ECLI:NL:HR:2020:504

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
18/02307
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorhanden hebben van vuurwapens en munitie in een jeugdzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie (WWM). De feiten vonden plaats op 13 september 2016, toen de verdachte in de slaapkamer van haar medeverdachte, [betrokkene 1], in Amsterdam was. Tijdens de aanhouding van de verdachte en [betrokkene 1] werden drie vuurwapens en munitie aangetroffen in de slaapkamer. De verdachte had verklaard dat zij de wapens had gezien en aangeraakt, maar betwistte dat zij deze voorhanden had gehad.

Het Hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en de munitie, en dat zij feitelijke macht over deze wapens kon uitoefenen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de wapens en munitie wettig en overtuigend was. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, maar constateerde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. Ondanks deze overschrijding werden er geen rechtsgevolgen aan verbonden, gezien de opgelegde werkstraf en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02307 J
Datum31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 januari 2018, nummer 23/003100-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N.A. Brouns, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van het arrest in zoverre het tenlastegelegde feit bewezen is verklaard en om doelmatigheidsredenen tot vrijspraak.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van, kort gezegd, wapens en munitie.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op 13 september 2016 te Amsterdam wapens van categorie III, te weten een pistool van het merk Intratec, kaliber 9x19mm, en een pistool van het merk Glock, kaliber 9x19 mm, en een pistool van het merk ATAK-Arms Zoraki, kaliber 7,65 mm browning, en munitie van categorie III, te weten patronen van kaliber: 9x19 mm en patronen van kaliber 7,65 mm browning, voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het is nu anderhalf jaar geleden, dus ik weet niet meer precies hoeveel wapens daar lagen. Ik kwam midden in de nacht aan in de woning. Ik ben vervolgens naar de slaapkamer van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) gegaan. Ik zag wel wapens op de grond naast zijn bed liggen. Ik heb ze toen verschoven richting het bed. Ik heb daar toen niets over tegen [betrokkene 1] gezegd. Ik ben bij hem in bed gaan liggen. Ik besloot de volgende ochtend weg te gaan.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 augustus 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik zag in de kamer waar ik met [betrokkene 1] was, twee wapens liggen. Ik heb twee wapens met mijn vingertoppen verschoven. Ik heb ze onder het bed geschoven om ze niet meer te hoeven zien.
3. Een proces-verbaal met nummer 2016198237 van 13 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren T-357 en T-420, doorgenummerde pagina 3 010.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 september 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben vannacht omstreeks 02.00 uur in de woning aangekomen waar ik vanmorgen werd aangehouden.
4. Een proces-verbaal met nummer 2016198237 van 14 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 3 014.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 september 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik denk dat ik twee vuurwapens heb gezien. Het wapen dat mij getoond wordt op foto 1 heb ik gezien aan de rechterkant van het bed. Ik heb het wapen met mijn vingertoppen naar het bed toe geschoven. Ik heb nog een groter pistool gezien dat naast het bed lag. Die heb ik ook weggeschoven met mijn vingers.
5. Een proces-verbaal verslag van aanhouding met nummer PL1300-2016198237-8 van 13 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T-158, doorgenummerde pagina 3 001.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 13 september 2016 omstreeks 06.17 uur hield ik op de locatie [a-straat 1] te [woonplaats] als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] .
6. Een proces-verbaal verslag van onderzoek met nummer D00-009, registratie: 2016198237, van 14 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 13 september 2016 werd een doorzoeking verricht in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Tijdens deze doorzoeking worden in een slaapkamer van de woning drie vuurwapens met munitie aangetroffen en inbeslaggenomen. Op 12 mei 2016 werden de inbeslaggenomen vuurwapens met munitie door mij nader onderzocht. Uit het voorlopig onderzoek bleek mij het volgende:
- een vuurwapen van het merk Intratec, kaliber 9 mm x 19. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie.
Dit vuurwapen heeft de uiterlijke vorm van een machinepistool maar is alleen bestemd om semi-automatisch te vuren.
- een vuurwapen van het merk Glock, kaliber 9 mm x 19. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie. In dit vuurwapen zijn tien 9 mm patronen aangetroffen, waarvan 9 patroonmagazijn en een in de kamer. Dit vuurwapen was daarom doorgeladen en voor direct gebruik gereed. De patroon is munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4e gelet op artikel 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
- een vuurwapen van het merk ATAK-Arms Zoraki, kaliber 7.65 mm br. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie. Voorzien van een uitneembaar patroonmagazijn met een capaciteit voor 7 patronen, voorzien van munitie. De patroon is munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4e gelet op artikel 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
7. Een geschrift, zijnde een rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een delict gepleegd in Amsterdam op 13 september 2016’ van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 oktober 2016.
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van dr. S. van Soest, vast gerechtelijk deskundige DNA analyse en interpretatie:
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAKB9029NL#01 bemonstering (ruwe delen van pistool)
AAKB9032NL#01 bemonstering (ruwe delen van pistool Intratec)
AAKB9033NL#01 bemonstering (in een voorzijde loop van pistool Intratec)
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN beschrijving DNA-profiel/
celmateriaal kan afkomstig zijn van
AAKB9029NL#01 DNA-mengprofiel van minimaal vier personen
[verdachte]
[betrokkene 1] ,
AAKB9032NL#01 en DNA-mengprofiel van minimaal drie personen;
AAKB9033NL#01 afgeleid DNA-hoofdprofiel:
[verdachte]
8. Een proces-verbaal samenvatting, ongenummerd, van 15 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T-606, doorgenummerde pagina 1 003 en 1 004.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
In de slaapkamer trof het arrestatieteam de bewoner [betrokkene 1] aan in bed met zijn vriendin [verdachte] . Bij het bed binnen handbereik van de verdachten lagen diverse vuurwapens. Op een kastje naast het bed lag een handvuurwapen. Op de grond direct naast het bed lag een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd geladen automatisch of semi-automatisch vuurwapen en aan het voeteneind lag op de vloer bij het bed nog een geladen handvuurwapen.”
2.2.3
Het Hof heeft een door de raadsman van de verdachte gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Voorhanden hebben van vuurwapens en munitie
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat geen sprake is geweest van het voorhanden hebben van vuurwapens en de bijbehorende munitie in de zin van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte slechts een aantal uren in een ruimte aanwezig geweest is waar de wapens lagen, dat die toebehoorden aan [betrokkene 1] en dat zij geen beschikkingsmacht over deze wapens heeft gehad. De verdachte dient daarom van het haar tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte bevond zich bij haar aanhouding op 13 september 2016 in de slaapkamer van [betrokkene 1] in een woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. In deze slaapkamer zijn drie vuurwapens aangetroffen, te weten:
- een semi-automatisch 9 mm vuurwapen van het merk Intratec (hierna: Intratec), kaliber 9 mm x 19. Het patroonmagazijn bevat 9 x 19 mm volmantelpatronen. De Intratec bevond zich direct naast het bed op de vloer.
- een handvuurwapen van het merk Glock (hierna: Glock), kaliber 9 mm x 19. In dit vuurwapen zijn tien 9 mm patronen aangetroffen. De Glock bevond zich aan het voeteneind van het bed op de vloer en was doorgeladen.
- een handvuurwapen van het merk ATAK-Arms Zoraki (hierna: Zoraki), kaliber 7.65 mm br. In het patroonmagazijn bevond zich een onbekend aantal 7.65 mm patronen. De Zoraki bevond zich op een kastje naast het bed.
Op de bemonsteringen van de ruwe delen in en op de loop van de Intratec werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen, met een afgeleid DNA hoofdprofiel dat matcht met het DNA van de verdachte.
Op de ruwe delen van de Zoraki werd een DNA mengprofiel aangetroffen van minimaal vier personen, waaronder een profiel dat matcht met dat van de verdachte.
Op 14 september 2016 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat zij denkt dat zij twee vuurwapens heeft gezien. Een vuurwapen, dat lijkt op een automatisch wapen (het hof begrijpt: de Intratec) heeft zij zien liggen aan de rechterkant van het bed. Ze heeft het wapen met haar vingertoppen aangeraakt en naar het bed toegeschoven. Ze heeft ook nog een groter pistool gezien, dat naast het bed lag. Dat heeft ze ook aangeraakt en weggeschoven.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat zij in de kamer waar zij met [betrokkene 1] was twee wapens heeft zien liggen en deze met haar vingertoppen heeft verschoven. Zij verklaart voorts dat zij de wapens onder het bed heeft geschoven om deze niet meer te hoeven zien.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij, gelet op het lange tijdsverloop, niet meer precies weet hoeveel wapens zij heeft gezien, maar dat zij wapens op de grond naast het bed heeft zien liggen op het moment dat zij de slaapkamer van [betrokkene 1] binnen kwam. Zij heeft ze toen verschoven richting het bed. Ze is in bed gaan liggen en heeft er niet met [betrokkene 1] over gesproken. De volgende ochtend wilde zij weer weggegaan.
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie in de zin van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (WWM) is onder meer vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen (of de munitie). In dat kader worden doorgaans de volgende aspecten onderkend: een wapen bij of in de directe omgeving van de verdachte, de beschikkingsmacht van de verdachte over dat wapen en de bewustheid van de verdachte met betrekking tot dat wapen.
De verdachte is rond 02.00 uur ’s nachts op 13 september 2016 de slaapkamer in de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] binnengegaan. Zij heeft daar vuurwapens naast het bed zien liggen en heeft deze aangeraakt om ze te verschuiven richting het bed. Vervolgens is zij bij [betrokkene 1] in bed gaan liggen en zijn zij beiden om 06.17 uur aangehouden door het arrestatieteam.
Naar het oordeel van het hof kan door het zien, het aanraken en door te verblijven in de directe nabijheid van de wapens met bijbehorende munitie worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van alle drie aanwezige wapens met bijbehorende munitie in de slaapkamer en zij daarover ook de beschikking had.
Het feit dat de verdachte heeft verklaard dat zij zich denkt te herinneren dat zij enkel de twee wapens op de grond heeft gezien, doet hier niet aan af, nu zij bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij twee wapens naast het bed heeft zien liggen en op het derde wapen, dat is aangetroffen op het kastje naast het bed, de Zoraki, haar DNA is aangetroffen.
Het tenlastegelegde voorhanden hebben van de drie wapens en munitie in de zin van de WWM is op grond van het voorgaande naar het oordeel van het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen, nu zij aan alle genoemde aspecten van het voorhanden hebben voldoet.
Medeplegen
Zoals de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft betoogd, bevat het dossier onvoldoende steun voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen, nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 1] die gericht was op het gezamenlijk voorhanden hebben van de vuurwapens met bijbehorende munitie. De verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de
tenlastelegging worden vrijgesproken.
Dat medeplegen niet is te bewijzen, sluit echter niet uit dat zowel de verdachte als [betrokkene 1] , ieder voor zich, zich in meer of mindere mate bewust waren van de aanwezigheid van de wapens en munitie op verschillende plaatsen in de slaapkamer waarin zij zich bevonden en dat zij allebei daarover konden beschikken.”
2.3
Op grond van art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie (hierna: WWM) is het verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben. Het handelen in strijd met dit verbod is als misdrijf strafbaar op grond van art. 55 en 56 WWM.
2.4
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van art. 26, eerste lid, WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.
2.5
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte om twee uur ’s nachts in de woning van [betrokkene 1] de slaapkamer is binnengegaan, dat zij daar twee vuurwapens naast het bed heeft zien liggen en deze heeft aangeraakt om deze te verschuiven richting het bed en dat zij daar vervolgens bij [betrokkene 1] in bed is gaan liggen. Verder heeft het hof vastgesteld dat op het derde wapen, dat is aangetroffen op het kastje naast het bed, het DNA van de verdachte is aangetroffen. De verdachte en [betrokkene 1] zijn enkele uren later in de slaapkamer aangehouden. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte, door het zien en het aanraken van de wapens en het verblijven in de directe nabijheid daarvan, zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en de bijbehorende munitie en daarover kon beschikken, zodat zij die wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Dat oordeel geeft, gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook toereikend gemotiveerd.
2.6
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van zes uren, subsidiair drie dagen jeugddetentie, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 maart 2020.