken, door het hof in zijn beschouwing mag worden betrokken.
4.0.2.
In de procedure bij de rechtbank speelde de vraag of, naast de twee ordners die de voor de belastingprocedure van belang zijnde stukken uit het strafdossier bevatten, ook 23 verhuisdozen aan stukken uit de strafprocedure tot de stukken van het geding behoren. Belanghebbende meent dat het procesdossier kan worden beperkt, voor zover het de stukken uit het strafdossier betreft, tot de twee ordners terwijl de inspecteur aanvoert dat het gehele strafdossier één op de zaak betrekking hebbend stuk is dat hij (dus) moet inbrengen. Verder wilde hij het hele dossier ook inbrengen om daaruit eventueel later nog te kunnen putten. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 20 mei 2020 [2] geoordeeld dat in het midden kan blijven of de 23 verhuisdozen zijn aan te merken als 8:42-stukken omdat de inspecteur, afgezien van het antwoord op de vraag of hij op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb daartoe verplicht is, desondanks deze verhuisdozen wenst in te brengen. Aangezien de inspecteur heeft gesteld dat de twee ordners de relevante stukken van de strafprocedure bevatten, de omvang van het strafdossier (de 23 verhuisdozen met elk 7 à 9 ordners) enorm is en belanghebbende het verdedigingsbelang heeft aangevoerd, heeft de rechtbank aanleiding gezien het bepaalde in artikel 8:32a Awb toe te passen. Gelet hierop en het feit dat de inspecteur onvoldoende duidelijk heeft gemaakt (substantiëringsplicht) ter toelichting of staving van welke stellingen deze 23 verhuisdozen zijn bedoeld, heeft de rechtbank geoordeeld dat de 23 verhuisdozen buiten beschouwing worden gelaten. Ook heeft zij overwogen dat aanvullende stukken uit de strafprocedure (naast die 23 verhuisdozen) door de inspecteur niet behoefden te worden ingebracht.
4.0.3.
In hoger beroep zijn de standpunten van partijen hieromtrent onveranderd gebleven maar vormt dit geen geschilpunt meer omdat op de regiezitting van het hof een procesafspraak is gemaakt. Deze houdt in dat het procesdossier wordt gevormd door het rechtbankdossier, inclusief de twee ordners, het hofdossier, inclusief de mappen “Aangiftebiljetten [belanghebbende] ” en “Aangiftebiljetten [ naam 2] ” die op de door de inspecteur in hoger beroep overgelegde USB-stick staan [3] . De overige mappen van de USB-stick en de 23 verhuisdozen worden buiten beschouwing gelaten, tenzij partijen in hun stukken daarop expliciet een beroep doen. Als zij verwijzen naar bronnen in het strafdossier zoals opgenomen in de 23 verhuisdozen en of de door de inspecteur overgelegde USB-stick worden deze brondocumenten dus niet buiten beschouwing gelaten.
4.0.4.
Het hof is van oordeel dat ook in hoger beroep de vraag in het midden kan blijven of de 23 verhuisdozen zijn aan te merken als 8:42-stukken omdat de inspecteur, afgezien van het antwoord op de vraag of hij op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb daartoe verplicht is, desondanks deze verhuisdozen en de USB-stick, met deels nieuwe informatie uit het strafdossier, wenst in te brengen. Ook het hof ziet op dezelfde gronden als de rechtbank aanleiding artikel 8:32a Awb toe te passen omdat ook in hoger beroep de inspecteur voor de buiten beschouwing gelaten stukken niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan. Met de gemaakte procesafspraak is zeker gesteld dat partijen met in achtneming van de goede procesorde tot tien dagen voor de zitting, indien gewenst, onderdelen van de buiten beschouwing gelaten stukken in het geding konden brengen en de wederpartij daar dan op kan reageren.
4.0.5.
De inspecteur heeft bij zijn pleitnota e-mailberichten gevoegd die in strijd met artikel 8:58 Awb op de tiende dag (29 januari 2024) in plaats van de elfde dag voor de zitting zijn ingediend. De bepaling beoogt, blijkens de daarop gegeven toelichting, een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Uit de strekking van die bepaling volgt dat de rechter - binnen het kader van een goede procesorde - de mogelijkheid heeft stukken die binnen tien dagen voor de zitting of eerst ter zitting zijn overgelegd al dan niet in de procedure toe te laten. [4] Aangezien belanghebbende zowel schriftelijk als mondeling op zitting op de inhoud van de e-mailberichten heeft kunnen reageren, acht het hof het niet in strijd met de goede procesorde deze stukken in deze procedure toe te laten. Belanghebbende heeft zich hiermee akkoord verklaard.
A. Vereiste aangiften
4.1.1.
De inspecteur heeft in hoger beroep herhaald dat voor elk van de jaren geldt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangiften IB/PVV niet zijn gedaan. Belanghebbende bestrijdt de omkering van de bewijslast onder andere met de stelling dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV zodat reeds daarom de bewijslast niet kan worden omgekeerd.
4.1.2.
In het midden kan blijven of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan en tot het doen van aangiften IB/PVV 2008 tot en met 2013 is uitgenodigd [5] ondanks het feit dat belanghebbende wel - in haar visie “spontaan” - de onderhavige aangiften IB/PVV heeft ingediend. Zoals tot uitdrukking komt in de hierna opgenomen overwegingen kunnen de door de inspecteur ingenomen stellingen er niet toe leiden dat de navorderingsaanslagen op basis van omkering en verzwaring van de bewijslast tot een hoger bedrag worden vastgesteld dan bij toepassing van de normale regels van stelplicht en bewijslast.
B. Fiscaal partnerschap
4.2.
In de procedures ten name van [ naam 2] heeft het hof heden geoordeeld dat [ naam 2] voor alle in geschil zijnde jaren binnenlands belastingplichtig is en dat hij in Nederland in de belastingheffing wordt betrokken naar zijn wereldinkomen. Tussen partijen is niet in geschil dat als [ naam 2] moet worden aangemerkt als binnenlands belastingplichtige, hij en belanghebbende als fiscaal partners moeten worden aangemerkt. Belanghebbende en [ naam 2] worden derhalve voor alle in geschil zijnde jaren als fiscaal partners aangemerkt.
C. Navorderingsaanslag IB/PVV 2008
4.3.1.
De inspecteur stelt in hoger beroep dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
54.756
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
54.756
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven gezamenlijke gemiddelde van de rendementsgrondslag na aftrek heffingvrij vermogen
147.238
Correctie coderekening [persoon 2]
(gemiddelde van € 318.000 op 1 januari en nihil op 31 december)
159
Gecorrigeerde gezamenlijke gemiddelde van de rendementsgrondslag na aftrek heffingvrij vermogen
306.238
Box 3
4.3.2.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben aangifte IB/PVV 2008 gedaan naar onder meer een gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen van € 170.268, bestaande uit de gemiddelde waarde van de bezittingen van € 222.023 minus de gemiddelde waarde van de schulden van € 51.755. De aangegeven bank- en spaartegoeden betreffen saldi op rekeningen bij [bank 3] , [bank 4] en [bank 5] . [ naam 2] en [belanghebbende] hebben er in de aangiften voor gekozen het voordeel uit sparen en beleggen volledig aan [belanghebbende] toe te rekenen.
4.3.3.
De inspecteur stelt in hoger beroep - uiteindelijk - dat [ naam 2] bij [bank 6] beschikte over een coderekening [persoon 2] en dat die rekening op 1 januari 2008 een saldo had van € 318.000 en op 31 december 2008 van nihil, zodat de aangegeven gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag – in de aangiften volledig toebedeeld aan [belanghebbende] – terecht is verhoogd met € 159.000 (het gemiddelde van € 318.000 op 1 januari 2008 en € 0 op 31 december 2008).
4.3.4.
Belanghebbende heeft niet bestreden dat de coderekening op 1 januari 2008 tot de rendementsgrondslag behoort. Ook heeft belanghebbende het saldo van de coderekening op die datum niet betwist. Voorts is aannemelijk dat deze rekening geen deel uitmaakt van de aangegeven bank- en spaartegoeden (zie 4.3.2). Dat leidt tot de conclusie dat het saldo van de coderekening op 1 januari 2008 (€ 318.000) terecht en tot het juiste bedrag tot de rendementsgrondslag is gerekend.
4.3.5.
Ten aanzien van alle overige door belanghebbende ingenomen stellingen ten aanzien van box 3 overweegt het hof als volgt. Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, en de goede procesorde, door tot driemaal toe een nieuwe berekening te maken van het box 3-vermogen. Belanghebbende verbindt hieraan de conclusie dat de correcties in box 3 ongedaan gemaakt moeten worden. Anders dan belanghebbende bepleit, is het hof van oordeel dat de omissies in de berekeningen van de inspecteur in eerste aanleg en in hoger beroep ieder voor zich, maar ook tezamen en in onderling verband bezien, niet zo ernstig zijn dat sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de goede procesorde en dat daarom de correcties ongedaan gemaakt moeten worden. Met de toelaatbare aanpassingen in de berekeningen van het box 3-vermogen door de inspecteur is de feitelijke grondslag komen te ontvallen aan de stelling van belanghebbende dat het aangegeven vermogen hoger is dan het vermogen waarvoor wordt gecorrigeerd. Ook het beroep van belanghebbende op het verbod op reformatio in peius slaagt niet. Van een verslechtering in bezwaar of beroep ten opzichte van de bestreden beschikking is immers geen sprake.
4.3.6.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de inspecteur geen rekening houdt met het heffingvrije vermogen. De inspecteur stelt dat het bedrag van € 147.238 de aangegeven gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag na aftrek van het heffingvrije vermogen betreft. Het hof acht niet aannemelijk dat de inspecteur het juiste bedrag van het heffingvrije vermogen in aanmerking heeft genomen, omdat in dat bedrag slechts rekening is gehouden met het heffingvrije vermogen voor één persoon in plaats van voor twee personen. De gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen van € 170.268 (zie 4.3.2) verminderd met het heffingvrije vermogen voor één persoon van € 20.315 en verminderd met de in de aangifte van [belanghebbende] vermelde kindertoeslag van € 2.715 bedraagt € 147.238. [6] Omdat – naar niet in geschil is – rekening moet worden gehouden met het heffingvrije vermogen voor twee personen stelt het hof de aangegeven gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag vast op € 126.923 (€ 170.268 min heffingvrij vermogen van € 40.630 min kindertoeslag van € 2.715) [7] . Het hof stelt de (gecorrigeerde) gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag, na aftrek van het heffingvrij vermogen en de kindertoeslag, vast op € 285.923, als volgt te specificeren:
Gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag:
Aangegeven (na aftrek heffingvrij vermogen en kindertoeslag)
126.923
Correctie coderekening [persoon 2]
(gemiddelde van € 318.000 op 1 januari en nihil op 31 december)
159
Gecorrigeerd (na aftrek heffingvrij vermogen en kindertoeslag)
285.923
Het hof merkt hierbij nog op dat het hof tot eenzelfde bedrag zou komen indien in het kader van de omkering en verzwaring van de bewijslast het redelijk geschatte inkomen zou moeten worden vastgesteld.
4.3.7.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 11.436 (4% van de belastbare grondslag van € 285.923).
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2008
4.3.8.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 ten onrechte heeft vernietigd. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.756 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.436.
D. Navorderingsaanslag IB/PVV 2009
4.4.1.
De inspecteur stelt in hoger beroep dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 – met voorbijgaan aan de door [ naam 2] en [belanghebbende] in hoger beroep gemaakte gezamenlijke keuze om ingeval van een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bij [ naam 2] , bij ieder van hen de helft van dat inkomen in aanmerking te nemen – dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
55.02
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
55.02
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag na aftrek heffingsvrij vermogen
73.317
Correctie bankrekening [bank 7]
(gemiddelde van nihil op 1 januari en € 75.000 op 31 december)
37.5
Gecorrigeerd gezamenlijke gemiddelde van de rendementsgrondslag na aftrek heffingvrij vermogen
110.817
Box 2
4.4.2.
In de procedures ten name van [ naam 2] heeft het hof heden geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat [ naam 2] in 2009 reguliere voordelen heeft genoten ten bedrage van in totaal € 475.000.
4.4.3.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben er in hoger beroep voor gekozen het inkomen uit aanmerkelijk belang voor de helft toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen inkomen uit aanmerkelijk belang bij zowel [ naam 2] als bij [belanghebbende] van € 237.500. De inspecteur heeft in dit verband een beroep op interne compensatie gedaan (zie 4.4.10) en heeft voorts vermeld dat indien en voor zover de ten name van belanghebbende opgelegde belastingaanslagen als gevolg van de herziene toerekening van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen te laag blijken te zijn, de wettelijke mogelijkheid bestaat om te zijner tijd navorderingsaanslagen op te leggen aan belanghebbende.
Box 3
4.4.4.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar onder meer een gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen van € 118.184, bestaande uit de gemiddelde waarde van de bezittingen van € 155.759 minus de gemiddelde waarde van de schulden van € 37.575. De aangegeven bank- en spaartegoeden betreffen saldi op rekeningen bij [bank 8] , [bank 3] , [bank 5] en [bank 9] . Na aftrek van het heffingvrije vermogen van € 41.322 resteert € 76.861. Daarvan is € 73.317 toegerekend aan [ naam 2] en € 3.544 aan [belanghebbende] . Aangezien de inspecteur als onderdeel van het door hem bepleite box 3-inkomen uitgaat van een aangegeven gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen van € 73.317 en dit bedrag niet te hoog is, gaat ook het hof bij het vast te stellen box 3-inkomen van dat bedrag uit.
4.4.5.
De inspecteur stelt in hoger beroep dat [kantoor] via de derdengeldrekening op 27 augustus 2009 een bedrag van € 75.000 heeft overgemaakt naar een bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] ten name van [ naam 2] bij [bank 7] Bank in [land 3] .
4.4.6.
Belanghebbende heeft niet betwist dat [ naam 2] rekeninghouder is van voormelde rekening. Integendeel, zij heeft verklaard voor welk doel [ naam 2] de rekening aanhield en dat de rekening begin 2012 is opgeheven. Zij heeft evenmin het saldo van de rekening op 31 december 2009 betwist. Uit de toelichting op de aangifte blijkt dat een saldo van de [bank 7] Bank geen deel uitmaakt van de aangegeven bank- en spaartegoeden (zie 4.4.4), zodat de correctie terecht is. De stellingen van belanghebbende dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het heffingvrije vermogen van € 41.322 en dat het aangegeven vermogen hoger is dan het vermogen waarvoor wordt gecorrigeerd, missen feitelijke grondslag (zie 4.4.4). Gelet op het vorenstaande en op de toelaatbaar geachte aanpassing van de berekening van het box 3-vermogen door de inspecteur (zie 4.3.5), stelt het hof de gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag na toepassing van het heffingvrij vermogen dienovereenkomstig vast op € 110.817.
4.4.7.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 4.432 (4% van de belastbare grondslag van € 110.817).
4.4.8.
Het hof volgt partijen in hun praktische insteek om de herziening van de keuze ten aanzien van de onderlinge verdeling van de gemeenschappelijke bestanddelen toe te passen op de gehele box 3-grondslag, dus met inbegrip van de bestanddelen die zijn opgenomen in de onherroepelijk vaststaande (definitieve) aanslagen.
4.4.9.
Hoewel dit betekent dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van [belanghebbende] lager wordt vastgesteld dan zoals vastgesteld bij de navorderingsaanslag, leidt dit niet tot vermindering van de navorderingsaanslag gezien het terechte beroep van de inspecteur op interne compensatie. Anders dan belanghebbende bepleit, wordt de mogelijkheid om interne compensatie toe te passen, in dit geval niet beperkt door het vertrouwensbeginsel.
4.4.10.
Gelet op het vorenstaande zou de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 vastgesteld moeten worden op een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.020, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 237.500 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.432. Indien de navorderingsaanslag op deze wijze zou worden vastgesteld, zou dat leiden tot een verhoging ten opzichte van de uitspraak op bezwaar en de onderhavige navorderingsaanslag. In dat geval zou het verbod op reformatio in peius worden geschonden. De navorderingsaanslag IB/PVV 2009 wordt dus gehandhaafd. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar terecht ongegrond verklaard.
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2009
4.4.11.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 ten onrechte heeft vernietigd. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 dient ongegrond te worden verklaard.
E. Navorderingsaanslag IB/PVV 2010
4.5.1.
De inspecteur stelt in hoger beroep dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 - zonder rekening te houden met de ter zitting bij het hof door partijen overeengekomen bijstelling van de correctie “binnenlands vermogen” - dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
58.303
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
58.303
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven gezamenlijke grondslag sparen en beleggen
Correctie binnenlands vermogen
(gemiddelde van € 38.290 op 1 januari en € 88.727 op 31 december)
63.508
Correctie bankrekening [bank 7]
(gemiddelde van € 75.000 op 1 januari en € 75.000 op 31 december)
75
Correctie bankrekening [bank 8] [land 1]
(gemiddelde van nihil op 1 januari en € 155.432 op 31 december)
77.716
Af: correctie heffingvrije vermogen
41.322
Gecorrigeerde gezamenlijke grondslag sparen en beleggen
174.902
Box 3
4.5.2.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben aangifte IB/PVV 2010 gedaan zonder daarin een bedrag aan gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen te vermelden.
4.5.3.
De correctie “binnenlands vermogen” bestaat uit saldi van Nederlandse bankrekeningen. De in het overzicht voor 2010 vermelde correctiebedragen aan binnenlands vermogen heeft de inspecteur ontleend aan een proces-verbaal dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is opgesteld. [8] De specificatie van de in dat proces-verbaal genoemde bedragen luidt, voor zover voor 2010 van belang, als volgt:
Saldo Bankrekening per 31-12 (€)
Bankrekening
nummer
2009
2010
[rekeningnummer 2]
17.299
[rekeningnummer 3]
11.604
[rekeningnummer 4]
8.544
[rekeningnummer 5]
11.563
[rekeningnummer 6]
13.753
[rekeningnummer 7]
741
[rekeningnummer 8]
1.522
[rekeningnummer 9]
956
[rekeningnummer 10]
5.539
1.764
[rekeningnummer 11]
5.762
4.837
[rekeningnummer 12]
2.956
3.001
[rekeningnummer 13]
6.776
4.452
[rekeningnummer 14]
109
91
[rekeningnummer 15]
5.383
7.819
[rekeningnummer 16]
868
[rekeningnummer 16]
3.736
902
[rekeningnummer 17]
3.097
3.098
[rekeningnummer 18]
845
Totaal
38.29
88.727
4.5.4.
Ter zitting bij het hof heeft de inspecteur verklaard dat enkele bankrekeningen zijn meegenomen waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze tot de rendementsgrondslag van [ naam 2] en [belanghebbende] kunnen worden gerekend. Het gaat, voor zover voor 2010 van belang, om de rekeningnummers [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 19] , [rekeningnummer 9] , [rekeningnummer 13] en [rekeningnummer 15] . De inspecteur heeft aangegeven dat de correctie moet worden verminderd voor zover het de saldi van die bankrekeningen betreft. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard akkoord te zijn met de correctie “binnenlands vermogen” zoals die na deze aanpassing resteert.
4.5.5.
Dit betekent dat het hof voor de becijfering van de correctie “binnenlands vermogen” uitgaat van de volgende bedragen:
Saldo Bankrekening per 31-12 (€)
2009
2010
Totaal volgens overzicht was
38.29
88.727
Af: de daarin begrepen saldi van:
[rekeningnummer 4]
8.544
[rekeningnummer 9]
956
[rekeningnummer 13]
6.776
4.452
[rekeningnummer 15]
5.383
7.819
Nieuw totaal per 31 december
25.175
67.912
De correctie “binnenlands vermogen” wordt derhalve in aanmerking genomen voor het gemiddelde van € 25.175 en € 67.912, dus voor € 46.543.
4.5.6.
Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 7] ” stelt de inspecteur dat het saldo op eerder genoemde bankrekening bij [bank 7] Bank (zie 4.4.6) per 1 januari 2010 en 31 december 2010 ten minste gelijk is aan het bedrag dat op 27 augustus 2009 op die rekening is ontvangen (€ 75.000). Nu dit niet is weersproken, acht het hof die correctie voor het jaar 2010 terecht.
4.5.7.
Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 8] [land 1] ” heeft de inspecteur in hoger beroep gesteld dat [ naam 2] op 3 december 2010 op zijn naam een bankrekening heeft geopend bij [bank 8] in [land 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 20] en dat hieraan de spaarrekening met nummer [rekeningnummer 21] en een creditcard zijn gekoppeld met een saldo op 31 december 2010 van € 155.432. Nu belanghebbende dit niet heeft weersproken, acht het hof ook deze correctie terecht.
4.5.8.
Rekening houdende met het voorgaande en met de toelaatbaar geachte aanpassing van de berekening van het box 3-vermogen door de inspecteur (zie 4.3.5), stelt het hof de gecorrigeerde grondslag sparen en beleggen voor 2010 vast op € 157.937:
Aangegeven gemiddelde rendementsgrondslag
Correcties:
Correctie binnenlands vermogen
(gemiddelde van € 25.175 op 1 januari en € 67.912 op 31 december)
46.543
Correctie bankrekening [bank 7]
(gemiddelde van € 75.000 op 1 januari en € 75.000 op 31 december)
75
Correctie bankrekening [bank 8] [land 1]
(gemiddelde van nihil op 1 januari en € 155.432 op 31 december)
77.716
Af: correctie heffingvrij vermogen
41.322
Gecorrigeerde gezamenlijke grondslag sparen en beleggen
157.937
4.5.9.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 6.317 (4% van de belastbare grondslag van € 157.937).
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2010
4.5.10.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 tot een te laag bedrag heeft vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.303 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.317.
4.5.11.
Gelet op het vorenstaande is het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
F. Navorderingsaanslag IB/PVV 2011
4.6.1.
De inspecteur stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 – met voorbijgaan aan de door [ naam 2] en [belanghebbende] in hoger beroep gemaakte gezamenlijke keuze om ingeval van een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bij [ naam 2] , bij ieder van hen de helft van dat inkomen in aanmerking te nemen – dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
95.033
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
95.033
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven rendementsgrondslag
- 7.199
Correctie: bankrekening [bank 7]
75
Correctie: bankrekening [bank 8] [land 1]
155.432
Af: heffingvrije vermogen
41.57
Gecorrigeerde gezamenlijke grondslag sparen en beleggen [9]
181.663
Box 2
4.6.2.
In de procedures ten name van [ naam 2] heeft het hof heden geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat [ naam 2] in 2011 reguliere voordelen heeft genoten ten bedrage van, in totaal, € 2.021.230.
4.6.3.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben er in hoger beroep voor gekozen het inkomen uit aanmerkelijk belang voor de helft toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen inkomen uit aanmerkelijk belang bij zowel belanghebbende als bij [belanghebbende] van € 1.010.615. De inspecteur heeft in dit verband een beroep op interne compensatie gedaan (zie 4.6.9) en voorts vermeld dat indien en voor zover de ten name van belanghebbende opgelegde belastingaanslagen als gevolg van de herziene toerekening van de gemeentelijke inkomensbestanddelen te laag blijken te zijn, de wettelijke mogelijkheid bestaat om te zijner tijd navorderingsaanslagen op te leggen aan belanghebbende.
Box 3
4.6.4.
[ naam 2] heeft voor het jaar 2011 aangifte IB gedaan zonder daarin een bedrag aan rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen te vermelden. [belanghebbende] heeft aangifte IB/PVV 2011 gedaan naar een rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen van nihil, bestaande uit de waarde van de bezittingen van € 47.315 minus de waarde van de schulden van € 54.415, dus per saldo een vermogen van negatief € 7.199. De door [belanghebbende] aangegeven bank- en spaartegoeden betreffen uitsluitend saldi op rekeningen bij [bank 3] .
4.6.5.
Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 7] ” stelt de inspecteur dat het saldo op eerder genoemde bankrekening bij [bank 7] Bank (zie 4.4.6 en 4.5.6) per 1 januari 2011 ten minste gelijk is aan het bedrag dat op 27 augustus 2009 op die rekening is ontvangen (€ 75.000). Nu dit niet is weersproken, acht het hof die correctie voor het jaar 2011 terecht.
4.6.6.
Voor de correctie bankrekening [bank 8] [land 1] verwijst het hof naar hetgeen met betrekking tot het jaar 2010 is overwogen (zie 4.5.7) hetgeen inhoudt dat het saldo van deze rekening per 1 januari 2011 € 155.432 bedraagt.
4.6.7.
Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een lager gecorrigeerd gezamenlijk box 3-vermogen dan het door de inspecteur verdedigde bedrag van € 181.663. Rekening houdend met de toelaatbaar geachte aanpassing van de berekening van het box 3-vermogen door de inspecteur (zie 4.3.5), stelt het hof de gecorrigeerde grondslag sparen en beleggen voor 2011 vast op € 181.663 (zie 4.6.1).
4.6.8.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 7.266 (4% van de belastbare grondslag van € 181.663).
4.6.9.
Hoewel dit betekent dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van [belanghebbende] lager wordt vastgesteld dan zoals vastgesteld bij de navorderingsaanslag, leidt dit niet tot vermindering van de navorderingsaanslag gezien het terechte beroep van de inspecteur op interne compensatie. Anders dan belanghebbende bepleit, wordt de mogelijkheid om interne compensatie toe te passen, in dit geval niet beperkt door het vertrouwensbeginsel.
4.6.10.
Gelet op het vorenstaande zou de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 vastgesteld moeten worden op een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.033, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.010.615 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.266. Indien de navorderingsaanslag op deze wijze zou worden vastgesteld, zou dat leiden tot een verhoging ten opzichte van de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag. In dat geval zou het verbod op reformatio in peius worden geschonden. De navorderingsaanslag IB/PVV 2011 wordt dus gehandhaafd. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar terecht ongegrond verklaard.
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2011
4.6.11.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 ten onrechte heeft verminderd. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 dient ongegrond te worden verklaard.
4.6.12.
Gelet op het vorenstaande is het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
G. Navorderingsaanslag IB/PVV 2012
4.7.1.
De inspecteur stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 - zonder rekening te houden met de ter zitting bij het hof door partijen overeengekomen bijstelling van de correctie “binnenlands vermogen” en met voorbijgaan aan de door [ naam 2] en [belanghebbende] in hoger beroep gemaakte gezamenlijke keuze om ingeval van een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bij [ naam 2] , bij ieder van hen de helft van dat inkomen in aanmerking te nemen - dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
97.429
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
97.429
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven rendementsgrondslag
Correctie: binnenlands vermogen
49.188
Correctie: bankrekening [bank 7]
75
Correctie: [bank 8] [land 1]
284.402
Correctie: [bank 8] [land 1]
6.313
Correctie: [bank 10]
1.999.863
Correctie: [adres] -woning
80.6
Af: heffingvrije vermogen
42.278
Gecorrigeerde gezamenlijke grondslag sparen en beleggen [10]
2.453.088
Box 2
4.7.2.
In de procedures ten name van [ naam 2] heeft het hof heden geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat [ naam 2] in 2012 reguliere voordelen heeft genoten ten bedrage van € 21.230.
4.7.3.
Belanghebbende en [belanghebbende] hebben er in hoger beroep voor gekozen het inkomen uit aanmerkelijk belang voor de helft toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen inkomen uit aanmerkelijk belang bij zowel belanghebbende als bij [belanghebbende] van € 10.615. De inspecteur heeft in dit verband een beroep op interne compensatie gedaan (zie 4.7.14) en voorts vermeld dat indien en voor zover de ten name van belanghebbende opgelegde belastingaanslagen als gevolg van de herziene toerekening van de gemeentelijke inkomensbestanddelen te laag blijken te zijn, de wettelijke mogelijkheid bestaat om te zijner tijd navorderingsaanslagen op te leggen aan belanghebbende.
Box 3
4.7.4.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben aangifte IB/PVV 2012 gedaan zonder daarin een bedrag aan rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen te vermelden. Het door de inspecteur vermelde bedrag aan aangegeven rendementsgrondslag strookt met de tot de gedingstukken behorende aangiften en is voorts niet bestreden.
4.7.5.
De correctie “binnenlands vermogen” bestaat net als in 2010 uit saldi van Nederlandse bankrekeningen. De in het overzicht voor 2012 vermelde correctiebedragen aan binnenlands vermogen heeft de inspecteur ontleend aan een proces-verbaal dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is opgesteld. [11] De specificatie van de in dat proces-verbaal genoemde bedragen luidt, voor zover voor 2012 van belang, als volgt:
Saldo Bankrekening per 31-12 (€)
Bankrekening
nummer
2011
[rekeningnummer 6]
51
[rekeningnummer 22]
2.999
[rekeningnummer 19]
964
[rekeningnummer 23]
2.95
[rekeningnummer 24]
24.01
[rekeningnummer 24]
1.412
[rekeningnummer 10]
2.227
[rekeningnummer 11]
8.43
[rekeningnummer 12]
3.047
[rekeningnummer 17]
3.098
Totaal
49.188
4.7.6.
Ter zitting bij het hof heeft de inspecteur verklaard dat enkele bankrekeningen zijn meegenomen waarvan niet vastgesteld kan worden dat deze tot de rendementsgrondslag van [ naam 2] en [belanghebbende] kunnen worden gerekend. Het gaat voor wat betreft 2012 uitsluitend om het rekeningnummer [rekeningnummer 19] . De inspecteur heeft aangegeven dat de correctie moet worden verminderd voor zover het gaat om het saldo van die bankrekening. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard akkoord te zijn met de correctie “binnenlands vermogen” zoals die na deze aanpassing resteert.
4.7.7.
Dit betekent dat de correctie “binnenlands vermogen” van € 49.188 (zie 4.7.5) moet worden verminderd met € 964 tot een bedrag van € 48.224.
4.7.8.
Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 7] ” stelt de inspecteur dat het saldo op eerder genoemde bankrekening bij [bank 7] Bank (zie 4.4.6, 4.5.6 en 4.6.5) per 1 januari 2012 ten minste gelijk is aan het bedrag dat op 27 augustus 2009 op die rekening is ontvangen (€ 75.000). Nu dit niet is weersproken, acht het hof die correctie voor het jaar 2012 terecht.
4.7.9.
Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 8] [land 1] ” heeft de inspecteur in hoger beroep gesteld dat [ naam 2] op 3 december 2010 op zijn naam een bankrekening heeft geopend bij [bank 8] in [land 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 20] en dat het saldo op 1 januari 2012 € 284.402 bedraagt. Verder heeft de inspecteur gesteld dat aan deze bankrekening een creditcard is gekoppeld met een saldo op 1 januari 2012 van € 6.313. Nu belanghebbende dit niet heeft weersproken, acht het hof ook de correctie van in totaal € 290.715 terecht.
4.7.10.
Ook de correctie “bankrekening [bank 10] ” is terecht. De inspecteur heeft namelijk in hoger beroep onweersproken gesteld dat [ naam 2] sinds 12 september 2011 op eigen naam een bankrekening heeft bij Bank [bank 10] in [land 10] , met rekeningnummer [rekeningnummer 25] en dat het saldo op 31 december 2011 € 1.999.863 is.
4.7.11.
Met betrekking tot de correctie “ [adres] -woning” hebben partijen ter zitting bij het hof eensluidend verklaard dat het pand [adres] tot de rendementsgrondslag behoort en dat de rechtbank de waarde voor 2012 terecht op € 80.600 heeft vastgesteld. [12]
4.7.12.
Rekening houdende met het voorgaande en met de toelaatbaar geachte aanpassing van de berekening van het box 3-vermogen door de inspecteur (zie 4.3.5) stelt het hof het gecorrigeerde box 3-vermogen voor het jaar 2012 vast op € 2.453.088 (zie 4.7.1) minus € 964 (zie 4.7.7) is € 2.452.124.
4.7.13.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 98.084 (4% van de belastbare grondslag van € 2.452.124).
4.7.14.
Hoewel dit betekent dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van [belanghebbende] lager wordt vastgesteld dan zoals vastgesteld bij de navorderingsaanslag, leidt dit niet tot vermindering van de navorderingsaanslag gezien het terechte beroep van de inspecteur op interne compensatie. Anders dan belanghebbende bepleit, wordt de mogelijkheid om interne compensatie toe te passen, in dit geval niet beperkt door het vertrouwensbeginsel.
4.7.15.
Gelet op het vorenstaande zou de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 vastgesteld moeten worden op een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.429, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 10.615 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 98.084. Indien de navorderingsaanslag op deze wijze zou worden vastgesteld, zou dat leiden tot een verhoging ten opzichte van de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag. In dat geval zou het verbod op reformatio in peius worden geschonden. De navorderingsaanslag IB/PVV 2012 wordt dus gehandhaafd. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar terecht ongegrond verklaard.
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2012
4.7.16.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 ten onrechte heeft vernietigd. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 dient ongegrond te worden verklaard.
H. Navorderingsaanslag IB/PVV 2013
4.8.1.
De inspecteur stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 – met voorbijgaan aan de door [ naam 2] en [belanghebbende] in hoger beroep gemaakte gezamenlijke keuze om ingeval van een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bij [ naam 2] , bij ieder van hen de helft van dat inkomen in aanmerking te nemen – dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
97.429
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
97.429
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven rendementsgrondslag
56.951
Correctie: bankrekening [bank 7]
2.223.014
Correctie: [bank 8] [land 1]
40.549
Correctie: [bank 8] [land 1]
572.157
Correctie: [bank 8] [land 1]
7.047
Correctie: [adres] -woning
80.6
Af: heffingvrije vermogen (2 personen i.p.v. 1 persoon)
21.139
Gecorrigeerde gezamenlijke grondslag sparen en beleggen [13]
2.959.179
Box 2
4.8.2.
In de procedures ten name van [ naam 2] heeft het hof heden geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat [ naam 2] in 2013 reguliere voordelen heeft genoten ten bedrage van € 21.230.
4.8.3.
Belanghebbende en [belanghebbende] hebben er in hoger beroep voor gekozen het inkomen uit aanmerkelijk belang voor de helft toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen inkomen uit aanmerkelijk belang bij zowel belanghebbende als bij [belanghebbende] van € 10.615. De inspecteur heeft in dit verband een beroep op interne compensatie gedaan (zie 4.8.11) en voorts vermeld dat indien en voor zover de ten name van belanghebbende opgelegde belastingaanslagen als gevolg van de herziene toerekening van de gemeentelijke inkomensbestanddelen te laag blijken te zijn, de wettelijke mogelijkheid bestaat om te zijner tijd navorderingsaanslagen op te leggen aan belanghebbende.
Box 3
4.8.4.
[ naam 2] heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan zonder daarin een bedrag aan rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen te vermelden. [belanghebbende] heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een grondslag sparen en beleggen van € 56.951, bestaande uit de waarde van de bezittingen van € 80.190 min de waarde van de schulden van € 2.100 en min het heffingvrije vermogen van € 21.139. De aangegeven bank- en spaartegoeden betreffen saldi op rekeningen bij [bank 3] .
4.8.5.
Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 7] ” overweegt het hof als volgt. Naar het hof uit de processtukken van de inspecteur opmaakt, is het totaalbedrag van de door de inspecteur bepleite saldi op bankrekeningen die [ naam 2] bij [bank 7] aanhoudt als volgt samengesteld:
Datum ontvangst
Rekeningnummer [ naam 2]
Tegenrekening
Bedrag (€)
27 augustus 2009
[rekeningnummer 1]
Derdengeldrekening [kantoor] bedoeld in 4.32
75.000,00
19 maart 2012
[rekeningnummer 26]
Derdengeldrekening [kantoor] bedoeld in 1.33
1.000.000,00
10 oktober 2013
[rekeningnummer 26]
[bank 10] rekening [ naam 2] (zie 4.59)
844.854,67
17 oktober 2013
[rekeningnummer 26]
Diezelfde [bank 10] rekening
303.159,73
Totaal
2.223.014,40
4.8.6.
Terecht stelt belanghebbende dat een banksaldo per 1 januari 2013 geen bedragen kan omvatten die eerst in oktober 2013 daar naartoe zijn overgemaakt. Tot een bijstelling van het correctiebedrag bestaat evenwel geen aanleiding. Het hof acht belanghebbende de meest gerede partij bewijs te leveren van informatie over de [bank 7] -rekeningen van [ naam 2] waaronder de saldi en het bewijs dat de rekening met nummer [rekeningnummer 1] begin 2012 is opgeheven zoals belanghebbende heeft gesteld. Aangezien belanghebbende dienaangaande geen bewijs hiervan heeft geleverd, acht het hof de inspecteur in zijn bewijs geslaagd. Daarnaast constateert het hof dat een teveel aan saldo dat de inspecteur aanhoudt voor de [bank 7] -rekening deels, namelijk tot een bedrag van € 298.332,99, wegvalt tegen het niet afzonderlijk door de inspecteur meegenomen saldo op de [bank 10] rekening per 1 januari 2013. De inspecteur heeft namelijk in hoger beroep onweersproken gesteld dat [ naam 2] sinds 12 september 2011 op eigen naam een bankrekening heeft bij Bank [bank 10] in [land 10] , met rekeningnummer [rekeningnummer 25] en de volgende saldi:
31 december 2011 € 1.999.863,06
31 december 2012 € 298.332,99.
4.8.7.
Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 8] [land 1] ” heeft de inspecteur in hoger beroep gesteld dat [ naam 2] op 3 december 2010 op zijn naam een bankrekening heeft geopend bij [bank 8] in [land 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 20] en dat hieraan de spaarrekening met nummer [rekeningnummer 21] en een creditcard zijn gekoppeld met saldi op 1 januari 2013 van € 40.549, € 572.157 respectievelijk € 7.047, in totaal € 869.919. Nu belanghebbende dit niet heeft weersproken, acht het hof ook deze correctie terecht.
4.8.8.
Met betrekking tot de correctie “ [adres] -woning” hebben partijen ter zitting bij het hof eensluidend verklaard dat het pand [adres] tot de rendementsgrondslag behoort en dat de rechtbank de waarde voor 2013 terecht op € 80.600 heeft vastgesteld. [14]
4.8.9.
Gelet op het voorgaande en de toelaatbaar geachte aanpassing van de berekening van het box 3-vermogen door de inspecteur (zie 4.3.5) is het hof van oordeel dat de grondslag sparen en beleggen € 2.959.179 bedraagt (zie 4.8.1).
4.8.10.
[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande zou resulteren in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 118.367 (4% van de belastbare grondslag van € 2.959.179)
.Dit is een hoger bedrag dan het bij de navorderingsaanslag vastgestelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
4.8.11.
Gelet op het vorenstaande zou de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 vastgesteld moeten worden op een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.429, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 10.615 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 118.367. Indien de navorderingsaanslag op deze wijze zou worden vastgesteld, zou dat leiden tot een verhoging ten opzichte van de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag. In dat geval zou het verbod op reformatio in peius worden geschonden. De navorderingsaanslag IB/PVV 2013 wordt dus gehandhaafd. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar terecht ongegrond verklaard.
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2013
4.8.12.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 ten onrechte heeft vernietigd. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 dient ongegrond te worden verklaard.
I. Heffingsrente en belastingrente
4.9.
De hoger beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de rentebeschikkingen. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2010 worden verminderd, zal het hof beslissen dat de renten dienovereenkomstig dienen te worden verminderd.
Vergoeding van immateriële schade
4.10.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [ naam 2] en [belanghebbende] samen recht hebben op een vergoeding van immateriële schade van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende is niet opgekomen tegen dit oordeel van de rechtbank. Het hof laat in zoverre de uitspraak van de rechtbank in stand.
4.10.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep niet verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Indien echter de redelijke termijn verstrijkt na afloop van de termijn van zes weken voor het doen van uitspraak, wordt geen verzoek om vergoeding van immateriële schade verlangd. In dat geval moet het hof ambtshalve beoordelen of de redelijke termijn is overschreden. Het hoger beroep is door de inspecteur ingesteld op 3 mei 2022. Voor de berechting van een zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het hof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [15] Met inachtneming van deze uitgangspunten stelt het hof de vergoeding van immateriële schade vast op € 500. Vanwege de samenhang tussen de zaken van belanghebbende en [ naam 2] wordt de helft van de schadevergoeding, € 250, in deze uitspraak toegekend en de andere helft in de uitspraak van [ naam 2] .
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden en evenmin om van de inspecteur griffierecht te heffen.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart de hoger beroepen van de inspecteur gegrond;
  • verklaart de incidenteel hoger beroepen van belanghebbende ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissingen over het griffierecht, de proceskosten en de schadevergoeding;
  • verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, 2011, 2012 en 2013;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2010;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.756 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.436;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.303 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.317;
  • vermindert de bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2010 gegeven beschikkingen heffingsrente evenredig;
  • veroordeelt de minister tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 250.
De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, J.M. van der Vegt en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
M.M. Stassen-Kanters A.J. Kromhout
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Bijlage algemene feitenweergave
Structuur “ [coffeeshop 4] ” en eigendom
1.1.
Tot de organisatie “ [coffeeshop 4] ” behoren een viertal coffeeshops. De coffeeshops worden geëxploiteerd door onderscheidenlijk [coffeeshop 1] BV en [coffeeshop 2] BV, gevestigd te [plaats 2] en [coffeeshop 5] BV en [coffeeshop 3] BV, gevestigd te [plaats 1] (hierna: de coffeeshops).
1.2.
[bedrijf A] BV en [bedrijf B] BV zijn oorspronkelijk opgericht als besloten vennootschap (BV). Op 25 augustus 2006 is de rechtsvorm gewijzigd naar een naamloze vennootschap (NV). Op 23 november 2012 zijn de vennootschappen weer omgezet in besloten vennootschappen. De vennootschappen worden hierna - uit oogpunt van leesbaarheid - alleen aangeduid met de BV-aanduiding. [bedrijf A] BV houdt 100% van de aandelen in [coffeeshop 1] BV. [bedrijf B] BV houdt 100% van de aandelen in [coffeeshop 2] BV, [coffeeshop 5] BV en [coffeeshop 3] BV.
1.3.
Het bestuur over de coffeeshops wordt gevoerd door [bedrijf 3] BV. De aandelen in [bedrijf 3] BV worden voor 50% gehouden door [bedrijf A] BV en voor 50% door [bedrijf B] BV.
1.4.
De aandelen in [bedrijf A] BV en [bedrijf B] BV worden in elk geval tot medio 2011 gehouden door [bedrijf 1] , gevestigd in [land 1] .
1.5.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is tot in elk geval medio 2011 de uiteindelijk enig aandeelhouder van [bedrijf 1] en daarmee indirect eigenaar van de coffeeshops. De aandelen in [bedrijf 1] werden door [naam 1] middellijk gehouden door wisselende buitenlandse rechtspersonen, waaronder [buitenlands rechtspersoon 1] en [buitenlands rechtspersoon 2] gevestigd in [land 1] en [buitenlands rechtspersoon 3] Ltd en [buitenlands rechtspersoon 4] Ltd, gevestigd in [land 4] . [naam 1] is in 2009 vanuit [land 2] naar [land 3] geëmigreerd en in de onderhavige jaren woonachtig in [land 3] .
[ naam 2]
1.6.
[naam 2]
(hierna: [ naam 2] ) is de broer van [naam 1] . [ naam 2] is getrouwd met [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ).
1.7.
[ naam 2] is nooit direct of indirect aandeelhouder geweest van de coffeeshops.
1.8.
[ naam 2] is in de onderhavige jaren (tot 30 september 2013) enig aandeelhouder van [bedrijf 5] BV en [bedrijf 6] BV. [bedrijf 6] BV houdt alle aandelen in [bedrijf 7] BV, [bedrijf 8] BV en [bedrijf 9] BV. [bedrijf 7] BV voert de administratie van de coffeeshops. [bedrijf 6] BV heeft op 30 september 2013 de aandelen in [bedrijf 7] BV verkocht aan [naam 8] . [bedrijf 9] BV is opgericht op 7 april 2011.
1.9.
[bedrijf 8] BV en [bedrijf 5] BV houden onroerend goed in onder andere [plaats 1] en [plaats 2] . [bedrijf 7] BV verricht ook voor deze vennootschappen werkzaamheden.
1.10.
[Holding 1] SA is opgericht op 2 januari 2008 en statutair gevestigd in [land 5] . [Holding 1] SA is enig aandeelhouder van [Holding 2] Ltd, opgericht 13 oktober 2009 en gevestigd in [land 4] . Vanaf 26 december 2010 is [Holding 2] Ltd aandeelhouder van de op 23 november 2010 opgerichte vennootschap [vennootschap] SA die statutair is gevestigd in [land 1] .
Enige andere betrokkenen
1.11.
Tot 22 januari 2009 was [naam 9] directeur van de coffeeshops. In de periode van 22 januari 2009 tot en met 7 september 2010 was [naam 10] (hierna: [naam 10] ) de directeur van de coffeeshops. Vanaf 7 september 2010 is [naam 6] de directeur (hierna: [naam 6] ).
1.12.
[getuige 1] is inkoper voor de coffeeshops (hierna: [getuige 1] ).
1.13.
Tot medio 2011 was [naam 5] (hierna: [naam 5] ) enig leverancier/inkoper van cannabis voor de coffeeshops. In de periode daarna zijn er meerdere leveranciers tegelijkertijd werkzaam voor de coffeeshops.
1.14.
[bedrijf A] BV, [bedrijf B] BV en [coffeeshop 5] BV worden fiscaal geadviseerd door het belastingadvieskantoor [belastingadvieskantoor] (hierna: het belastingadvieskantoor). Het belastingadvieskantoor verzorgt de aangiften vennootschapsbelasting (hierna: vpb) voor de vennootschappen. Contactpersoon is [naam 4] (hierna: [naam 4] ).
1.15.
[kantoor] (hierna: [kantoor] ) is een advocaten- en trustkantoor gevestigd in [land 1] . Werkzaam bij [kantoor] zijn onder andere de advocaat [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) en de medewerker [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). Zij hebben diverse handelingen verricht voor [ naam 2] en [naam 1] , zoals het oprichten van buitenlandse rechtspersonen en het uitvoeren van betalingen. Andere medewerkers van [kantoor] waarvan de namen in de processtukken voorkomen zijn [medewerker 1] en [medewerker 2] .
(Formele) wijziging in coffeeshop-structuur in 2011
1.16.
In het procesdossier bevindt zich een optieovereenkomst welke op 6 oktober 2011 is ondertekend. Met Partijen A en B in de overeenkomst worden [getuige 1] en [naam 6] bedoeld. Met Partij C wordt [naam 1] bedoeld. De overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1 Partijen zijn het er over eens dat de waarde van de in [land 1] gevestigde vennootschap, [bedrijf 1] , op basis van de jaarrekening 2010 een marktwaarde vertegenwoordigd van € 10.000.000,--.
2 Partij A en partij B zijn momenteel (indirect) werkzaam voor bovenvermelde vennootschap en wensen gebruik te maken van het aanbod van partij C, welke “beneficial owner” is van de onder 1 vermelde vennootschap, middels een management buy-out de aandelen te verwerven van de onder 1 genoemde vennootschap.
3 Partij C heeft de aandelen van [bedrijf 1] , aan de partij A en B verkocht met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2011, voor een bedrag van € 6.485.000,--
4 Mocht partij C, of een nader door hem te noemen meester, om hem moverende redenen besluiten terug te willen keren in de onderneming dan heeft hij het recht om, op elk door hem gewenst moment, tegen betaling van € 1,-- 50% van het aandelen kapitaal van [bedrijf 1] terug te kopen van partij A en partij B.
5 De betaling van de koopsom dient door partij A en B, incasu door de door partij A en B op te richten Persoonlijke Holding, ten spoedigste voldaan te worden in maximaal 30 maandelijkse termijnen ingaande 30 oktober 2011.”
1.17.
Op 25 oktober 2011 is een overeenkomst gesloten tussen [bedrijf 10] SA en [buitenlands rechtspersoon 1] betreffende de verkoop door [buitenlands rechtspersoon 1] van 1.250 aandelen in [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] SA (hierna: de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011). [16] De rechtspersoon [bedrijf 10] SA was aanvankelijk eigendom van [getuige 1] en [naam 6] gezamenlijk. De (vertaalde) verkoopovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ (…)
HET NAVOLGENDE IS OVEREENGEKOMEN
ARTIKEL EEN- DOEL van het contract
Hierdoor draagt de Cedant tegen betaling aan de Cessionaris, de aandelen en alle daar bijbehorende rechten over, die deze accepteert.
ARTIKEL 2 - Prijs van overdracht - Wijze van betaling
(2.1) De partijen komen overeen dat de prijs van overdracht van de Aandelen is vastgesteld op de somma van
6,487,000euro (…).
(2.2) De prijs van de overdracht van de aandelen dient binnen drie jaar betaald te worden te rekenen vanaf de dag van ondertekening door de partijen van het onderhavige contract.
ARTIKEL 3- Overdracht van de eigendom - Fiducie -zekerheid
(3.1) De overdracht van de eigendom van de aandelen komt op de dag van ondertekening van het onderhavige contract door de partijen tot stand.
(3.2) De cessionaris heeft recht op de winsten, reserves en dividenden van het afgelopen boekjaar alsmede van het lopende boekjaar en dit zonder afbreuk te doen aan hetgeen voorzien is in artikel 4 van het onderhavige contract.
(3.3) De cessionaris verbindt zich om aan een derde fiduciair (hierna genoemd “de fiduciair”) op de dag dat de partijen het onderhavige contract ondertekenen, de aandelen als garantie van de betaling van de overdrachtsprijs over te dragen, overeenkomstig het contract ontwerp van de geblokkeerde bewaargeving in de bijlage.
ARTIKEL 4- Recht op dividenden
(4.1) De bedragen door het bedrijf verstrekt als dividenden worden door de Fiduciair accipiens ontvangen.
(4.2) Totdat de Cessionaris zijn schuld in zijn geheel heeft terugbetaald, in de loop van de periode van drie jaar zoals gesteld in het artikel hierboven vermeld “prijs van overdracht - wijze van betaling”, de bedragen vermeld in het eerdere punt, minus de betaling van de fiduciair zoals voorzien in artikel 6 van het ontwerp contract van blokkade in de bijlage, zullen verminderen tot het bedrag van de schuld van de Cessionaris aan de Cedent.
(…)”
1.18.
Op 25 oktober 2011 is tussen [bedrijf 10] SA, [buitenlands rechtspersoon 1] en [kantoor] een overeenkomst gesloten waarin is bepaald dat de 1.250 aandelen in [bedrijf 1] in geblokkeerde bewaring worden gehouden door [kantoor] .
1.19.
Begin 2012 wordt een derdengeldrekening op naam van [kantoor] geopend (hierna: de [kantoor] -derdengeldenrekening). De [kantoor] -derdengeldrekening wordt gebruikt voor overboekingen van en naar [ naam 2] en [naam 1] en de vennootschappen waarvan zij enig aandeelhouder zijn.
(Formele) wijziging in coffeeshop-structuur in 2012
1.20.
[bedrijf 2] BV is opgericht op 6 november 2012. [naam 6] houdt 99 van de 100 aandelen in [bedrijf 2] BV. Zijn echtgenote, [echtgenote 2] , houdt het andere aandeel.
1.21.
Op 23 november 2012 is tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] BV een overeenkomst ondertekend waarin de aandelen in [bedrijf A] BV en [bedrijf B] BV voor € 3.700.000 worden verkocht aan [bedrijf 2] BV. Op dezelfde datum heeft [bedrijf 1] een koopoptie met [bedrijf 2] BV gesloten, waarin is bepaald dat [bedrijf 1] tegen betaling van € 1, de helft van de aandelen in [bedrijf A] BV en [bedrijf B] BV kan terugkopen van [bedrijf 2] BV.
1.22.
Op 5 september 2013 is [bedrijf 1] opgegaan in [bedrijf 10] SA. Op dezelfde dag is de naam van [bedrijf 10] SA gewijzigd in [bedrijf 1] .
Fiscale coffeeshop-structuur
1.23.
[bedrijf A] BV is zelfstandig belastingplichtig voor de vpb tot 1 januari 2014. [bedrijf A] BV is tot 1 januari 2014 moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vpb met (onder meer) [coffeeshop 1] BV en vanaf het jaar 2012 ook met [bedrijf 11] BV. Met ingang van 1 januari 2014 vormt [bedrijf 2] BV als moedermaatschappij een fiscale eenheid voor de vpb met [bedrijf A] BV, [coffeeshop 1] BV, en [bedrijf 11] BV.
1.24.
[bedrijf B] BV is zelfstandig belastingplichtig voor de vpb. Zij is moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting samen met [coffeeshop 2] BV en [coffeeshop 3] BV.
1.25.
[coffeeshop 5] BV is in de jaren 2010 tot en met 2014 zelfstandig belastingplichtig voor de vpb.
Inkoopproces
1.26.
De inkopen van cannabis voor de coffeeshops geschiedt door de inkoper, [getuige 1] .
1.27.
Wanneer de cannabisproducten zijn geleverd door een leverancier worden ze gewogen met geijkte weegsystemen. Het gewicht wordt geregistreerd op zogeheten weeglijsten. De inkoper maakt op basis van de weeglijsten en de prijs per gram inkooplijsten die in de administratie worden verwerkt. De inkooplijsten vermelden een bedrag dat aan de leverancier dient te worden betaald. [bedrijf 7] BV verwerkt de inkooplijsten en legt op basis daarvan geld klaar voor de inkoper in een kluis. De inkoper betaalt daarmee de leverancier. [17] Er bevinden zich in de administratie in de coffeeshops geen documenten waarop de leverancier ‘aftekent’ voor het bedrag dat aan hem wordt betaald.
1.28.
In de periode dat [naam 5] enig leverancier van de cannabis was voor de coffeeshops, werden door hem pakbonnen opgemaakt. Op de pakbonnen stonden (door [naam 5] ) handgeschreven de prijs, een indicatie van het gewicht en de naam van het cannabisproduct. De pakbonnen werden na de registratie van de weeglijst niet bewaard maar vernietigd. Dit gebeurde (ook) door [getuige 1] en [naam 6] . [18]
1.29.
[getuige 1] heeft op 24 april 2020 bij een notaris een beëdigde verklaring afgelegd (hierna: de beëdigde verklaring). Over de pakbonnen en de reden van vernietiging heeft [getuige 1] onder meer het volgende verklaard:
“In de periode dat er nog werd ingekocht bij één leverancier, werd meestal één keer in de week ingekocht. De levering werd uitgeschreven op een uitdraai op een telmachine. Een soort ‘pakbon’. Op de ‘pakbon’ stond de prijs en een indicatie van het gewicht en handgeschreven welk cannabisproduct het betrof.
Na levering werden toen (en nu nog steeds) de cannabisproducten eerst gewogen met geijkte systemen in de verwerkingslocatie. Daarna werd direct het juiste gewicht en de daarbij behorende prijs vastgelegd in de administratie.
Na registratie werd de ‘pakbon’ vernietigd omdat het daarop vermelde gewicht van de cannabisproducten niet zo nauwkeurig was als de uiteindelijke meting. Het vermelde gewicht was als het ware een indicatie. Bovendien is anonimiteit van de leverancier in de coffeeshop branche heel belangrijk. De achterdeur is immers nog steeds niet geregeld. Pakbonnen worden in de branche dan ook niet bewaard.
Sinds het moment dat er wordt gewerkt met meerdere leveranciers/tussenpersonen wordt meerdere keren per week geleverd ter waarborging van de kwaliteit en continuïteit. Er worden geen ‘pakbonnen’ meer verstrekt. De prijs en het gewicht wordt mondeling doorgegeven en vervolgens – na weging – vastgelegd in de administratie.”
Contante stortingen en bancaire transacties
1.30.
In de periode 2008 tot en met 2011 zijn er diverse malen contante stortingen verricht op [land 1] bankrekeningen voor in totaal € 1.785.000. De uiteindelijk belanghebbenden van de rekeningen waar het geld op is gestort zijn [ naam 2] en [naam 1] . De gelden die zijn gestort, zijn afkomstig uit niet eerder bij de Nederlandse Belastingdienst aangegeven inkomsten. De contante stortingen zijn opgenomen in het volgende overzicht:
Datum
Rekening
Ten name van
Bij
(U)BO
3-6-2008
[rekening 1]
[persoon 2]
€ 30.000,00
[ naam 2] en [naam 1]
3-6-2008
[rekening 2]
[persoon 3]
€ 125.000,00
[naam 1]
21-10-2008
[rekening 3]
[persoon 4]
€ 145.000,00
[naam 1]
21-10-2008
[rekening 4]
[Holding 1] SA ( [land 5] )
€ 230.000,00
[ naam 2]
16-2-2009
[rekening 3]
[persoon 4]
€ 75.000,00
[naam 1]
16-2-2009
[rekening 4]
[Holding 1] SA ( [land 5] )
€ 85.000,00
[ naam 2]
2-7-2009
[rekening 3]
[persoon 4]
€ 120.000,00
[naam 1]
2-7-2009
[rekening 4]
[Holding 1] SA ( [land 5] )
€ 80.000,00
[ naam 2]
14-10-2009
[rekening 3]
[persoon 4]
€ 95.000,00
[naam 1]
14-10-2009
[rekening 4]
[Holding 1] SA ( [land 5] )
€ 60.000,00
[ naam 2]
25-2-2010
[rekening 3]
[persoon 4]
€ 100.000,00
[naam 1]
25-2-2010
[rekening 4]
[Holding 1] SA ( [land 5] )
€ 30.000,00
[ naam 2]
14-9-2010
[rekening 3]
[persoon 4]
€ 160.000,00
[naam 1]
14-9-2010
[rekening 4]
[Holding 1] SA ( [land 5] )
€ 130.000,00
[ naam 2]
3-12-2010
[rekening 5]
[naam 2]
€ 5.000,00
[ naam 2]
10-1-2011
[rekening 3]
[persoon 4]
€ 55.000,00
[naam 1]
10-1-2011
[rekening 4]
[Holding 1] SA ( [land 5] )
€ 40.000,00
[ naam 2]
10-1-2011
[rekening 5]
[naam 2]
€ 10.000,00
[ naam 2]
16-6-2011
[rekening 4]
[Holding 1] SA ( [land 5] )
€ 210.000,00
[ naam 2]
€ 1.765.000,00
1.31.
In de periode 2008 tot en met 2012 heeft [Holding 1] SA van [buitenlands rechtspersoon 3] en [buitenlands rechtspersoon 4] Ltd, via bancaire transacties, in het totaal een bedrag van € 4.587.564 ontvangen (hierna: de bancaire transacties). De transacties zijn opgenomen in het volgende overzicht:
Années
Dates
[buitenlands rechtspersoon 3]
[buitenlands rechtspersoon 4]
[Holding 1]
[Holding 1]
2008
28/11/2008
700000,00
2009
05/03/2009
300000,00
2010
19/01/2010
1110000,00
2010
20/01/2010
250000,00
2011
06/01/2011
1405000,00
2011
24/02/2011
120000,00
2011
17/11/2011
144689,00
2012
30/10/2012
400000,00
2012
30/10/2012
40000,00
2013
2014
2012
fact
117875,00
sous-total
4429689,00
157875,00
Total
4587564,00
1.32.
Tot de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011 bestonden de bedragen die [ naam 2] via de bancaire transacties ontving uit de helft van de door [naam 1] uit zijn vennootschappen genoten dividenden. Na het sluiten van de verkoopovereenkomst bestonden de ontvangen bedragen uit 50% van de aflossingen op de koopprijs die [naam 1] in verband met de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011 ontving.
1.33.
Op 19 maart 2012 wordt een bedrag van € 1.000.000 vanaf de [kantoor] -derdengeldenrekening overgeschreven naar een rekening op naam van [ naam 2] en [naam 1] in [land 3] .
1.34.
[ naam 2] heeft op 31 mei 2012 een kluis gehuurd bij de bank ‘ [bank 1] ’ in [land 1] . Vanwege gewijzigd beleid bij de [land 1] banken werden contante stortingen op enig moment niet meer geaccepteerd. Dit had te maken met regelgeving in [land 1] ter voorkoming van witwassen. [ naam 2] heeft, in opdracht van [naam 1] , een tas met geld vanuit Nederland naar [land 1] gebracht en heeft deze in de kluis geplaatst (hierna: de tas).
1.35.
Op 2 juli 2014 is door de [land 1] autoriteiten beslag gelegd op de inhoud van de kluis. In de kluis is de tas aangetroffen met daarin contant geld voor een bedrag van € 290.000.
1.36.
Op 5 juni 2014 heeft een overboeking plaatsgevonden van [bedrijf 1] naar [bedrijf 12] SA voor een bedrag van € 100.000.
1.37.
In het procesdossier bevindt zich een schrijven van [naam 1] met als dagtekening 1 december 2010. Hierin verklaart [naam 1] dat hij een bedrag schenkt aan [ naam 2] . In het document staat geschreven: ‘Noteer dat het gaat om een schenking van € 150.000,-- welke je buiten je erfdeel wordt gegeven’.
Strafrechtelijk onderzoek
1.38.
Op 1 november 2012 is in Nederland een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam [onderzoek] (hierna: het strafrechtelijk onderzoek), waarin onder anderen [naam 1] en [ naam 2] als verdachten zijn aangemerkt.
1.39.
In juni 2013 heeft een doorzoeking van het kantoor van [kantoor] plaatsgevonden waarbij de structuur van [naam 1] is onderzocht. Tot dit moment was met name [getuige 2] de contactpersoon voor [naam 1] en [ naam 2] bij [kantoor] . Daarna heeft [getuige 3] het contact overgenomen.
1.40.
In juli 2014 is [naam 1] in [land 3] gearresteerd op verdenking van witwassen in [land 3] . Op 10 november 2015 is hij in [land 3] strafrechtelijk veroordeeld.
1.41.
Op 4 juli 2014 hebben in het kader van het strafrechtelijke onderzoek diverse doorzoekingen plaatsgevonden. Zo is de woning van [ naam 2] aan [adres 1] in [plaats 1] doorzocht en heeft er bij het belastingadvieskantoor een doorzoeking plaatsgevonden. Tevens is op 4 juli 2014 beslag gelegd op onder andere de panden [adres 1] en [adres 2] in [plaats 1] en op saldi van diverse bankrekeningen van onder anderen [ naam 2] en de coffeeshops.
Fiscale onderzoeken
1.42.
Op 21 maart 2015 heeft de Officier van Justitie toestemming verleend aan de inspecteur om de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek te gebruiken voor de belastingheffing van belanghebbenden.
1.43.
Ten aanzien van [bedrijf A] BV, [bedrijf B] BV en [coffeeshop 5] BV hebben fiscale onderzoeken plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014. De conclusies van deze fiscale onderzoeken zijn neergelegd in drie onderzoeksrapporten gedagtekend 9 november 2016.
1.44.
Ten aanzien van [naam 1] heeft een fiscaal onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaarbaarheid van zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2014. De conclusies van dit fiscale onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport met dagtekening 18 april 2017.
1.45.
Ten aanzien van [ naam 2] en [belanghebbende] heeft een fiscaal onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2014. De conclusies van het fiscale onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport met dagtekening 1 september 2017.
Vermeende afromen
1.46.
Uitgaande van de bedragen aan inkoopkosten van de cannabis die in de administratie van de coffeeshops worden geadministreerd, bedragen de inkoopkosten jaarlijks ongeveer 50% van de aangegeven omzet volgens de inspecteur. Volgens belanghebbende fluctueert de brutowinstmarge tussen 45,5% en 55%.
1.47.
In de hiervoor genoemde fiscale onderzoeksrapporten is geconcludeerd dat de inkoop van de cannabis tegen een hoger bedrag werd ingeboekt dan waarvoor deze feitelijk is aangekocht. Het verschil van ongeveer 10% werd volgens de conclusie van de onderzoeksrapporten periodiek afgestort en is ten goede gekomen aan [naam 1] en [ naam 2] . De inspecteur heeft de inkoopgegevens uit de administratie van de coffeeshops gebruikt als basis voor de berekening van de correcties in verband met het afromen van de winst. De inspecteur heeft daarop de volgende berekening toegepast: 10/110
xbedrag inkoop cannabisproducten volgens de administratie = correctie. Bijvoorbeeld voor [coffeeshop 3] is voor het jaar 2010 uitgaande van de geadministreerde inkoopkosten van € 2.725.369 de correctie berekend op 10/110 daarvan, dus € 247.761. In het volgende overzicht zijn de correcties per coffeeshop per jaar weergegeven:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Totaal
[coffeeshop 1]
€ 241.435
€ 231.029
€ 269.026
€ 216.177
€ 111.917
€ 148.042
€ 85.722
€ 1.303.348
[coffeeshop 5]
€ 96.810
€ 92.408
€ 102.058
€ 84.301
€ 45.207
€ 54.688
€ 56.913
€ 532.385
[coffeeshop 3]
€ 195.656
€ 193.914
€ 247.761
€ 241.936
€ 124.348
€ 124.311
€ 102.605
€ 1.230.531
[coffeeshop 2]
€ 243.373
€ 224.095
€ 238.234
€ 207.413
€ 122.022
€ 164.286
€ 182.711
€ 1.382.134
€ 777.274
€ 741.447
€ 857.078
€ 749.827
€ 403.494
€ 491.327
€ 427.952
€ 4.448.399
1.48.
Op 22 juni 2013 is [naam 5] verhoord. Door de politie is hem onder andere gevraagd naar het vermeende afromen van de winst bij de coffeeshops. [naam 5] heeft daarover, voor zover hier van belang, het navolgende verklaard, waarbij “O” staat voor opmerking verbalisanten, “A” staat voor antwoord verdachte en “V” staat voor vraag verbalisanten:
“O: Wij hebben het vermoeden dat de kosten die men aangeeft voor inkoop van cannabisproducten niet geheel aansluiten bij de werkelijke kosten die men maakt.
V: Kun jij daar iets over verklaren?
A: ja dat klopt dat doen ze al 20 jaar. Het is voor politie, justitie en belasting een zwart gebied omdat die inkoop
V: Op welk moment wordt er dan geld in hun zak gestopt
A: als het in de shops is verkocht denk ik maar ik ben daar nooit bij geweest en weet ook niet exact of het zo gaat.
V: hoe kom jij aan die wetenschap
A: [naam 1] en [getuige 1] hebben me daarover weleens wat verteld en ze hebben niet voor niets toen opeens 30 panden aangekocht. Verder was [naam 1] ook bezig met van die vakantieparken waar een hek omheen stond.
(…)
O: Ook is er bij sommige coffeeshops in den lande vastgesteld dat men de verkoopresultaten manipuleerde.
V: Heb jij weet van het feit of er bij de coffeeshops van “ [coffeeshop 4] ” zou worden gemanipuleerd met de verkoopresultaten?
A: ja zeker de meeste shops en zeker ook [bedrijf 3] geven de verkoop wel op, want er zit een barcode op het doosje. Ze zeggen waarschijnlijk dat ze het duurder hebben ingekocht als de ware prijs. Dit is niet iets van alleen [bedrijf 3] maar dat gebeurt in elke coffeeshop. Er werd wel gecontroleerd door de belastingdienst en die gingen dan met een handtellertje voor de deur staan.
V: ze geven dan dus niet de juiste bedragen op maar controle is lastig?
A: klopt maar het is wat lastiger als bij een reguliere zaak die bv stropdassen verkoopt. Ze weten gewoon nooit wat de inkoopsprijs is geweest. Alles wordt via briefjes afgehandeld maar die briefjes zijn er niet meer en dus ook niet te controleren.
(…)”.
1.49.
Bij de doorzoeking van het belastingadvieskantoor op 4 juni 2014 is een memo aangetroffen dat op 22 april 2014 is opgesteld door [naam 4] . Dit memo is opgesteld naar aanleiding van de doorzoeking in juni 2013 van het kantoor van [kantoor] en heeft betrekking op [naam 1] (in het memo aangeduid als ‘X’). Het memo vermeldt de volgende feiten en de volgende vraagstelling:

Feiten
- X heeft de Nederlandse nationaliteit;
- Van af plus minus 1998 woonachtig in [land 2]
- In 2008 geëmigreerd naar [gebied 1]
- Tot 2008 werkzaam voor horeca-onderneming in Nederland waarin ook cannabis werd verkocht (coffeshop);
- X is oprichter van die onderneming (BV-structuur), heeft zijn aandelen in die onderneming reeds lang geleden ingebracht in een anonieme structuur van vennootschappen;
- rechtstreeks aandeelhouder van die coffeeshop-BV is een in [land 1] gevestigde vennootschap;
- 2013: Bij een grootschalig onderzoek wordt beslag gelegd op administratie van in [land 1] gevestigde vennootschappen op verzoek van de [land 2] justitie, met als onderzoeksgrondslag handel in verdovende middelen en witwassen. Het vermoeden bestaat dat het onderzoek geïnitieerd is door het Nederlandse Openbaar Ministerie;
- Bij onderzoek van het in beslag genomen materiaal zou kunnen blijken dat er op bankrekeningen van de [land 1] vennootschap en op rekeningen van X contant-stortingen hebben plaatsgevonden;
- de stortingen strekken zich uit over een lange periode; recent (v.a. 2010) nog slechts sporadisch
VRAGEN
Gesteld dat die contantstortingen in de in [land 1] aangetroffen administratie vastgesteld kunnen worden en X gelinked kan worden als aandeelhouder (UBO) van de [land 1] vennootschappen:
1. Welke gevolgen kan dat hebben voor de belastingheffing in Nederland?
2. Welke gevolgen kan dat hebben voor de belastingheffing in [land 2] tot datum emigratie?
3. Welke gevolgen kan dat hebben voor de belastingheffing in [land 2] na datum emigratie?
4. Gedurende welke termijn heeft mogelijk [land 2] naheffingsrecht?
5. Is het voor de beantwoording van de vragen 2 en 3 nog relevant in welk land de gelden feitelijk verdiend zijn (Nederland) c.q. uit welke bron (winst uit onderneming; zelfstandige arbeid of niet zelfstandige arbeid)?”
In onderdeel d van het memo is onder meer het volgende vermeld:
“1. Ontstaansgrond van de contantstortingen
De contantstortingen zijn het gevolg van het Nederlandse systeem waarbij de verkoop van softdrugs wordt gedoogd, echter de teelt en de inkoop daarvan zijn verboden. De inkoop speelt zich dus af buiten het zicht van de autoriteiten, waardoor inkoopbescheiden en controleerbare banktransacties ontbreken. De (contante) inkoop van cannabis wordt in de boeken van de Coffeeshop BV(’s) tegen een hoger bedrag ingeboekt dan waarvoor deze feitelijk is aangekocht, en het verschil werd periodiek afgestort. Ook na het vertrek van X naar [gebied 1] bleef dit systeem in stand, en werden de contantstortingen namens X uitgevoerd door medewerkers.”
1.50.
[getuige 2] heeft op 29 juli 2014 als verdachte in [land 1] een verklaring afgelegd, waarin hij onder meer als volgt verklaart:
“De stortingen op de persoonlijke rekeningen vonden plaats door mij in het bijzijn van de cliënt. In antwoord op de vraag gebeurde dat een of twee keer per jaar voor een bedrag van ongeveer 30.000,00 tot 40.000,00 euro. Dit geld kwam uit het buitenland. Ze hebben uitgelegd dat er een tolerantie zou zijn wat betreft de ‘coffeeshops’, de bevoorrading zou plaatsvinden tegen verlaagde prijs en de marge was dus groter en het ging om deze meerwaarde waar dit geld uit voort kwam. (…)
Hijzelf (de cliënt) heeft de cash naar de bank gebracht. De cliënt wist hoeveel geld hij ging storten. Het geld zat in een attachékoffer. (…)
Dit was van de [naam 1 en naam 2] , afkomstig van hun activiteiten in de ‘coffeeshops’ of het onroerend goed.”
1.51.
[getuige 3] heeft tijdens een verhoor op 25 juli 2014 onder meer als volgt verklaard:
“Tot slot hecht ik eraan terug te komen op de zaak met de zak geld die is aangetroffen in de kluis bij de [bank 1] .
[ naam 2] heeft mij hierover verteld en mij uitgelegd dat door de bepaling van de belasting in Nederland de belastingdienst een koopprijs neemt gelijk aan 50% over de verkoop van softdrugs die is gerealiseerd door de coffeeshops. Omdat ze er soms in slagen om de drugs in kwestie tegen een lagere prijs te krijgen. Ze slagen erin hun marge te verhogen en deze meerwaarde niet aan de Nederlandse fiscus op te geven. Ik weet niet of ze dit overigens moeten opgeven of dat het forfait van 50% als zodanig van toepassing is. De cumulatie van dit geld dat ze hebben weten in te houden bevindt zich in de geldzak in kwestie, volgens [ naam 2] . Dat heeft [ naam 2] me toevertrouwd. Daarom had ik er moeite mee om dit juist openbaar te maken.”
[getuige 3] heeft tijdens een verhoor op 11 april 2015 onder meer als volgt verklaard, waarbij wederom “V” staat voor verbalisanten en “A” staat voor antwoord verdachte:
“V: U vertelde over de tas met biljetten. Wat heeft u hier zelf van gezien?
A: Bedoelt u of ik het zelf met mijn eigen ogen gezien heb. Hij heeft me gewoon verteld dat er bij de bank een tas met geld was. En toen heb ik gezegd dat hij deze daar maar moest laten.
V: Wie heeft u verteld dat:
Ze erin slagen hun marge te verhogen en deze meerwaarde niet aan de Nederlandse fiscus op te geven?
A: [ naam 2] . Hij zei dat dit de herkomst van het geld was. Nee, hij vertelde dat er geen aankoopfacturen waren. En dat dus de belastingadministratie een forfait accepteerde van 50% van de verkoopprijs. Ik ben bekend met dat soort forfait. In [land 2] mogen de boeren zo te werk gaan. En dat is dan forfaitair. Hij had dus goed onderhandeld.
V: Wat vertelde hij u nog meer over die onderhandeling met betrekking tot de 50%?
A:lk weet eigenlijk niet of het een onderhandeling was, of van toepassing was op alle coffeeshops. Zo in detail hebben wij niet gesproken. Het enige wat voor mij van belang was, was dat het geen crimineel geld was. Want dan had ik dit moeten aangeven.
V: Hoe heeft u zich weten te overtuigen dat het niet om crimineel geld ging?
A: Dat is duidelijk.
V: Wat is volgens u duidelijk?
A: De Nederlandse wet. Ik weet nu dat dit ook zeer bekritiseerd wordt, omdat die onlogisch is. De verkoop is toegestaan, maar de aankoop niet. Dus die uitleg vind ik geheel logisch, er is geen andere oplossing dan een forfait. En net als de boeren die forfait onderhandelen, dan hebben ze ook vaak goede forfaits.
V: Ik zal de vraag even iets anders stellen. Wat heeft u hiernaast nog meer gedaan aan onderzoek, om uzelf te overtuigen dat het hier niet ging om crimineel geld.
A: Ik denk dat u hier een reflex heeft van een rechercheur. Ik verdien mijn levensonderhoud niet door onderzoek. Ik breng mijn tijd niet door met onderzoek te doen. Ik volg de regels van de orde van advocaten. En ik ben er van overtuigd dat de orde van advocaten mijn houding geheel en al naar genoegen vind, dat ze daar tevreden mee zijn. En ook de [land 1] justitie. En ik denk niet dat de Nederlandse autoriteiten deze regels aan de [land 1] justitie mogen opleggen. Het is een [land 1] probleem. En ik houd me voor 100% aan de [land 1] regels.
Ik heb alles gedaan wat ik volgens de [land 1] wet moet doen.
V: Concreet, welke onderzoeken heeft u nog meer gedaan?
A: Mijn hersens gebruikt. Er is een bedrag, er is een uitleg, en er zitten geen fouten in die uitleg. Ja, voor mij was het simpel, ik mag 50% aftrekken, ik koop goedkoop in, en ik houd over. En met wat je overhoudt, ga je naar [land 1] .
V: Hoe groot is het verschil in de werkelijke marge met de opgegeven 50%?
A: Ongeveer tien procent. Als ik het me goed herinner.
V: Is dit tien procent van de verkoopprijs of van de opgegeven 50%?
A: Hij zei dat er veel geld in de tas zat, maar dat was omdat hij geen cashstortingen meer op de bank kon doen. En ik denk dat het om ongeveer 2.5 a 3 jaar ging. En toen ik dit narekende, leek me dit wel goed.
V: Maar even concreet terug naar de vraag?
A: Dat herinner ik me niet meer. Ik heb het teruggerekend en als ik dan keek naar de omzet, de forfait, dan leek me dit wel logisch. Dat was een beetje de norm van de boeren in [land 2] .
V: U noemt de periode van 2.5 a 3 jaar. Door wie is die termijn genoemd?
A: Dat heeft [ naam 2] mij verteld. Ik vond dit een logische termijn, want stond gelijk aan de periode dat de banken geen cash meer van hem aanvaarden. Dit was een gevolg van de veranderende wetgeving in [land 1] en de veranderde houding van de banken.
V: Welke bank stond dit niet meer toe?
A: Bank [bank 1] . En misschien daarvoor ook bank [bank 2] .
(…)
A: [naam 1] en/of [ naam 2] . Ze gaan naar de bank en geven cash aan de bank voor op hun privérekening. (…)
1.52.
[getuige 1] heeft in zijn beëdigde verklaring over de vastlegging van de inkoop als volgt verklaard:

De vastlegging van de inkoop
De vastlegging van de inkoop en de betaling van de leverancier wordt nauwkeurig vastgelegd en door verschillende partijen (de leverancier, de inkoper, [bedrijf 7] ) gecontroleerd. Ik geef een voorbeeld.
In de periode dat er een ‘pakbon’ werd gebruikt stond daarop dus een indicatie van de levering (naam, gewicht, prijs). Op de pakbon stond dan bijvoorbeeld beschreven ‘(…) 6.000 (…) gram Hindu Kush (…) € 31.230,00 (…), (…) 10.000 (…) gram White Widow (…) € 46.000,00’ et cetera.
De exacte hoeveelheid blijkt echter pas nadat de geleverde hoeveelheid is gewogen met geijkte weegapparatuur. Het gewicht van de met geijkte weegschalen gewogen cannabisproducten wordt eerst vermeld op een handgeschreven lijst omdat er in die ruimte geen computer staat. Vervolgens worden de handgeschreven lijsten verwerkt op de inkooplijsten in een Excelbestand. Dat gebeurt op dezelfde dag. Op basis van de vooraf afgesproken prijs per gram en het exacte gewicht blijkt vervolgens welk bedrag aan de leverancier moet worden betaald. Wanneer uit het voorbeeld niet (…) 10.000 (…) gram, maar (…) 9.730,29 (…) gram White Widow is geleverd, dan is de inkoopprijs (…) € 44.759,33 (…) en niet (…) € 46.000,00 (…).
De aan de leverancier te betalen bedragen blijken dus uit de inkooplijsten en volgen dus niet uit de (weggegooide) pakbonnen. Deze inkooplijsten worden eens per week aan [bedrijf 7] verstrekt ter verwerking in de administratie. Op basis daarvan wordt het bedrag van de in-koop door [bedrijf 7] klaargelegd in een kluis. Dit bedrag haal ik op om vervolgens aan de leverancier te betalen.
Het te betalen bedrag aan de leverancier is dus afhankelijk van het gewicht. Het is lager wanneer in feite minder is geleverd en hoger wanneer in feite meer is geleverd. De inkoop wordt tot de (…) 0,01 gram (…) nauwkeurig gewogen en er wordt dus ook op de honderdste nauwkeurig afgerekend. Het gewicht op de pakbon was niet twee cijfers achter de komma en dus minder nauwkeurig. Door de tijd heen zijn alle leveranciers altijd akkoord gegaan met onze weeggegevens.
Deze methodiek wordt nu nog steeds gehanteerd, omdat dit het meest nauwkeurig is, zij dat de leveringen en betalingen frequenter plaatsvinden. Ik benadruk daarbij dat de in de administratie op de inkooplijst vermelde totaalprijs door [bedrijf 7] wordt klaargelegd en vervolgens wordt betaald aan de (tussen)leverancier. Dit proces is volledig controleerbaar en juist geadministreerd.”
Wat betreft de verklaring van [naam 5] over het ophogen van de inkoopprijs heeft [getuige 1] in de beëdigde verklaring het volgende verklaard:
“Ik heb in de strafzaak reeds een reactie gegeven op de verklaring van de heer [naam 5] waarin hij zegt te weten dat de inkoopprijs in de boeken van de coffeeshops, hoger is ingeboekt dan de prijs die hij in rekening bracht. Naar mijn weten heeft de heer [naam 5] geen inzage in de boekhouding (gehad), dus hoe hij kan weten dat die prijzen hoger zijn is mij nog steeds een raadsel.
Temeer omdat [naam 1] altijd werkte op ‘need to know basis’. Hij vertelde mensen nooit meer dan strikt noodzakelijk was. Dat gold voor mij en ik weet zeker ook ten aanzien van de heer [naam 5] .
In zijn verklaring wordt de heer [naam 5] gevraagd, naar aanleiding van een geleverde partij, of de prijzen kloppen en dat zegt hij nee. Ik vind de vraagstelling heel suggestief. De heer [naam 5] luistert tijdens zijn verhoor heel goed naar wat zijn verhoorders willen horen. Hij hoort dat ze graag willen horen dat hij zegt dat de shops er geld op zetten. Ik denk dat als je aan hem diverse voorbeeld van (reële) inkoop- en verkoopprijzen voorlegt, dat hij niet kan vertellen welke prijs hij zelf hanteerde.
Overigens verdiende de heer [naam 5] zelf goed. Ik denk dat hij tussen de (…) 30 (…) en (…) 35 (…) kilo per week leverde in het laatste jaar dat hij leverde aan de coffeeshops. Als hij er, zoals ik heb gehoord, drie (3) puntjes opzette per kilo (een puntje telt voor (…) € 100,00 (…)), verdiende hij daarmee ongeveer (…) € 10.000,00 (…) in de week. Dat is per jaar (…) € 520.000,00 (…) exclusief onkosten. Ik snap dat hij zijn rol graag marginaliseerde, maar mij houdt hij niet voor de gek.
De prijs die is genoteerd in de administratie, is de prijs die de leverancier hanteerde en dat ook aan hem is betaald. Zoals hiervoor is uitgelegd, is dat op twee momenten toetsbaar. Op het moment dat het juiste gewicht wordt geadministreerd en op het moment dat de totale inkoopprijs wordt berekend en dat bedrag vervolgens wordt klaargelegd.
Ik weet niets van afspraken tussen de heer [naam 5] en de coffeeshops. Mochten er afspraken zijn dan kan [naam 1] daarover verklaren. In de tijd dat de heer [naam 5] leverde aan de coffeeshops was [naam 1] nog eigenaar. De heer [naam 5] is ongeveer gestopt met leveren aan de coffeeshops, toen [naam 1] de coffeeshops had verkocht.
Ik benadruk verder dat ik niets weet van de herkomst van de gestorte contante bedragen op de rekeningen van [naam 1] en [ naam 2] zoals deze zijn gebleken uit het strafrechtelijk onderzoek. Ik weet daar niets van af en heb daar ook niets mee te maken gehad.”
1.53.
[naam 6] heeft in een verklaring voorafgaand aan een verhoor in oktober 2016 als volgt gereageerd op verklaringen van [naam 5] :
“Daarnaast heb ik in diverse pv's verklaringen van [naam 5] gelezen waarin hij zegt dat de inkoop werd opgehoogd. In mijn periode is dit nooit gebeurd. Wat hieromtrent al dan niet is gebeurd vóór mijn overname, kan ik niet verklaren omdat ik dit gewoonweg niet weet.
Verder, met uitzondering van contante betalingen in de shops, bankstortingen en uiteraard de inkoop van cannabis, weet ik ook niks over andere contante geldstromen. Ik weet niet of voor mijn tijd ooit zo was. Ik weet wel dat het nu niet zo is.”
1.54.
Belanghebbenden hebben het forensisch accountantsbureau [naam 7] verzocht om de aanvaardbaarheid van de administratie van de coffeeshops over de periode 2008 tot en met 2014 te beoordelen en om te beoordelen of de juistheid en volledigheid van de verantwoorde inkopen kon worden bepaald. Het accountantsbureau heeft van het onderzoek een rapport opgemaakt met dagtekening 28 oktober 2021 (hierna: het [naam 7] -rapport). Voor zover hier van belang, heeft het accountantsbureau naar aanleiding van het onderzoek het volgende geconcludeerd:
“Op basis van bovenstaande bevindingen menen wij derhalve te hebben onderbouwd dat:
- Op basis van de kasregisters de volledigheid van de omzet kan worden vastgesteld,
- Op basis van de het volgen van de geldstromen de besteding (de inkoop) van de ontvangen geldmiddelen volledig kan worden vastgesteld, en dat
- Op basis van de geadministreerde goederen-en geldbeweging kan worden vastgesteld dat alhoewel, het door de Belastingdienst geconstateerde manco van het ontbreken van inkoop facturen, de juistheid en volledigheid van de ingekochte cannabisproducten in waarde en kwantiteiten kan worden vastgesteld.
Op basis van onze bevindingen hebben wij in de administratie van de shops, géén aanwijzingen aangetroffen die de stelling dat de verantwoorde inkoopprijzen zouden zijn opgehoogd zouden onderschrijven. Mede gezien het feit dat de goederenbeweging minutieus wordt vastgelegd, en de betaalde inkoopprijzen “reserveringen” onlosmakelijk gekoppeld zijn aan de vastgestelde omzet volgens de kasregisters, zou een dergelijke stelling ook zeer onwaarschijnlijk zijn.”
1.55.
Bij de doorzoeking van de woning van [ naam 2] op 4 juli 2014 is op een USB stick een bestand aangetroffen met de naam [naam 24] . In het Proces-verbaal bevindingen betreffende een aangetroffen brief op een USB stick, proces-verbaalnummer [nummer 2] is vermeld dat het bestand volgens digitale experts werd aangemaakt op 18 december 2013 omstreeks 15:14 uur en voor het laatst gewijzigd op 23 december 2013 omstreeks 10:04 uur en als status “verwijderd” had. Dit bestand heeft de volgende inhoud: [19]
“Kerel,
Ik ga je proberen een update te geven op de lopende zaken. Zoals je gezien hebt ontvang je deze brief via een USB stick. Ondanks alles blijf ik voorzichtig met het opschrijven van dingen maar dat zal je wel begrijpen. Zijn er onduidelijkheden dan hoor ik dat wel van je via dezelfde weg.
Ik begin nu, 17 december, met schrijven en zal de komende dagen telkens wat toevoegen. Ik hoop dat dit niet al te verwarrend is. In de bijlage scan ik ook wat documenten, puur ter informatie en/of verduidelijking.
BiBob
Zoals je intussen weet hebben de winkels in [plaats 1] een BiBob goedkeuring gekregen. Vanuit [plaats 2] is het onderweg en daar heeft men al aangegeven dat “de lijn [plaats 1] ” gevolgd gaat worden dus dit komt de komende weken ook goed. Wel heb ik [voornaam] en [naam 4] gevraagd te reclameren omdat in het schrijven van de gemeente [plaats 1] een link gelegd wordt met [bedrijf 14] (zie bijlage) en er is geen link met [bedrijf 14] en de winkels. Inmiddels heeft [voornaam] hierover een brief gestuurd naar [naam 22] en wij verwachten hierop in de loop van Januari een antwoord. Het is gewoon belachelijk dat er bij de overheid nog steeds geen duidelijkheid is over het feit dat beide ondernemingen niets met elkaar te maken hebben.
[bedrijf 14]
Donderdag 19 december a.s. richten wij Stichting [Stichting] op. Bestuurders (eigenaren) van deze stichting zijn [naam 11] en [naam 4] . Deze stichting houdt vervolgens alle aandelen in [Stichting] BV welke vervolgens alle aandelen houdt in [bedrijf 13] BV en alle participaties die [bedrijf 13] BV heeft o.a. [bedrijf 14A] BV. De Stichting [Stichting] BV gaat ook alle aandelen overnemen van [bedrijf 15] SA. Om de anonimiteit van de verkopende partij te waarborgen heeft de eigenaar van de aandelen van [bedrijf 15] SA eerst de aandelen verkocht aan een [land 6] vennootschap, die vervolgens de aandelen [bedrijf 15] SA verkocht heeft aan de Stichting (kun je het nog volgen hahahaha .................................... Het is een ingewikkelde move geworden.) We hebben voor deze constructies gekozen omdat deze alle belangen naar de toekomst waarborgen en tevens de anonimiteit, naar de NL fiscus toe, waarborgen van de verkopende partij. Het is de bedoeling dat [bedrijf 14A] per week € 10.000 aflost aan [bedrijf 13] BV die vervolgens dit bedrag maandelijks aflost bij [bedrijf 15] SA. [bedrijf 15] SA lost dit bedrag vervolgens af bij de verkoper, bij [bedrijf 14A] ! Op dit moment moeten we alleen nog een bankrekening voor [bedrijf 15] SA regelen en voor de verkoper maar dat moet geen probleem opleveren.
Verder gaan we een optie overeenkomst aan met [naam 14] voor 49/50% (wij houden meerderheid in zeggenschap) van de aandelen [bedrijf 14A] . De Stichting behoudt ook 50/51% van de aandelen en we zien wel in de toekomst, nadat de gehele schuld afgelost is door [bedrijf 14] , wat we met deze aandelen doen. Behouden of toch aan [naam 14] verkopen? [naam 14] betaald geen overname som, hij zorgt alleen voor terug betaling van alle geïnvesteerde gelden. [bedrijf 14] gaat wel weer een rente van 3% per jaar betalen over het uitstaande bedrag. Deze rente wordt betaald nadat de lening terug betaald is dus aan het eind van de rit. Mocht het nu zo zijn dat [bedrijf 14] echt heel winstgevend gaat draaien dan dient er wel jaarlijks rente betaald te worden maar nu is de aflossing van € 10.000 per weel al best zwaar voor [bedrijf 14] . [naam 14] gaat dus pas aandelen krijgen als de gehele schuld terug betaald is. Ook komen er in de optieovereenkomst “penalty's” te staan als [naam 14] zich weer eens niet aan zijn afspraken houdt of als hij weer stomme dingen doet. Op dit moment is het bij 3 x “out” voor hem maar dit ga ik nog in detail bespreken. Ook tekent [bedrijf 14] een 10 jarige huurovereenkomst geïndexeerd zoals ook [optiehouder 2] en [naam 13] dat gedaan hebben. Ik heb [naam 14] heel duidelijk, wellicht wel te duidelijk, uitgelegd dat hij nu “on-board” is of “off-board”. De keuze is aan hem. Of wij gaan door zonder hem of wij gaan door met hem. Dit kan nu ook wat makkelijker nu we [naam 11] en [naam 4] hebben, die bestuurders (eigenaren) zijn van de stichting en die houden alle aandelen in [bedrijf 16] die op haar beurt weer alle aandelen in [bedrijf 13] bezit. Ik ben ook nog bezig een overeenkomst te maken waarbij de rechten van de ons goed gewaarborgd worden in het geval dat er iets gebeurt met [naam 11] en /of [naam 4] en in het geval dat wij een dispuut met hun krijgen. Voor mijn gevoel hebben we hiermee een zeer solide constructie bereikt met maximale waarborgen. [naam 14] had het anders voorgesteld en gehoopt maar dat is zijn probleem. Ik heb tegen hem gezegd dat deze insteek “niet onderhandelbaar” is, take it or leave it!
Ouwe
Nadat ik laatst terug gekomen ben van mijn reis nar jou toe, heb ik gelijk korte metten gemaakt met die ouwe. Ik heb hem helemaal gedegradeerd. Zijn salaris is helemaal terug naar de basis zonder extra’s, zijn 50% is over en hij mag gewoon “zijn ding” doen zolang hij dat doet tot volle tevredenheid en anders is het afgelopen. Hij vond dit niet leuk maar later zei hij dat hij het er wel mee eens was omdat de druk voor hem wel erg hoog was. Nadat ik een eerste gesprek met hem gehad had heb ik hem gevraagd een dag na te denken. Mijn boodschap was zo duidelijk dat hij zelf al aangaf dat hij zijn werk niet goed gedaan had/ deed en dat hij zelf al wel vond dat hij moest inleveren. Toen hij dat vertelde zakte mijn broek helemaal af en heb ik hem verteld dat het helemaal afgelopen was en dat hij blij mocht zijn dat ik hem niet helemaal buiten zou zetten. Ook heb ik hem heel duidelijk verteld hoe dat jij er in stond.
Met [optiehouder 2] afgesproken dat de 50% van [getuige 1] terug komt naar ons per 1 december jl.. Die vond dat ook wel prettig. Ik kom hier verder op terug!
Doordat die Ouwe ook zijn ding niet deed bij de productie en zelfs vaak erg onbeleefd was tegen de dames hebben we [naam 16] gepromoveerd tot “opperhoofd” Die nieuwe jongen is nu de assistent geworden van [naam 16] en die Ouwe heeft niets meer te zoeken bij de productie of hij moet om ondersteuning door [naam 16] gevraagd worden. Intussen loopt het nu op deze wijze een aantal weken en het loopt opeens ook beter en de mensen komen weer graag naar hun werk. Want nu horen we pas echt hoe dat die Ouwe af en toe tekeer ging tegen mensen en hoe dat hij probeerde slechte/ mindere kwaliteiten te verdoezelen!
Volgens die ouwe had die krullenbol jouw gebeld maar jij was heel kort en duidelijk geweest naar hem toe. Hij komt nu niet naar jou toe want hij heeft geen zin om klappen te krijgen zei hij tegen die ouwe. Hij wil mij nu spreken in het nieuwe jaar om te horen wat er aan de hand is. Ik ga hem dat uitleggen zonder dat hij nu meteen de handdoek in de ring gaat gooien want daar is de firma niet meegediend. Ik ga hem vertellen dat hij in de toekomst mag leveren net zoals anderen dat mogen. Een goede kwaliteit voor een goede prijs! We zullen wel zien wat hier van komt.
Inmiddels heeft die krullenbol ook die € 17.000 terug betaald die we in [plaats 5] kwijt waren. Hij heeft dat met die ouwe afgewerkt dus ik weet nog niet of die krullenbol zijn chauffeur fout was of zo. Dat hoor ik wel als ik hem weer eens spreek.
[naam 17] zijn vriend [naam 18]
Deze man heb ik zijn € 1.500 terug betaald en we hebben dit verrekend met de krullenbol. Vorige week heeft hij wat samples afgegeven die er goed uitzagen. De prijs was ook niet slecht. Bij deze man gaan we begin van het jaar proberen wat zaken te doen en deze ook te continueren.
Grote man die wij laatst bij jou gesproken hebben
Ik heb laatst samen met [optiehouder 2] met hem geluncht voor een nadere kennismaking. Hij had zijn zoon bij die veel zaken doet voor/met hem. Ik heb met hem afgesproken dat wij begin van het nieuwe jaar bij elkaar komen om te proberen wat zaken te doen. Volgens zeggen heeft hij over het algemeen top spullen voor een goede prijs. Hij krijgt meer aangeboden als dat hij zelf nodig heeft dus om die reden wil hij wel zaken doen. Tijdens onze lunch bevestigde hij ook nog een keer dat hij ons wilde helpen als die jongen uit [plaats 2] weer los zou zijn en weer vervelend zou doen. We moeten maar eens zien wat dit allemaal gaat worden. Precies wat jij zij het kan nooit kwaad een dergelijk “vriendje” te hebben.
Nog twee contacten
Verder hebben we nog twee andere kontakten maar dat bespreekt [naam 19] zelf met jou. Als dit allemaal gaat lukken hebben we 4 á 5 kontakten en dat moet voldoende zijn. De logistiek moet dan wel even goed opgezet worden maar dat gaat wel lukken denk ik. Ik blijf uiteraard buiten dit gehele traject. Het is de bedoeling dat die ouwe met die nieuwe jongen dat gaan doen. Op deze wijze moet de kwaliteit wel beter worden denk ik.
Nieuwe jongen
Zoals wij afgesproken hebben komt die nieuwe jongen een paar dagen bij jou op bezoek. [optiehouder 2] komt mee omdat hij jou ook al lang niet meer gezien heeft. Ze komen op 17 januari om 06.45 uur aan op [airport] airport en vertrekken weer op 20 januari om 02.05 uur met [airlines] airlines. Veel langer kunnen ze nu niet samen weg i.v.m. hun werkzaamheden. Wil jij ze ophalen op het vliegveld? Ik leg ze wel uit dat ze bij uitgang 1 naar buiten moeten lopen en dat jij hun daar op wacht. Ik geef [optiehouder 2] ook jouw telefoonnummer. Kun jij een hotel regelen voor hun? Ik zou ze niet bij jou laten slapen al denk ik dat je daar nu ook geen plaats voor hebt. Laat die nieuwe jongen ook niet jouw huis e.d. zien. Dit kan alleen maar lul verhalen opleveren. Jij kunt beter uit “het zicht” blijven zoveel mogelijk, net als ik. Zover als wij hebben kunnen nagaan is deze vent wel oké, maar we horen graag jouw mening. Zoals ik eerder schreef is het de bedoeling dat hij samen met die ouwe die inkoop gaat doen en gaat rijden.
Jouw nieuwe contact
Ik heb met mijn vriend een nieuwe structuur uitgedacht en die we nu proberen te regelen. Het geld wat binnenkomt gaat via [land 1] , [land 4] naar de eindbestemming, jouw nieuwe vriend. Mijn vriend heeft nu contact met deze mensen (als het goed is) om daar een Trust of Stichting op te richten die al jouw belangen gaan behartigen en ook als jij er straks (duurt nog wel lang denk ik) niet meer bent. Via de afgeslankte structuur gaan alle fondsen zo naar boven. Ik denk dat je nu ook niet direct een company nodig daar maar dat gaan we wel vernemen van beide heren. Ik heb ook een gesprek gehad met een [land 9] Bank die ons hier bij kan helpen. Ik heb een goed gevoel bij deze mensen. Kijk maar eens op de website
[website]Zij zijn op veel leuke plaatsen vertegenwoordigd. Zij willen ook een gesprek met jou persoonlijk (dit hoort er bij tegenwoordig). Ik heb hun uitgelegd dat jij wel naar het eiland komt, handiger dan naar [land 9] lijkt mij. Zij gaan jou benaderen de komende weken voor een afspraak. Ik neem aan dat je dit een niet al te groot probleem vind om daar naar toe te gaan.
[land 2] / [land 1]
Het schijnt dat we de procedure in [land 1] verloren hebben en dat de [land 1] autoriteiten wel onze gegevens uit gaan leveren aan [land 2] (hoezo het kan wel twee jaar duren voor dat deze spullen uitgeleverd worden ............. ). [land 2] schijnen al in 2012 de eerste keer gevraagd te hebben om spullen. Dit strookt wel met het bezoek aan de accountant in [plaats 3] van de wit/was Politie. Ik heb inmiddels navraag gedaan bij de [land 1] advocaat die deze zaak voor ons behandelt maar die is afwezig vanwege Kerst. Ik hoop begin volgend jaar hierover meer te vernemen. Ook de [land 2] advocaat heb ik aan het werk gezet wederom om te kijken of we in [land 2] wel aktie kunnen ondernemen. Het is een belachelijk verhaal maar heeft denk ik te maken met het feit dat we geen vestigingsadres meer hebben voor [vestiging] in [land 2] . Ook dit ben ik aan het regelen. Zullen we de grond niet “gewoon” verkopen, ondanks dat dit wel een verlies op zal leveren. Ik denk dat we nu ongeveer € 200.000 kunnen beuren. Dat weet ik niet zeker maar dat vermoeden heb ik als je ziet wat er voor andere kavels gevraagd wordt inclusief huis. Nadat we het grondstuk verkocht zouden hebben kunnen we de NV opheffen. Dat heft natuurlijk niet het huidige “probleem” op maar is wel een goede zaak naar de toekomst toe. Waar de [land 2] advocaat mij voor waarschuwt is dat de [land 2] overheid beslag kan leggen op het stuk grond als het tot een procedure zou komen wat helemaal niet hoeft te gebeuren omdat wij beiden weten dat er nooit iets “raars” gebeurt is in [land 2] . Naast de NL affaire is dit ook mooi klote!
Securisatie
Dit is inmiddels ook geregeld. Dit betekent dat de aandelen van [bedrijf 17] nu op naam staan van [bedrijf 14A] en 2 vennoten. Zij gaan bij vragen wie is nu “de eigenaar” , zich ook bekend maken als eigenaar. Het is ook zo dat als er problemen komen uit NL of [land 2] die problemen nooit bij Vastgoed kunnen komen vanuit [land 1] omdat de aandelen van [bedrijf 17] formeel verkocht zijn aan deze heren, althans aan de vennootschap van deze heren. De aandelen van deze vennootschap zijn aan toonder en die heb jij vervolgens weer in bezit via de oude holding van [bedrijf 17] .
[naam 20]
Ik ben daar al drie keer op het matje moeten komen om weer vragen te beantwoorden. Wij willen graag met deze relatie verder omdat het geld vanuit NL nu nog even door deze bank moet lopen omdat we nog geen nieuwe hebben. Zij gaan ons de komende weken vertellen of wij mogen blijven bij deze bank of dat zij ook vinden dat we moeten vertrekken. Ik heb een kleine overboeking naar mijn rekening in [land 4] gedaan vorige week en die hebben ze wel uitgevoerd dus dat is al een goed teken.
[bedrijf A en B]
In NL hebben we een flinke som geld klaar staan ( ca € 900.000) om over te boeken (af te lossen op verkoop) maar we hebben ( in [land 1] ) nog geen bank waar we dit kwijt kunnen. Ik hoop dit in Januari wel voor elkaar te hebben zodat we weer maandelijks kunnen aflossen.
Winkels
Ik heb met die bokser gesproken of hij niet 50% van de winkels op zijn naam wil hebben. Wij gaan hem dan een maandelijks salaris betalen of helpen met zijn boksschool in het buitenland. Hij ziet dit wel zitten. Ik heb een schemaatje bijgevoegd hoe dat er mogelijk uit zou kunnen zien.
Het moet als volgt gaan denk ik. De topholding moet op het eiland gevestigd zijn of bij jou. De aandelen van deze topholding moeten op naam van die bokser staan ( + een [buitenlander] als deze topholding bij jou gevestigd is). Die bokser tekent al direct voor een overdracht (verkoop) van de aandelen van deze Topholding (constructie die jou wel bekend is), zodoende houden wij (indirect) de macht over deze topholding en alles wat er onder hangt. Aan deze Topholding wordt de optie verkocht (door jou en mij bijvoorbeeld; liever een andere verkoper (andere constructie) maar daar moet ik nog verder induiken) op 50% van de aandelen in [bedrijf 2] BV ( [bedrijf 2] BV is nu eigenaar van alle aandelen [bedrijf A en B] ). Deze optie heeft een waarde van 10 mio euro. [optiehouder 2] heeft dan 5 mio betaald voor 50% maar toen was het nog niet zeker of er BiBob verleend werd. De aandelen zijn nu, na BiBob goedkeuring, ineens veel meer waard geworden, vandaar dat de optie op 50% die wij hebben 10 mio waard is.
Onder de Topholding komt een holding te hangen in Land 2 (bijvoorbeeld [land 7] ). Onder de Holding in Land 2 komt een holding te hangen in Land 1 (bijvoorbeeld [land 8] ) en onder deze laatste holding komt een NL holding te hangen op naam van de bokser. De NL fiscus heeft dus een naam van de aandeelhouder. De NL aandeelhouder (bokser) heeft uiteindelijk een (indirecte) schuld aan de topholding van 10 mio euro die hij af gaat lossen door het dividend wat hij jaarlijks ontvangt vanuit de NL werkmaatschappijen ( [bedrijf 2] , [bedrijf A en B] en alle bedrijven die daar weer onder hangen).
Uiteindelijk komt er in de Topholding ongeveer 10 mio euro binnen (minus kosten in de diverse landen en minus de kosten die we moeten maken voor de bokser) + renten. Van de te ontvangen renten moeten we alle kosten kunnen betalen hoop ik zodat er een netto bedrag van ca 10 mio overblijft.
Deze structuur is een eerste opzet die ik begin volgend jaar verder uit ga werken. De afbetaling kan ook pas gaan lopen nadat [optiehouder 2] zijn 5 mio geheel betaald heeft. Wij doen nu al wel direct mee in de alternatieve kas, is niet zoveel maar wel prettig omdat we dan weer wat cash hebben.
Ik wil in de toekomst ook iedere maand interim dividend betalen zodat we iedere maand het geld “rond laten lopen” door de diverse landen. Door deze maand bedragen is het risico kleiner dat er iets mis gaat onder weg. Wel hebben we hier de medewerking nodig van banken. Ik heb recentelijk gesproken met een [advocate] en zij is gespecialiseerd in dit soort constructies. Die dure advocaten uit [plaats 4] hebben mij bij haar geïntroduceerd.
Wat een constructie, of niet............................. ? Maar als het lukt dan is het financieel wel de moeite waard denk ik!
Tot Slot
Hoe gaat het met jou? Wellicht kun je mij wat schrijven over de bouw projecten? Hoe loopt het? Al met mensen van de Golfbaan gesproken? Nog nieuws over de grond waarop we die hypotheek verstrekt hebben?
Ik denk wel dat het goed is dat we afgesproken hebben na deze projecten het rustiger aan te gaan doen. Voor mij blijft de afstand groot en ook er kleven toch best wel wat risico’s aan deze ontwikkelingen. Wat als die dikke “omvalt”? Hij is nog wel jong maar niet gezond. Zo zijn er natuurlijk nog wel tientallen dingen op te noemen. Ik snap ook wel dat jij na een jaartje of vier vakantie weer wat om handen wil hebben maat toch ............................................................ hahahaha. Ik bedoel het niet betuttelend hoor!”
1.56.
[ naam 2] heeft bij aanvang van zijn verhoor op 9 maart 2016 onder meer het volgende verklaard: [20]
“Ik communiceerde toen met mijn broer, op zijn uitdrukkelijke verzoek via diverse e-mail adressen, per post of ik nam correspondentie mee voor hem op één van mijn reizen naar [land 3] . Feitelijk ging het dan zo dat [optiehouder 2] bijvoorbeeld bij mij per USB stick correspondentie aanleverde die ik verwerkte/overnam in mijn correspondentie met [naam 1] .
(…)
Op enig moment in 2009 kreeg ik een berichtje van [naam 1] dat er een pakketje klaar lag in een kast in de berging bij mij op kantoor. Deze berging werd gebruikt door [bedrijf 7] , mijzelf en door mensen van [coffeeshop 4] en [bedrijf 14] om binnendoor te kunnen lopen naar de administratie. Inderdaad lag er een tasje met contant geld. Wederom ging ik er vanuit dat dit legaal geld was. Ik nam dat geld mee naar mijn huis (…). Dit herhaalde zich een paar keer per jaar. Ik hoorde vervolgens van [naam 1] wanneer dat geld naar de bank gebracht moest worden. Voorafgaand daaraan telde ik het geld op verzoek van [naam 1] .
(…)
Begin 2012 kreeg ik een berichtje via [naam 1] dat er wederom, op de bekende plaats een tas zou liggen. Dit zou de allerlaatste keer zijn. Inderdaad lag er een zwarte laptop tas in de bewuste kast en ook die heb ik meegenomen nog steeds ervan uitgaande dat dit contante geld zowel fiscaal als ook strafrechtelijk geen problemen op zou leveren anders was ik ook zelf nooit gaan rijden met deze tas. Omdat er in die tijd de [land 1] banken steeds moeilijker deden over contante stortingen heb ik als noodgreep een kluis gehuurd bij [bank 1] in [land 1] om die tas te stallen. Ik heb niet naar de inhoud van de tas gekeken, wel ben ik één of twee keer ter plaatse gaan kijken of de tas nog in de kluis stond. Ik heb in een PV gelezen dat het hier om een bedrag van circa € 90.000 handelde. [naam 1] of de mensen van [bedrijf 18] zouden zorgen voor verdere afhandeling t.z.t.. Tijdens mijn bezoeken aan [bedrijf 14A] [getuige 3] heb ik regelmatig aandacht gevraagd voor deze contanten.”
1.57.
[getuige 3] heeft in zijn mail van 24 september 2022 aan [ naam 2] onder meer als volgt geantwoord op de door [ naam 2] gestelde vraag wat [getuige 3] zich herinnert van de 10% die hij in een verhoor heeft genoemd (Hof: verhoor 11 april 2015, zie 1.51) in relatie tot hun gesprekken in de periode juni 2013 en juli 2014:
“Dear [ naam 2] ,
(…) I am 68 years old. (…) In short, my memory is in a declining phase. (…)
My statement had nothing to do with any knowledge I might have had of your costs. I do not know that.”
1.58.
De inspecteur heeft bij de in hoger beroep overgelegde pleitnota twee mailberichten van 31 oktober 2023 gevoegd. Deze zien op de uitstelregeling voor het indienen van aangiften. In die mailberichten is het volgende vermeld:

Betr: Becon + uitnodiging
[naam 21]
aan: [inspecteur 2] 31-10-2023 15:11
Overzicht: Dit bericht is beantwoord.
Hallo [inspecteur 2] ,
Ik kan in deze heel kort zijn in mijn antwoord. Wanneer er geen verplichting bestaat tot het doen van aangifte, dus er is geen aangiftebiljet uitgereikt, kan er nooit uitstel verleend worden. Simpel gezegd, er kan geen uitstel verleend worden voor iets wat er niet is. Ik weet niet of je voor mij het desbetreffende BSN hebt want dan zou ik je eventueel ook schermprintjes kunnen toesturen waaruit blijkt dat er een aangifteplicht was en dat er ook uitstel is verleend.
Laat maar weten
Met vriendelijke groet,
[naam 21]
Teamleider Centrale Verwerking Uitstelregeling
(…)
Van: [inspecteur 2] /GO/BLD
Aan: [naam 21] /CAP/BLD@Belastingdienst
Datum: 31-10-2023 14:56
Onderwerp: Becon + uitnodiging
Hallo [naam 21] ,
Wij spraken elkaar zojuist over een procedure bij het gerechtshof die ik nu mede voer. Kan je in je antwoord kort beschrijven wat je rol is binnen de Belastingdienst? Ik wil je antwoord meenemen in ons schriftelijke stuk en waarschijnlijk integraal inbrengen in de procedure.
In de casus betwist belastingplichtige dat hij is uitgenodigd tot het doen van aangifte. De feiten zijn als volgt:
In ABS is zichtbaar dat belastingplichtige is uitgenodigd. We hebben echter geen verzendrapporten (meer). Gemachtigde heeft becon uitstel aangevraagd en ook ontvangen vanuit de Belastingdienst. Belastingplichtige/gemachtigde heeft in de termijn voor het becon uitstel ook aangifte gedaan. De vraag voor jou is de volgende: Is het mogelijk dat de Belastingdienst becon-uitstel verleend voor een belastingplichtige, die niet is uitgenodigd?
Met vriendelijke groet,
[inspecteur 2]
Formeel belastingrecht
.............................................................
Belastingkantoor Rotterdam
(…)”

Voetnoten

1.Artikel 8:12 in verbinding met artikel 8:108, lid 1, Awb.
3.Hierna wordt bij bronvermeldingen verwezen naar “Ordners”, als daar de door de inspecteur in eerste aanleg verzamelde gegevens uit het strafdossier mee wordt bedoeld. Als de bronvermelding “Bijlage nr.” met het bijbehorende nummer vermeldt, wordt daarmee het feitenrelaas bedoeld dat als bijlage bij deze uitspraak is gevoegd. Als in de bronvermelding “USB” staat vermeld, met daarachter de aanduiding van de vindplaats dan is daarmee bedoeld de door de inspecteur bij het hof ingediende USB-stick.
4.Hoge Raad 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3099.
5.vgl. Hoge Raad 14 april 2017, nr. 16/05276, ECLI:NL:HR:2017:675.
6.Vanwege de gekozen toedeling in de aangiften aan [belanghebbende] is het hiermee verband houdende box 3-inkomen van € 5.889 (4% van € 147.238) volledig bij haar in de belastingheffing betrokken.
7.Dit strookt met het in de aangifte van [belanghebbende] vermelde “tussensaldo rendementsgrondslag voor kindertoeslag” van € 129.638 verminderd met de aangegeven en toegekende kindertoeslag van € 2.715.
8.Proces-verbaal [nummer 3] , ordner 2, nr. 120.
9.Voor het eerst opgenomen in het verweerschrift van 2 november 2022 in het hoger beroep inzake belanghebbende, onderdeel 3a.
10.Voor het eerst opgenomen in het verweerschrift van 2 november 2022 in het hoger beroep inzake belanghebbende, onderdeel 3e.
11.Proces-verbaal [nummer 3] , ordner 2, nr. 120.
12.R.o. 4.11.
13.Voor het eerst opgenomen in het verweerschrift van 2 november 2022 in het hoger beroep inzake belanghebbende, onderdeel 3a.
14.R.o. 4.11.
15.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
16.Dát deze overeenkomst is gesloten is niet in geschil. Wel betwist de inspecteur de realiteitsgehalte ervan.
17.Of aan de leverancier al het geld wordt uitbetaald, is een geschilpunt tussen partijen.
18.Dit volgt uit een verklaring van [naam 6] , die is aangehaald in onderdeel 3.21 van het verweerschrift in de zaak van [bedrijf A] BV. In de reactie van 5 november 2021 op dat onderdeel van het verweerschrift wordt namens belanghebbenden opgemerkt dat de verklaring van [naam 6] betrekking heeft op de pakbonnen die werden verstrekt door [naam 5] .
19.USB: DOC 523.
20.Ordner 2, nr. 96 (USB:DOC 1222, blz. 24-25).