In deze zaak gaat het om de vermogensrendementsheffing voor het jaar 2016, waarbij de belanghebbende stelt dat deze heffing een onrechtmatige daad van de overheid vormt. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat alleen de civiele rechter bevoegd is om hierover te oordelen, en dat de verzoeken om schadevergoeding ook in een civiele procedure aan de orde moeten worden gesteld. Het hof bevestigt dat de rechter in beginsel niet bevoegd is om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. In dit geval is er geen sprake van een dergelijke situatie. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de heffing in box 3, zoals die in 2016 gold, niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel en concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de heffing een individuele en buitensporige last oplevert. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.