ECLI:NL:HR:2023:527

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
21/03814
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewustheid bij voorhanden hebben van munitie in bedrijfspand

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het voorhanden hebben van een semi-automatisch grendelgeweer en vijftien stuks randvuur kogelpatronen, aangetroffen in de koelkast van zijn bedrijfspand in Assen. De Hoge Raad heeft de relevante overwegingen herhaald uit een eerdere uitspraak (HR:2020:504) over de vereisten voor veroordeling bij het voorhanden hebben van wapen of munitie. Het hof had vastgesteld dat de verdachte op de pleegdatum bewust was van de aanwezigheid van de munitie, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk was. De verdachte had verklaard dat hij dacht dat de munitie al was meegenomen door een kennis en dat hij niet anders wist dan dat deze weg was. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging, maar dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte zich bewust was van de munitie. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03814
Datum4 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 september 2021, nummer 21-005682-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van vijftien stuks randvuur kogelpatronen. Het klaagt in het bijzonder dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van bewustheid bij de verdachte van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van die munitie op 19 maart 2018.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij op 19 maart 2018 te Assen een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch grendelgeweer, en munitie van categorie III, te weten 15 stuks randvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.”
3.2.2
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen:
“Het hof stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op maandag 19 maart 2018, omstreeks 10:45 uur, besluit de gemeente Assen (afdeling Handhaving en Toezicht), naar aanleiding van een binnengekomen melding bij de gemeente Assen, inhoudende dat mogelijk sprake is van illegale prostitutie in het bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Assen, een controle te verrichten. Uit het pv-relaas blijkt dat door de burgemeester van Assen een machtiging tot binnentreden was afgegeven. Daarbij gingen de desbetreffende (drie) toezichthouders van de gemeente en verbalisant [verbalisant 1] als sterke arm mee naar het pand.
Aldaar aangekomen bleek dat de toegangsdeur van het bedrijfspand was afgesloten. Er was niemand aanwezig in het pand. Na ongeveer een half uur wachten arriveerde een man (het hof leest: verdachte) bij het pand die met een sleutel de toegangsdeur opende. Daarbij werd de man aangesproken door de toezichthouders. Met toestemming van deze man - die opgaf te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1972, wonende te [plaats] - betraden de toezichthouders, vergezeld van verbalisant [verbalisant 1] het bedrijfspand.
Eenmaal binnen het bedrijfspand rees het vermoeden bij verbalisant [verbalisant 1] dat er sprake was van een bordeel. Via de toegangsdeur kwamen zij in een kleine hal terecht. Hierin waren een wc en de meterkast geplaatst. Via een tweede deur kwamen zij in een grotere ruimte. In deze ruimte zag verbalisant [verbalisant 1] dat er een scheidingswand was geplaatst met daarin vier rode deuren. Achter drie van deze deuren was een kleine ruimte gemaakt waarin een tweepersoons bed was geplaatst. Van elk van deze ruimte was één wand rood geschilderd. Elke ruimte was nagenoeg op dezelfde wijze ingericht. In twee van de ruimtes zijn pakjes condooms aangetroffen en in één ruimte een tas met attributen die voor SM gebruikt worden.
In het voorportaal van deze grote ruimte was een stalen trap naar boven geplaatst. Op de verdiepingsvloer van de bovenruimte was een complete bar-inrichting geplaatst en een ruime zithoek met TV. In 1 ruimte beneden stond een massagetafel en geen bed.
Verder stond achterin deze ruimte aan de rechterzijde een soort kast die met schuifpanelen afgesloten was. Nadat verbalisant een schuifpaneel had verschoven, zag hij in deze kast een grote hoeveelheid potten met teelaarde. Er stonden geen planten in deze potten. Aan het plafond van deze kast waren twee assimilatielampen aangebracht. Verder was er een afzuiginstallatie aangebracht die verder niet aangesloten was op een leiding naar buiten. De elektrische installatie was ook niet aangesloten op het stroomnet.
Daarop heeft verbalisant [verbalisant 1] de verdachte op heterdaad aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Kort daarna kwamen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter plaatse, nadat verbalisant [verbalisant 1] om versterking had gevraagd. Ter plaatse werd verbalisant [verbalisant 3] bijgesproken door verbalisant [verbalisant 1] over de aangetroffen situatie. Verbalisant [verbalisant 1] leidde verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] door het pand en liet hen onder andere de kamer zien waar de in aanbouw zijnde hennepkwekerij was gesitueerd.
Verbalisant [verbalisant 3] zag dat in het pand een trap naar een eerste verdieping liep. Toen hij boven kwam op deze eerste verdieping zag hij een zitje met twee zitbanken, salontafel en televisie. Daarnaast zag hij een eettafel met meerdere stoelen en een bar met barkrukken.
Achter deze bar zag verbalisant [verbalisant 3] een horecakoelkast staan met daarop de reclametekst 'Pepsi'. Hij zag dat deze koelkast een doorzichtige deur had van glas en hij zag meerdere flesjes drinken in de koelkast staan.
Verbalisant [verbalisant 3] zag vervolgens op de tweede plank van boven in de koelkast een opgerolde gele keukendoek liggen. Omdat het verbalisant [verbalisant 3] ambtshalve bekend was dat verdovende middelen veelal gekoeld bewaard worden, en in het pand een in opbouw zijnde hennepkwekerij werd aangetroffen, pakte hij de opgerolde keukendoek uit de koelkast en keek wat er in zat. Verbalisant [verbalisant 3] zag dat hierin een magazijn/patroonhouder in zat welke gevuld was met patronen die gelijkend waren op kaliber .22 patronen.
Verbalisant [verbalisant 3] keek vervolgens om zich heen of hij een vuurwapen zag waar de patronen mogelijk bij konden horen. Vrijwel direct zag hij onder de balie een op een geweer gelijkend voorwerp staan. Dit stond open en bloot onder de balie waarna verbalisant [verbalisant 3] het geweer gepakt heeft. Verbalisant [verbalisant 3] zag toen op het geweer het merk ‘Lakefield' staan met daarbij 'Model 64B .22 CAL'. Hij zag dat er op de onderkant van het geweer een opening zat waar ruimte was voor een magazijn. Hij zag aan de vorm van het magazijn en de opening voor het magazijn in het geweer dat dit passend moest zijn.
Toen verbalisant [verbalisant 3] vervolgens het magazijn paste op het geweer bleek dit ook het geval en behoorde het magazijn bij het geweer. In overleg met de hulpofficier van justitie Prak werd besloten het geweer en de munitie in beslag te nemen en verder geen zoeking te verrichten in het pand.
Verdachte heeft verklaard op vragen van de politie - zakelijk weergegeven - als volgt:
V: Als wij jou vertellen dat wij een houder met patronen hebben aangetroffen... Hoe kan dit dan?
A: Dat weet ik niet. Ik wist dat er 2 hebben gelegen. Ik wist niet anders (het hof begrijpt: dan) dat het weg was.
V: Ook is er een vuurwapen aangetroffen, wat kun je daarover vertellen?
A: Dat is mijn luchtbuks. Ik heb hem gekocht in Zuidbroek op de vlooienmarkt voor € 15,-.
U heeft mij foto's laten zien van het wapen [en] de bijbehorende munitie die in de koelkast is aangetroffen in een geel doekje, het wapen wat is aangetroffen onder de bar is mijn eigendom. Ik heb dat gekocht op de rommelmarkt in Zuidhoek in de verkoophallen aldaar. Ik heb dat in mijn vorige verklaring ook al gezegd. Ik heb dat wapen gekocht van een kennis van mij en ik heb daar 15 euro of 35 euro voor betaald. Die kennis van mij vertelde mij dat het een luchtbuks was. Pas later kwam hij ermee op de proppen dat dit wapen ook geschikt was om andere munitie mee te verschieten. Dan zou het een vuurwapen zijn, maar daar heeft hij bij de verkoop nooit over gesproken.
U heeft mij verteld dat het wapen en de aangetroffen munitie is onderzocht en dat het een vuurwapen blijkt te zijn. De munitie die is aangetroffen in de koelkast is geschikt om met dat wapen te verschieten. Die munitie is niet mijn eigendom. Die kennis van mij is op een vrijdagavond of een zondagavond geweest in het pand en bracht toen die munitie mee. Mijn vrouw heeft mij later verteld dat hij deze munitie in de koelkast heeft gelegd. Zij vertelde mij dat hij wat had gebracht dat bij die buks behoorde. Ik heb toen gezegd tegen haar dat ik zal gaan kijken als ik daar mee ben. Toen ik op de dinsdag of de woensdag erop weer in de zaak (het hof begrijpt: was), zag ik dat deze munitie in de koelkast lag. Ik was in de veronderstelling dat deze kennis die munitie ook weer mee terug had genomen, maar dat blijkt dus achteraf niet zo te zijn. Iedereen kan bij ons bij de koelkast komen dus ik ging ervan uit dat die munitie daar niet mee[r] zou liggen. Het lag er ook maar nog maar net want kort daarna op de maandag 19 maart 2018 is dit wapen en de munitie door de politie gevonden. Ik dacht dat de vrijdag daarvoor deze munitie weg zou zijn.
Het vuurwapen is een semi-automatisch grendelgeweer. Dit geweer is geschikt om projectielen van het kaliber .22 door een loop af te schieten. De werking van dit pistool berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing. Bij het pistool was een passend patroonmagazijn aanwezig. Bij aantreffen was dit gevuld met 15 stuks kogelpatronen van het kaliber .22 LR. Dit grendelgeweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Deze patronen zijn geschikt om projectielen door middel van het betreffende grendelgeweer vuurwapen af te schieten.
Derhalve zijn deze patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.”
3.3
Voor een veroordeling van het - als pleger - voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. (Vgl. HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504.)
3.4
Het hof heeft onder meer vastgesteld dat op maandag 19 maart 2018 een houder met vijftien randvuur kogelpatronen in de koelkast van een bedrijfspand te Assen is aangetroffen. Verder heeft het hof in aanmerking genomen de verklaringen van de verdachte dat hij op de dinsdag of de woensdag vóór het aantreffen van deze munitie heeft gezien dat deze munitie in de koelkast lag en dat deze munitie geschikt is om met een wapen van hem, dat eveneens in het bedrijfspand is aangetroffen, te verschieten. Het kennelijk daarop steunende oordeel van het hof dat de verdachte zich op 19 maart 2018 bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de munitie en hij deze munitie toen voorhanden heeft gehad, is echter niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het hof voor zijn bewijsvoering verklaringen van de verdachte heeft gebruikt, inhoudende dat hij “niet anders [wist] dan dat het weg was”, hij in de veronderstelling was dat zijn kennis die de munitie had meegebracht die ook weer mee terug had genomen en hij ervan uitging dat de munitie op de vrijdag vóór het aantreffen weg zou zijn, zodat de munitie daar op maandag 19 maart 2018 niet meer zou liggen.
3.5
Het cassatiemiddel slaagt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde voorhanden hebben van vijftien stuks randvuur kogelpatronen en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 april 2023.