4.2.In de procedures ten name van [ naam 2] heeft het hof heden geoordeeld dat [ naam 2] voor alle in geschil zijnde jaren binnenlands belastingplichtig is en dat hij in Nederland in de belastingheffing wordt betrokken naar zijn wereldinkomen. Tussen partijen is niet in geschil dat als [ naam 2] moet worden aangemerkt als binnenlands belastingplichtige, hij en belanghebbende als fiscaal partners moeten worden aangemerkt. Belanghebbende en [ naam 2] worden derhalve voor alle in geschil zijnde jaren als fiscaal partners aangemerkt.
C. Navorderingsaanslag IB/PVV 2008
4.3.1.De inspecteur stelt in hoger beroep dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
€
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
54.756
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
54.756
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven gezamenlijke gemiddelde van de rendementsgrondslag na aftrek heffingvrij vermogen
147.238
Correctie coderekening [persoon 2]
(gemiddelde van € 318.000 op 1 januari en nihil op 31 december)
159
Gecorrigeerde gezamenlijke gemiddelde van de rendementsgrondslag na aftrek heffingvrij vermogen
306.238
4.3.2.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben aangifte IB/PVV 2008 gedaan naar onder meer een gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen van € 170.268, bestaande uit de gemiddelde waarde van de bezittingen van € 222.023 minus de gemiddelde waarde van de schulden van € 51.755. De aangegeven bank- en spaartegoeden betreffen saldi op rekeningen bij [bank 3] , [bank 4] en [bank 5] . [ naam 2] en [belanghebbende] hebben er in de aangiften voor gekozen het voordeel uit sparen en beleggen volledig aan [belanghebbende] toe te rekenen.
4.3.3.De inspecteur stelt in hoger beroep - uiteindelijk - dat [ naam 2] bij [bank 6] beschikte over een coderekening [persoon 2] en dat die rekening op 1 januari 2008 een saldo had van € 318.000 en op 31 december 2008 van nihil, zodat de aangegeven gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag – in de aangiften volledig toebedeeld aan [belanghebbende] – terecht is verhoogd met € 159.000 (het gemiddelde van € 318.000 op 1 januari 2008 en € 0 op 31 december 2008).
4.3.4.Belanghebbende heeft niet bestreden dat de coderekening op 1 januari 2008 tot de rendementsgrondslag behoort. Ook heeft belanghebbende het saldo van de coderekening op die datum niet betwist. Voorts is aannemelijk dat deze rekening geen deel uitmaakt van de aangegeven bank- en spaartegoeden (zie 4.3.2). Dat leidt tot de conclusie dat het saldo van de coderekening op 1 januari 2008 (€ 318.000) terecht en tot het juiste bedrag tot de rendementsgrondslag is gerekend.
4.3.5.Ten aanzien van alle overige door belanghebbende ingenomen stellingen ten aanzien van box 3 overweegt het hof als volgt. Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, en de goede procesorde, door tot driemaal toe een nieuwe berekening te maken van het box 3-vermogen. Belanghebbende verbindt hieraan de conclusie dat de correcties in box 3 ongedaan gemaakt moeten worden. Anders dan belanghebbende bepleit, is het hof van oordeel dat de omissies in de berekeningen van de inspecteur in eerste aanleg en in hoger beroep ieder voor zich, maar ook tezamen en in onderling verband bezien, niet zo ernstig zijn dat sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de goede procesorde en dat daarom de correcties ongedaan gemaakt moeten worden. Met de toelaatbare aanpassingen in de berekeningen van het box 3-vermogen door de inspecteur is de feitelijke grondslag komen te ontvallen aan de stelling van belanghebbende dat het aangegeven vermogen hoger is dan het vermogen waarvoor wordt gecorrigeerd. Ook het beroep van belanghebbende op het verbod op reformatio in peius slaagt niet. Van een verslechtering in bezwaar of beroep ten opzichte van de bestreden beschikking is immers geen sprake.
4.3.6.Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de inspecteur geen rekening houdt met het heffingvrije vermogen. De inspecteur stelt dat het bedrag van € 147.238 de aangegeven gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag na aftrek van het heffingvrije vermogen betreft. Het hof acht niet aannemelijk dat de inspecteur het juiste bedrag van het heffingvrije vermogen in aanmerking heeft genomen, omdat in dat bedrag slechts rekening is gehouden met het heffingvrije vermogen voor één persoon in plaats van voor twee personen. De gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen van € 170.268 (zie 4.3.2) verminderd met het heffingvrije vermogen voor één persoon van € 20.315 en verminderd met de in de aangifte van [belanghebbende] vermelde kindertoeslag van € 2.715 bedraagt € 147.238.Omdat – naar niet in geschil is – rekening moet worden gehouden met het heffingvrije vermogen voor twee personen stelt het hof de aangegeven gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag vast op € 126.923 (€ 170.268 min heffingvrij vermogen van € 40.630 min kindertoeslag van € 2.715). Het hof stelt de (gecorrigeerde) gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag, na aftrek van het heffingvrij vermogen en de kindertoeslag, vast op € 285.923, als volgt te specificeren:
Gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag:
€
Aangegeven (na aftrek heffingvrij vermogen en kindertoeslag)
126.923
Correctie coderekening [persoon 2]
(gemiddelde van € 318.000 op 1 januari en nihil op 31 december)
159
Gecorrigeerd (na aftrek heffingvrij vermogen en kindertoeslag)
285.923
Het hof merkt hierbij nog op dat het hof tot eenzelfde bedrag zou komen indien in het kader van de omkering en verzwaring van de bewijslast het redelijk geschatte inkomen zou moeten worden vastgesteld.
4.3.7.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 11.436 (4% van de belastbare grondslag van € 285.923).
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2008
4.3.8.Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 ten onrechte heeft vernietigd. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.756 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.436.
D. Navorderingsaanslag IB/PVV 2009
4.4.1.De inspecteur stelt in hoger beroep dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 – met voorbijgaan aan de door [ naam 2] en [belanghebbende] in hoger beroep gemaakte gezamenlijke keuze om ingeval van een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bij [ naam 2] , bij ieder van hen de helft van dat inkomen in aanmerking te nemen – dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
€
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
55.02
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
55.02
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag na aftrek heffingsvrij vermogen
73.317
Correctie bankrekening [bank 7]
(gemiddelde van nihil op 1 januari en € 75.000 op 31 december)
37.5
Gecorrigeerd gezamenlijke gemiddelde van de rendementsgrondslag na aftrek heffingvrij vermogen
110.817
4.4.2.In de procedures ten name van [ naam 2] heeft het hof heden geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat [ naam 2] in 2009 reguliere voordelen heeft genoten ten bedrage van in totaal € 475.000.
4.4.3.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben er in hoger beroep voor gekozen het inkomen uit aanmerkelijk belang voor de helft toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen inkomen uit aanmerkelijk belang bij zowel [ naam 2] als bij [belanghebbende] van € 237.500. De inspecteur heeft in dit verband een beroep op interne compensatie gedaan (zie 4.4.10) en heeft voorts vermeld dat indien en voor zover de ten name van belanghebbende opgelegde belastingaanslagen als gevolg van de herziene toerekening van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen te laag blijken te zijn, de wettelijke mogelijkheid bestaat om te zijner tijd navorderingsaanslagen op te leggen aan belanghebbende.
4.4.4.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar onder meer een gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen van € 118.184, bestaande uit de gemiddelde waarde van de bezittingen van € 155.759 minus de gemiddelde waarde van de schulden van € 37.575. De aangegeven bank- en spaartegoeden betreffen saldi op rekeningen bij [bank 8] , [bank 3] , [bank 5] en [bank 9] . Na aftrek van het heffingvrije vermogen van € 41.322 resteert € 76.861. Daarvan is € 73.317 toegerekend aan [ naam 2] en € 3.544 aan [belanghebbende] . Aangezien de inspecteur als onderdeel van het door hem bepleite box 3-inkomen uitgaat van een aangegeven gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen van € 73.317 en dit bedrag niet te hoog is, gaat ook het hof bij het vast te stellen box 3-inkomen van dat bedrag uit.
4.4.5.De inspecteur stelt in hoger beroep dat [kantoor] via de derdengeldrekening op 27 augustus 2009 een bedrag van € 75.000 heeft overgemaakt naar een bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] ten name van [ naam 2] bij [bank 7] Bank in [land 3] .
4.4.6.Belanghebbende heeft niet betwist dat [ naam 2] rekeninghouder is van voormelde rekening. Integendeel, zij heeft verklaard voor welk doel [ naam 2] de rekening aanhield en dat de rekening begin 2012 is opgeheven. Zij heeft evenmin het saldo van de rekening op 31 december 2009 betwist. Uit de toelichting op de aangifte blijkt dat een saldo van de [bank 7] Bank geen deel uitmaakt van de aangegeven bank- en spaartegoeden (zie 4.4.4), zodat de correctie terecht is. De stellingen van belanghebbende dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het heffingvrije vermogen van € 41.322 en dat het aangegeven vermogen hoger is dan het vermogen waarvoor wordt gecorrigeerd, missen feitelijke grondslag (zie 4.4.4). Gelet op het vorenstaande en op de toelaatbaar geachte aanpassing van de berekening van het box 3-vermogen door de inspecteur (zie 4.3.5), stelt het hof de gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag na toepassing van het heffingvrij vermogen dienovereenkomstig vast op € 110.817.
4.4.7.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 4.432 (4% van de belastbare grondslag van € 110.817).
4.4.8.Het hof volgt partijen in hun praktische insteek om de herziening van de keuze ten aanzien van de onderlinge verdeling van de gemeenschappelijke bestanddelen toe te passen op de gehele box 3-grondslag, dus met inbegrip van de bestanddelen die zijn opgenomen in de onherroepelijk vaststaande (definitieve) aanslagen.
4.4.9.Hoewel dit betekent dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van [belanghebbende] lager wordt vastgesteld dan zoals vastgesteld bij de navorderingsaanslag, leidt dit niet tot vermindering van de navorderingsaanslag gezien het terechte beroep van de inspecteur op interne compensatie. Anders dan belanghebbende bepleit, wordt de mogelijkheid om interne compensatie toe te passen, in dit geval niet beperkt door het vertrouwensbeginsel.
4.4.10.Gelet op het vorenstaande zou de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 vastgesteld moeten worden op een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.020, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 237.500 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.432. Indien de navorderingsaanslag op deze wijze zou worden vastgesteld, zou dat leiden tot een verhoging ten opzichte van de uitspraak op bezwaar en de onderhavige navorderingsaanslag. In dat geval zou het verbod op reformatio in peius worden geschonden. De navorderingsaanslag IB/PVV 2009 wordt dus gehandhaafd. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar terecht ongegrond verklaard.
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2009
4.4.11.Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 ten onrechte heeft vernietigd. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 dient ongegrond te worden verklaard.
E. Navorderingsaanslag IB/PVV 2010
4.5.1.De inspecteur stelt in hoger beroep dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 - zonder rekening te houden met de ter zitting bij het hof door partijen overeengekomen bijstelling van de correctie “binnenlands vermogen” - dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
€
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
58.303
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
58.303
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven gezamenlijke grondslag sparen en beleggen
Correctie binnenlands vermogen
(gemiddelde van € 38.290 op 1 januari en € 88.727 op 31 december)
63.508
Correctie bankrekening [bank 7]
(gemiddelde van € 75.000 op 1 januari en € 75.000 op 31 december)
75
Correctie bankrekening [bank 8] [land 1]
(gemiddelde van nihil op 1 januari en € 155.432 op 31 december)
77.716
Af: correctie heffingvrije vermogen
41.322
Gecorrigeerde gezamenlijke grondslag sparen en beleggen
174.902
4.5.2.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben aangifte IB/PVV 2010 gedaan zonder daarin een bedrag aan gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen te vermelden.
4.5.3.De correctie “binnenlands vermogen” bestaat uit saldi van Nederlandse bankrekeningen. De in het overzicht voor 2010 vermelde correctiebedragen aan binnenlands vermogen heeft de inspecteur ontleend aan een proces-verbaal dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is opgesteld.De specificatie van de in dat proces-verbaal genoemde bedragen luidt, voor zover voor 2010 van belang, als volgt:
Saldo Bankrekening per 31-12 (€)
Bankrekening
nummer
2009
2010
[rekeningnummer 2]
17.299
[rekeningnummer 3]
11.604
[rekeningnummer 4]
8.544
[rekeningnummer 5]
11.563
[rekeningnummer 6]
13.753
[rekeningnummer 7]
741
[rekeningnummer 8]
1.522
[rekeningnummer 9]
956
[rekeningnummer 10]
5.539
1.764
[rekeningnummer 11]
5.762
4.837
[rekeningnummer 12]
2.956
3.001
[rekeningnummer 13]
6.776
4.452
[rekeningnummer 14]
109
91
[rekeningnummer 15]
5.383
7.819
[rekeningnummer 16]
868
[rekeningnummer 16]
3.736
902
[rekeningnummer 17]
3.097
3.098
[rekeningnummer 18]
845
Totaal
38.29
88.727
4.5.4.Ter zitting bij het hof heeft de inspecteur verklaard dat enkele bankrekeningen zijn meegenomen waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze tot de rendementsgrondslag van [ naam 2] en [belanghebbende] kunnen worden gerekend. Het gaat, voor zover voor 2010 van belang, om de rekeningnummers [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 19] , [rekeningnummer 9] , [rekeningnummer 13] en [rekeningnummer 15] . De inspecteur heeft aangegeven dat de correctie moet worden verminderd voor zover het de saldi van die bankrekeningen betreft. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard akkoord te zijn met de correctie “binnenlands vermogen” zoals die na deze aanpassing resteert.
4.5.5.Dit betekent dat het hof voor de becijfering van de correctie “binnenlands vermogen” uitgaat van de volgende bedragen:
Saldo Bankrekening per 31-12 (€)
2009
2010
Totaal volgens overzicht was
38.29
88.727
Af: de daarin begrepen saldi van:
[rekeningnummer 4]
8.544
[rekeningnummer 9]
956
[rekeningnummer 13]
6.776
4.452
[rekeningnummer 15]
5.383
7.819
Nieuw totaal per 31 december
25.175
67.912
De correctie “binnenlands vermogen” wordt derhalve in aanmerking genomen voor het gemiddelde van € 25.175 en € 67.912, dus voor € 46.543.
4.5.6.Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 7] ” stelt de inspecteur dat het saldo op eerder genoemde bankrekening bij [bank 7] Bank (zie 4.4.6) per 1 januari 2010 en 31 december 2010 ten minste gelijk is aan het bedrag dat op 27 augustus 2009 op die rekening is ontvangen (€ 75.000). Nu dit niet is weersproken, acht het hof die correctie voor het jaar 2010 terecht.
4.5.7.Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 8] [land 1] ” heeft de inspecteur in hoger beroep gesteld dat [ naam 2] op 3 december 2010 op zijn naam een bankrekening heeft geopend bij [bank 8] in [land 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 20] en dat hieraan de spaarrekening met nummer [rekeningnummer 21] en een creditcard zijn gekoppeld met een saldo op 31 december 2010 van € 155.432. Nu belanghebbende dit niet heeft weersproken, acht het hof ook deze correctie terecht.
4.5.8.Rekening houdende met het voorgaande en met de toelaatbaar geachte aanpassing van de berekening van het box 3-vermogen door de inspecteur (zie 4.3.5), stelt het hof de gecorrigeerde grondslag sparen en beleggen voor 2010 vast op € 157.937:
€
Aangegeven gemiddelde rendementsgrondslag
Correcties:
Correctie binnenlands vermogen
(gemiddelde van € 25.175 op 1 januari en € 67.912 op 31 december)
46.543
Correctie bankrekening [bank 7]
(gemiddelde van € 75.000 op 1 januari en € 75.000 op 31 december)
75
Correctie bankrekening [bank 8] [land 1]
(gemiddelde van nihil op 1 januari en € 155.432 op 31 december)
77.716
Af: correctie heffingvrij vermogen
41.322
Gecorrigeerde gezamenlijke grondslag sparen en beleggen
157.937
4.5.9.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 6.317 (4% van de belastbare grondslag van € 157.937).
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2010
4.5.10.Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 tot een te laag bedrag heeft vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.303 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.317.
4.5.11.Gelet op het vorenstaande is het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
F. Navorderingsaanslag IB/PVV 2011
4.6.1.De inspecteur stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 – met voorbijgaan aan de door [ naam 2] en [belanghebbende] in hoger beroep gemaakte gezamenlijke keuze om ingeval van een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bij [ naam 2] , bij ieder van hen de helft van dat inkomen in aanmerking te nemen – dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
€
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
95.033
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
95.033
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven rendementsgrondslag
- 7.199
Correctie: bankrekening [bank 7]
75
Correctie: bankrekening [bank 8] [land 1]
155.432
Af: heffingvrije vermogen
41.57
Gecorrigeerde gezamenlijke grondslag sparen en beleggen
181.663
4.6.2.In de procedures ten name van [ naam 2] heeft het hof heden geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat [ naam 2] in 2011 reguliere voordelen heeft genoten ten bedrage van, in totaal, € 2.021.230.
4.6.3.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben er in hoger beroep voor gekozen het inkomen uit aanmerkelijk belang voor de helft toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen inkomen uit aanmerkelijk belang bij zowel belanghebbende als bij [belanghebbende] van € 1.010.615. De inspecteur heeft in dit verband een beroep op interne compensatie gedaan (zie 4.6.9) en voorts vermeld dat indien en voor zover de ten name van belanghebbende opgelegde belastingaanslagen als gevolg van de herziene toerekening van de gemeentelijke inkomensbestanddelen te laag blijken te zijn, de wettelijke mogelijkheid bestaat om te zijner tijd navorderingsaanslagen op te leggen aan belanghebbende.
4.6.4.[ naam 2] heeft voor het jaar 2011 aangifte IB gedaan zonder daarin een bedrag aan rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen te vermelden. [belanghebbende] heeft aangifte IB/PVV 2011 gedaan naar een rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen van nihil, bestaande uit de waarde van de bezittingen van € 47.315 minus de waarde van de schulden van € 54.415, dus per saldo een vermogen van negatief € 7.199. De door [belanghebbende] aangegeven bank- en spaartegoeden betreffen uitsluitend saldi op rekeningen bij [bank 3] .
4.6.5.Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 7] ” stelt de inspecteur dat het saldo op eerder genoemde bankrekening bij [bank 7] Bank (zie 4.4.6 en 4.5.6) per 1 januari 2011 ten minste gelijk is aan het bedrag dat op 27 augustus 2009 op die rekening is ontvangen (€ 75.000). Nu dit niet is weersproken, acht het hof die correctie voor het jaar 2011 terecht.
4.6.6.Voor de correctie bankrekening [bank 8] [land 1] verwijst het hof naar hetgeen met betrekking tot het jaar 2010 is overwogen (zie 4.5.7) hetgeen inhoudt dat het saldo van deze rekening per 1 januari 2011 € 155.432 bedraagt.
4.6.7.Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een lager gecorrigeerd gezamenlijk box 3-vermogen dan het door de inspecteur verdedigde bedrag van € 181.663. Rekening houdend met de toelaatbaar geachte aanpassing van de berekening van het box 3-vermogen door de inspecteur (zie 4.3.5), stelt het hof de gecorrigeerde grondslag sparen en beleggen voor 2011 vast op € 181.663 (zie 4.6.1).
4.6.8.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 7.266 (4% van de belastbare grondslag van € 181.663).
4.6.9.Hoewel dit betekent dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van [belanghebbende] lager wordt vastgesteld dan zoals vastgesteld bij de navorderingsaanslag, leidt dit niet tot vermindering van de navorderingsaanslag gezien het terechte beroep van de inspecteur op interne compensatie. Anders dan belanghebbende bepleit, wordt de mogelijkheid om interne compensatie toe te passen, in dit geval niet beperkt door het vertrouwensbeginsel.
4.6.10.Gelet op het vorenstaande zou de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 vastgesteld moeten worden op een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.033, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.010.615 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.266. Indien de navorderingsaanslag op deze wijze zou worden vastgesteld, zou dat leiden tot een verhoging ten opzichte van de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag. In dat geval zou het verbod op reformatio in peius worden geschonden. De navorderingsaanslag IB/PVV 2011 wordt dus gehandhaafd. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar terecht ongegrond verklaard.
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2011
4.6.11.Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 ten onrechte heeft verminderd. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 dient ongegrond te worden verklaard.
4.6.12.Gelet op het vorenstaande is het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
G. Navorderingsaanslag IB/PVV 2012
4.7.1.De inspecteur stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 - zonder rekening te houden met de ter zitting bij het hof door partijen overeengekomen bijstelling van de correctie “binnenlands vermogen” en met voorbijgaan aan de door [ naam 2] en [belanghebbende] in hoger beroep gemaakte gezamenlijke keuze om ingeval van een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bij [ naam 2] , bij ieder van hen de helft van dat inkomen in aanmerking te nemen - dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
€
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
97.429
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
97.429
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven rendementsgrondslag
Correctie: binnenlands vermogen
49.188
Correctie: bankrekening [bank 7]
75
Correctie: [bank 8] [land 1]
284.402
Correctie: [bank 8] [land 1]
6.313
Correctie: [bank 10]
1.999.863
Correctie: [adres] -woning
80.6
Af: heffingvrije vermogen
42.278
Gecorrigeerde gezamenlijke grondslag sparen en beleggen
2.453.088
4.7.2.In de procedures ten name van [ naam 2] heeft het hof heden geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat [ naam 2] in 2012 reguliere voordelen heeft genoten ten bedrage van € 21.230.
4.7.3.Belanghebbende en [belanghebbende] hebben er in hoger beroep voor gekozen het inkomen uit aanmerkelijk belang voor de helft toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen inkomen uit aanmerkelijk belang bij zowel belanghebbende als bij [belanghebbende] van € 10.615. De inspecteur heeft in dit verband een beroep op interne compensatie gedaan (zie 4.7.14) en voorts vermeld dat indien en voor zover de ten name van belanghebbende opgelegde belastingaanslagen als gevolg van de herziene toerekening van de gemeentelijke inkomensbestanddelen te laag blijken te zijn, de wettelijke mogelijkheid bestaat om te zijner tijd navorderingsaanslagen op te leggen aan belanghebbende.
4.7.4.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben aangifte IB/PVV 2012 gedaan zonder daarin een bedrag aan rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen te vermelden. Het door de inspecteur vermelde bedrag aan aangegeven rendementsgrondslag strookt met de tot de gedingstukken behorende aangiften en is voorts niet bestreden.
4.7.5.De correctie “binnenlands vermogen” bestaat net als in 2010 uit saldi van Nederlandse bankrekeningen. De in het overzicht voor 2012 vermelde correctiebedragen aan binnenlands vermogen heeft de inspecteur ontleend aan een proces-verbaal dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is opgesteld.De specificatie van de in dat proces-verbaal genoemde bedragen luidt, voor zover voor 2012 van belang, als volgt:
Saldo Bankrekening per 31-12 (€)
Bankrekening
nummer
2011
[rekeningnummer 6]
51
[rekeningnummer 22]
2.999
[rekeningnummer 19]
964
[rekeningnummer 23]
2.95
[rekeningnummer 24]
24.01
[rekeningnummer 24]
1.412
[rekeningnummer 10]
2.227
[rekeningnummer 11]
8.43
[rekeningnummer 12]
3.047
[rekeningnummer 17]
3.098
Totaal
49.188
4.7.6.Ter zitting bij het hof heeft de inspecteur verklaard dat enkele bankrekeningen zijn meegenomen waarvan niet vastgesteld kan worden dat deze tot de rendementsgrondslag van [ naam 2] en [belanghebbende] kunnen worden gerekend. Het gaat voor wat betreft 2012 uitsluitend om het rekeningnummer [rekeningnummer 19] . De inspecteur heeft aangegeven dat de correctie moet worden verminderd voor zover het gaat om het saldo van die bankrekening. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard akkoord te zijn met de correctie “binnenlands vermogen” zoals die na deze aanpassing resteert.
4.7.7.Dit betekent dat de correctie “binnenlands vermogen” van € 49.188 (zie 4.7.5) moet worden verminderd met € 964 tot een bedrag van € 48.224.
4.7.8.Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 7] ” stelt de inspecteur dat het saldo op eerder genoemde bankrekening bij [bank 7] Bank (zie 4.4.6, 4.5.6 en 4.6.5) per 1 januari 2012 ten minste gelijk is aan het bedrag dat op 27 augustus 2009 op die rekening is ontvangen (€ 75.000). Nu dit niet is weersproken, acht het hof die correctie voor het jaar 2012 terecht.
4.7.9.Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 8] [land 1] ” heeft de inspecteur in hoger beroep gesteld dat [ naam 2] op 3 december 2010 op zijn naam een bankrekening heeft geopend bij [bank 8] in [land 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 20] en dat het saldo op 1 januari 2012 € 284.402 bedraagt. Verder heeft de inspecteur gesteld dat aan deze bankrekening een creditcard is gekoppeld met een saldo op 1 januari 2012 van € 6.313. Nu belanghebbende dit niet heeft weersproken, acht het hof ook de correctie van in totaal € 290.715 terecht.
4.7.10.Ook de correctie “bankrekening [bank 10] ” is terecht. De inspecteur heeft namelijk in hoger beroep onweersproken gesteld dat [ naam 2] sinds 12 september 2011 op eigen naam een bankrekening heeft bij Bank [bank 10] in [land 10] , met rekeningnummer [rekeningnummer 25] en dat het saldo op 31 december 2011 € 1.999.863 is.
4.7.11.Met betrekking tot de correctie “ [adres] -woning” hebben partijen ter zitting bij het hof eensluidend verklaard dat het pand [adres] tot de rendementsgrondslag behoort en dat de rechtbank de waarde voor 2012 terecht op € 80.600 heeft vastgesteld.
4.7.12.Rekening houdende met het voorgaande en met de toelaatbaar geachte aanpassing van de berekening van het box 3-vermogen door de inspecteur (zie 4.3.5) stelt het hof het gecorrigeerde box 3-vermogen voor het jaar 2012 vast op € 2.453.088 (zie 4.7.1) minus € 964 (zie 4.7.7) is € 2.452.124.
4.7.13.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 98.084 (4% van de belastbare grondslag van € 2.452.124).
4.7.14.Hoewel dit betekent dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van [belanghebbende] lager wordt vastgesteld dan zoals vastgesteld bij de navorderingsaanslag, leidt dit niet tot vermindering van de navorderingsaanslag gezien het terechte beroep van de inspecteur op interne compensatie. Anders dan belanghebbende bepleit, wordt de mogelijkheid om interne compensatie toe te passen, in dit geval niet beperkt door het vertrouwensbeginsel.
4.7.15.Gelet op het vorenstaande zou de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 vastgesteld moeten worden op een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.429, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 10.615 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 98.084. Indien de navorderingsaanslag op deze wijze zou worden vastgesteld, zou dat leiden tot een verhoging ten opzichte van de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag. In dat geval zou het verbod op reformatio in peius worden geschonden. De navorderingsaanslag IB/PVV 2012 wordt dus gehandhaafd. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar terecht ongegrond verklaard.
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2012
4.7.16.Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 ten onrechte heeft vernietigd. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 dient ongegrond te worden verklaard.
H. Navorderingsaanslag IB/PVV 2013
4.8.1.De inspecteur stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 – met voorbijgaan aan de door [ naam 2] en [belanghebbende] in hoger beroep gemaakte gezamenlijke keuze om ingeval van een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bij [ naam 2] , bij ieder van hen de helft van dat inkomen in aanmerking te nemen – dient te worden vastgesteld op basis van de volgende elementen:
€
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
97.429
Correctie:
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
97.429
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Aangegeven rendementsgrondslag
56.951
Correctie: bankrekening [bank 7]
2.223.014
Correctie: [bank 8] [land 1]
40.549
Correctie: [bank 8] [land 1]
572.157
Correctie: [bank 8] [land 1]
7.047
Correctie: [adres] -woning
80.6
Af: heffingvrije vermogen (2 personen i.p.v. 1 persoon)
21.139
Gecorrigeerde gezamenlijke grondslag sparen en beleggen
2.959.179
4.8.2.In de procedures ten name van [ naam 2] heeft het hof heden geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat [ naam 2] in 2013 reguliere voordelen heeft genoten ten bedrage van € 21.230.
4.8.3.Belanghebbende en [belanghebbende] hebben er in hoger beroep voor gekozen het inkomen uit aanmerkelijk belang voor de helft toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande resulteert in een in aanmerking te nemen inkomen uit aanmerkelijk belang bij zowel belanghebbende als bij [belanghebbende] van € 10.615. De inspecteur heeft in dit verband een beroep op interne compensatie gedaan (zie 4.8.11) en voorts vermeld dat indien en voor zover de ten name van belanghebbende opgelegde belastingaanslagen als gevolg van de herziene toerekening van de gemeentelijke inkomensbestanddelen te laag blijken te zijn, de wettelijke mogelijkheid bestaat om te zijner tijd navorderingsaanslagen op te leggen aan belanghebbende.
4.8.4.[ naam 2] heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan zonder daarin een bedrag aan rendementsgrondslag voor het box 3-inkomen te vermelden. [belanghebbende] heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een grondslag sparen en beleggen van € 56.951, bestaande uit de waarde van de bezittingen van € 80.190 min de waarde van de schulden van € 2.100 en min het heffingvrije vermogen van € 21.139. De aangegeven bank- en spaartegoeden betreffen saldi op rekeningen bij [bank 3] .
4.8.5.Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 7] ” overweegt het hof als volgt. Naar het hof uit de processtukken van de inspecteur opmaakt, is het totaalbedrag van de door de inspecteur bepleite saldi op bankrekeningen die [ naam 2] bij [bank 7] aanhoudt als volgt samengesteld:
Datum ontvangst
Rekeningnummer [ naam 2]
Tegenrekening
Bedrag (€)
27 augustus 2009
[rekeningnummer 1]
Derdengeldrekening [kantoor] bedoeld in 4.32
75.000,00
19 maart 2012
[rekeningnummer 26]
Derdengeldrekening [kantoor] bedoeld in 1.33
1.000.000,00
10 oktober 2013
[rekeningnummer 26]
[bank 10] rekening [ naam 2] (zie 4.59)
844.854,67
17 oktober 2013
[rekeningnummer 26]
Diezelfde [bank 10] rekening
303.159,73
Totaal
2.223.014,40
4.8.6.Terecht stelt belanghebbende dat een banksaldo per 1 januari 2013 geen bedragen kan omvatten die eerst in oktober 2013 daar naartoe zijn overgemaakt. Tot een bijstelling van het correctiebedrag bestaat evenwel geen aanleiding. Het hof acht belanghebbende de meest gerede partij bewijs te leveren van informatie over de [bank 7] -rekeningen van [ naam 2] waaronder de saldi en het bewijs dat de rekening met nummer [rekeningnummer 1] begin 2012 is opgeheven zoals belanghebbende heeft gesteld. Aangezien belanghebbende dienaangaande geen bewijs hiervan heeft geleverd, acht het hof de inspecteur in zijn bewijs geslaagd. Daarnaast constateert het hof dat een teveel aan saldo dat de inspecteur aanhoudt voor de [bank 7] -rekening deels, namelijk tot een bedrag van € 298.332,99, wegvalt tegen het niet afzonderlijk door de inspecteur meegenomen saldo op de [bank 10] rekening per 1 januari 2013. De inspecteur heeft namelijk in hoger beroep onweersproken gesteld dat [ naam 2] sinds 12 september 2011 op eigen naam een bankrekening heeft bij Bank [bank 10] in [land 10] , met rekeningnummer [rekeningnummer 25] en de volgende saldi:
31 december 2011 € 1.999.863,06
31 december 2012 € 298.332,99.
4.8.7.Met betrekking tot de correctie “bankrekening [bank 8] [land 1] ” heeft de inspecteur in hoger beroep gesteld dat [ naam 2] op 3 december 2010 op zijn naam een bankrekening heeft geopend bij [bank 8] in [land 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 20] en dat hieraan de spaarrekening met nummer [rekeningnummer 21] en een creditcard zijn gekoppeld met saldi op 1 januari 2013 van € 40.549, € 572.157 respectievelijk € 7.047, in totaal € 869.919. Nu belanghebbende dit niet heeft weersproken, acht het hof ook deze correctie terecht.
4.8.8.Met betrekking tot de correctie “ [adres] -woning” hebben partijen ter zitting bij het hof eensluidend verklaard dat het pand [adres] tot de rendementsgrondslag behoort en dat de rechtbank de waarde voor 2013 terecht op € 80.600 heeft vastgesteld.
4.8.9.Gelet op het voorgaande en de toelaatbaar geachte aanpassing van de berekening van het box 3-vermogen door de inspecteur (zie 4.3.5) is het hof van oordeel dat de grondslag sparen en beleggen € 2.959.179 bedraagt (zie 4.8.1).
4.8.10.[ naam 2] en [belanghebbende] hebben ervoor gekozen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen volledig toe te rekenen aan [belanghebbende] . Het voorgaande zou resulteren in een in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij [ naam 2] van nihil en bij [belanghebbende] van € 118.367 (4% van de belastbare grondslag van € 2.959.179)
.Dit is een hoger bedrag dan het bij de navorderingsaanslag vastgestelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
4.8.11.Gelet op het vorenstaande zou de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 vastgesteld moeten worden op een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.429, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 10.615 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 118.367. Indien de navorderingsaanslag op deze wijze zou worden vastgesteld, zou dat leiden tot een verhoging ten opzichte van de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag. In dat geval zou het verbod op reformatio in peius worden geschonden. De navorderingsaanslag IB/PVV 2013 wordt dus gehandhaafd. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar terecht ongegrond verklaard.
Tussenconclusie navorderingsaanslag IB/PVV 2013
4.8.12.Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de inspecteur gegrond, omdat de rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 ten onrechte heeft vernietigd. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 dient ongegrond te worden verklaard.
I. Heffingsrente en belastingrente