III. Vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 729,99. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 150,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het verzoek tot schadevergoeding, in onderling verband met de aangifte en de overgelegde factuur d.d. 22 maart 2014, volgt dat de benadeelde partij de fiets van het merk Batavus bijna zeven jaar vóór het bewezenverklaarde feit heeft aangeschaft. Rekening houdende met de waardevermindering als gevolg van de afschrijving van de fiets (van het merk Batavus) begroot het hof de schade naar billijkheid op een bedrag van
€ 150,00. Het hof zal de vordering, voor zover thans nog aan de orde, dan ook toewijzen tot dit bedrag.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
De benadeelde partij [benadeelde 9] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.261,79. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.161,79.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. € 149,00 voor een grijze wollen jas;
ii. € 152,98 voor een groene parka-jas;
iii. € 69,94 voor een zonnebril;
iv. € 700,00 voor de aanschaf van een andere auto;
v. € 100,00 voor het opnemen van een vrije dag van werk;
vi. € 40,00 voor het restant brandstof in de auto;
vii. € 9,88 aan reiskosten tussen ’s-Hertogenbosch – Eindhoven en vice versa;
viii. € 39,99 voor een auto-oplader voor een telefoon.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de gehele vordering betwist.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag.
Ten aanzien van de gevorderde schadeposten ter zake de grijze wollen jas (post i.), restant brandstof (post vi.), reiskosten (post vii.) en de auto-telefoonoplader (post viii.) overweegt het hof het volgende. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij ter zake schade heeft geleden. Nu deze schadeposten voorts niet zijn betwist door de raadsman, zal het hof die schadeposten ad € 149,00, € 40,00, € 9,88 en € 39,99, oftewel in totaal € 238,87, toewijzen.
De gevorderde en betwiste schade met betrekking tot de kosten ten behoeve van het opnemen van een vrije dag (post v.) kan het hof bij gebreke van een onderbouwing niet beoordelen. De gevorderde en betwiste schade met betrekking tot de groene parka-jas (post ii.) en de zonnebril (post iii.) kan het hof bij gebreke van afdoende onderbouwing evenmin beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de gegrondheid van deze gevorderde schadeposten nader te kunnen onderzoeken. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de schadepost ter zake van de aanschaf van een vervangende auto (post iv.) oordeelt het hof als volgt. Om de gegrondheid van deze post te kunnen beoordelen, is een nader onderzoek nodig wat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
De benadeelde partij [benadeelde 10] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 155,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 10] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 155,00. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering integraal toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 217,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering ziet op het eigen risico uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst dat resteert na reparatie van de vernielde autoruit van de benadeelde partij.
Het hof stelt vast dat de straat de Uilenburg is gelegen nabij de Visstraat in ’s-Hertogenbosch. Uit het aanvullend verhoor van aangever [benadeelde 11] volgt dat diens auto op 25 januari 2021 stond geparkeerd tegenover [adres 5] en dat de auto op 26 januari 2021 beschadigd werd aangetroffen. Op basis van het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat de locatie waar de schade is ontstaan, op de (loop)route ligt die de groep relschoppers heeft afgelegd en zoals het hof die onder feit 1 bewezen heeft verklaard. Gelet hierop oordeelt het hof dat op grond van deze strafrechtelijke procedure niet kan worden vastgesteld dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen is veroorzaakt. Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering niet kan worden ontvangen en zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12]
De benadeelde partij [benadeelde 12] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 689,80. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering ziet op de gefactureerde schade ten aanzien van de vernielde scooter van de benadeelde partij.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen enkel bewijsstuk van de gestelde schade is toegevoegd aan de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 689,80. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13]
De benadeelde partij [benadeelde 13] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.025,29. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering ziet op de gefactureerde schade ten aanzien van de vernielde motorkap als ook de daartoe opgemaakte schaderapportage van de benadeelde partij.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet is gebleken dat de gestelde schade door de coronarellen is ontstaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.025,29. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14]
De benadeelde partij [benadeelde 14] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 175,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering erg hoog en onduidelijk is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 175,00. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.149,82. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.909,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu de onderneming voor die schade zou zijn verzekerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.908,85. Het hof komt derhalve tot een iets ander bedrag dan de politierechter. Blijkens de offerte betreffende het herstel van de voorpui van de winkel bedragen die kosten exclusief BTW € 1.896,36. De kosten van het leveren en monteren van twee isolatieruiten bedraagt inclusief BTW € 2.855,22. Zonder BTW (van 21%) betreft dat een bedrag van € 2.359,68. Het vervangen van een (andere) etalageruit heeft exclusief BTW € 1.651,27 gekost. De totale schade betreft derhalve een bedrag van € 5.907,31. Blijkens de vordering tot schadevergoeding is een bedrag van € 1.998,46 reeds vergoed. Gelet hierop stelt het hof de door de benadeelde partij geleden schade vast op een bedrag van € 3.908,85, zodat de vordering, voor zover thans nog aan de orde, tot dit bedrag zal worden toegewezen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 550,85. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De thans nog aan de orde zijnde vordering ziet uitsluitend op het eigen risico van € 250,00. Uit de aangifte van de benadeelde partij leidt het hof af dat de benadeelde partij zelf aansprakelijk is voor de toegebrachte schade. Uit de aanvullende verklaring die de benadeelde partij heeft afgelegd bij de politie is het hof gebleken dat de benadeelde partij voor de schade is verzekerd bij Interpolis en een eigen risico heeft van € 250,00. Dit wordt ook ondersteund door een door de benadeelde partij overgelegd schrijven d.d. 5 februari 2021 van Interpolis, t.a.v. [benadeelde 7] .
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00. De vordering is in zoverre door de verdediging niet betwist en voldoende onderbouwd, zodat de vordering tot voormeld bedrag zal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]
De benadeelde partij [benadeelde 15] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof begrijpt dat de raadsman geen verweer heeft gevoerd voor zover er vanuit wordt gegaan dat er een bedrag aan eigen risico voor € 250,00 wordt toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het polisblad van Goudse Schadeverzekeringen N.V. is een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten, alsmede een bedrijfsgebouwenverzekering. Het eigen risico voor deze laatste verzekering bedraagt € 250,00 per gebeurtenis. Volgens het polisblad ziet de bedrijfsgebouwverzekering op een winkel in woonaccessoires, alsmede op drie woonappartementen en betreft de verzekeringsnemer [naam 1]
Nu sprake is van een bedrijfsgebouwenverzekering en niet de benadeelde partij, maar een Vereniging van Eigenaren (VvE), de verzekering heeft afgesloten kan naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate worden vastgesteld dat de benadeelde partij schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00. Nader onderzoek hieromtrent zou een onevenredige belasting van het strafgeding impliceren. Mitsdien zal de benadeelde partij ter zake van het gevorderde eigen risico van de opstalverzekering niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00, welk bedrag gelijk is aan het eigen risico van een verzekering bij Marsh . Het hof zal de vordering tot dit bedrag toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] .
De benadeelde partij [benadeelde 4] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.150,55. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 950,86. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat dhr. [naam 2] bevoegd is om namens de benadeelde partij op te treden.
Bij de vordering tot schadevergoeding is een machtiging gevoegd. Uit die machtiging blijkt dat [naam 2] is gemachtigd om namens [benadeelde 4] als vertegenwoordiger op te treden in het kader van de afwikkeling in de brede zin des woords van schade veroorzaakt in alle dochterondernemingen van de vennootschap.
Gelet op het bovenstaande is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [naam 2] gemachtigd om namens de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij wordt derhalve verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot de thans nog aan de orde zijnde vordering voor het bedrag van € 950,86. Dit betreft beide schadeposten exclusief BTW (blijkens de bijbehorende facturen voor de respectievelijke bedragen van € 470,86 en € 480,00). Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Het hof zal de gevorderde BTW afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.025,18. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.985,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet blijkt dat het verzoek tot schadevergoeding getekend is. Subsidiair is door de raadsman betoogd dat niet bekend is of er een verzekeraar is, zodat de vordering moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de vordering tot schadevergoeding is een machtiging gevoegd. Uit die machtiging blijkt dat [naam 3] is gemachtigd om namens de benadeelde partij aangifte te doen van de vernieling van het winkelpand op de [adres 6] te ’s-Hertogenbosch. Voorts blijkt uit de machtiging dat [naam 3] is gemachtigd tot alle noodzakelijke handelingen om ook de geleden schade af te handelen, waaronder het indienen van een verzoek tot schadevergoeding. Dat het verzoek tot schadevergoeding kennelijk de pagina mist waaruit de ondertekening door [naam 3] zou kunnen blijken, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Gelet op het bovenstaande is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [naam 3] is gemachtigd om namens de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij wordt derhalve verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot de thans nog aan de orde zijnde vordering voor een bedrag van € 2.985,28. De enkele stelling dat niet gebleken is dat er geen verzekeraar is, maakt dat niet anders. Het hof zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 2.985,28.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]
De benadeelde partij [benadeelde 16] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.250,56. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 741,26.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. € 544,50 aan hand- en spandiensten;
ii. € 196,76 aan groen opruimen;
iii. € 1.609,30 (incl. BTW) aan containerauto en knijperauto;
iv. € 1.500,00 aan vervanging van een afvalbak;
v. € 500,00 aan vervanging van een afvalbak;
vi. € 1.200,00 aan vervanging van straatwerk;
vii. € 1.700,00 aan reinigen.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat onduidelijk is gebleven wat de koppeling tussen de bedragen en de schade is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 16] als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot de volgende onderdelen van de vordering te weten de schade met betrekking tot hand- en spandiensten (post i.) en groen opruimen (post ii.) en post iii (containerauto en knijperauto) en de posten iv en v (vervanging afvalbakken). Dit maakt een totaalbedrag van ( € 544,50 + € 196,76 + € 1.609,30 + € 1.500 + € 500=) € 4.350,56. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders.
De gevorderde schade met betrekking tot de het vervangen van straatwerk (post vi.) en het reinigen (post vii.) kan het hof bij gebreke van afdoende onderbouwing niet beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de gegrondheid van deze gevorderde schadeposten nader te kunnen onderzoeken. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 17] .
De benadeelde partij [benadeelde 17] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.211,91. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen bewijsstukken zijn dat de benadeelde partij schade heeft geleden alsmede dat onduidelijk is of diegene die het schadeformulier getekend heeft daartoe gemachtigd was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de vordering tot schadevergoeding is een machtiging gevoegd. Uit die machtiging blijkt dat M. Boogers is gemachtigd om namens [benadeelde 17] . als vertegenwoordiger op te treden in het kader van de strafzaken van het arrondissementsparket Oost-Brabant om al datgene te doen wat wenselijk, nuttig of noodzakelijk voorkomt om de geleden schade van [benadeelde 17] . in deze zaak vergoed te krijgen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.211,91. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Het hof zal de vordering in zijn geheel toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 18]
De benadeelde partij [benadeelde 18] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.094,18. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.412,54.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. € 896,83 (incl. BTW) in verband met het vanwege een kapot raam plaatsen van een noodraam en reparatie;
ii. € 75,00 in verband met het wegnemen van een presentatiemolen uit de winkel;
iii. € 100,00 in verband met het wegnemen van mondkapjes uit de winkel;
iv. € 2.022,35 (incl. BTW) in verband met de reparatie/vervanging van een ontwrichte deur, alsmede een kapot slot.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de noodzaak om de deur te vervangen niet blijkt uit de stukken. Aldus is de vordering onduidelijk en behoort die te worden afgewezen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.412,54. Dit betreft de posten i. en iv. exclusief BTW (blijkens de bijbehorende facturen voor de respectievelijke bedragen van € 741,18 en € 1.671,36). Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. De vordering zal derhalve voor het bedrag van € 2.412,54 worden toegewezen. Het hof zal de gevorderde BTW voor een bedrag van € 506,64 afwijzen.
De gevorderde schade met betrekking het wegnemen van een presentatiemolen uit de winkel (post ii.) en het wegnemen van mondkapjes uit de winkel (post iii.) kan het hof bij gebreke van afdoende onderbouwing niet beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de gegrondheid van deze gevorderde schadeposten nader te kunnen onderzoeken. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 19] .
De benadeelde partij [benadeelde 19] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.614,36. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.990,38.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. € 342,65 (incl. BTW) in verband met een noodreparatie;
ii. € 435,88 (incl. BTW) in verband met de vervanging van een ruit;
iii. € 2.839,83 (incl. BTW) in verband met de vervanging van een glazen deur.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot de thans nog aan de orde zijnde vordering voor een bedrag van € 2.990,38. Dit betreft alle schadeposten exclusief BTW (blijkens de bijbehorende facturen voor de respectievelijke bedragen van € 283,18, € 360,23 en € 2.346,97). Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. De vordering zal derhalve integraal worden toegewezen. Het hof zal de gevorderde BTW afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 20] .
De benadeelde partij [benadeelde 20] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen bewijsstukken zijn dat de benadeelde partij schade heeft geleden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,00. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 16.819,66. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.754,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft de integrale afwijzing van de vordering bepleit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot de thans nog aan de orde zijnde vordering voor een bedrag van € 3.754,72 (te weten de materiële schadevergoeding (posten noodvoorziening/afdichten, beglazing, koeling, weegschaal, databekabeling en kassareparatie). Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 21] .
De benadeelde partij [benadeelde 21] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.184,26. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.631,62.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. € 1.095,09 (incl. BTW) in verband met aanwezig zijn en taxatie van de schade;
ii. € 2.089,17 (incl. BTW) in verband met vervanging van glas en een noodreparatie.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is of diegene die de vordering heeft ingediend, daartoe wel bevoegd was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de vordering tot schadevergoeding is een machtiging gevoegd d.d. 4 januari 2021. Uit die machtiging blijkt dat [naam 4] is gemachtigd om namens de benadeelde partij aangifte te doen van strafbare feiten namens [benadeelde 21] (handelende onder de namen Kruidvat, Trekpleister en Prijsmepper), om tijdens mondelinge behandeling van strafprocedures waarbij [benadeelde 21] zich gesteld heeft als benadeelde partij de vennootschap te vertegenwoordigen en in contact te treden met rechterlijke instanties en/of het Openbaar Ministerie inzake het voegen in strafprocedures voor en namens [benadeelde 21] en hen daarin te vertegenwoordigen.
Gelet op het bovenstaande is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [naam 4] is gemachtigd om namens de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij wordt derhalve verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 2.631,62. Dit betreft beide schadeposten exclusief BTW (blijkens de bijbehorende facturen voor de respectievelijk bedragen van € 905,03 en € 1.726,59). Het hof zal de gevorderde BTW afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 22]
De benadeelde partij [benadeelde 22] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 725,62. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij te kennen heeft gegeven voor de schade verzekerd te zijn en dat de benadeelde een eigen risico heeft van € 250,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor van aangever [naam 5] , eigenaar van de eenmanszaak [benadeelde 22] , volgt dat hij voor de gevorderde schade is verzekerd, alsmede dat hij in dat verband een eigen risico heeft van € 250,00.
Onduidelijk is of de benadeelde partij een schadeclaim bij de verzekeraar heeft ingediend en of de verzekeraar de schade, minus het eigen risico, heeft vergoed.
Daardoor is niet duidelijk of de schade € 725,62 bedraagt, of gelijk is aan het eigen risico van € 250,00. Een nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen. De schade bedraagt echter in ieder geval ten minste € 250,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (ten minste) € 250,00, welk bedrag gelijk is aan het eigen risico. Het hof zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Het hof zal bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] .
De benadeelde partij [benadeelde 4] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.700,73. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.232,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij verzekerd zou zijn, en het derhalve onduidelijk is wat de daadwerkelijke schade is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 24 februari 2021 is het hof gebleken dat er een kruisje is aangevinkt waar bij is aangegeven: “Ik ben voor de schade verzekerd bij naam verzekeringsmaatschappij.” Uit die aanvullende verklaring kan het hof echter niet opmaken of dit ook het geval is, waarbij in de aanvullende verklaring niet is ingegaan waar de benadeelde partij voor de schade is verzekerd, en of daar een eigen risico voor bestaat.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.232,00. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding tot dit bedrag niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering tot een bedrag van € 2.232,00 toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 690,30. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 570,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen verklaring is omtrent de beweerdelijke schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot de thans nog aan de orde zijnde vordering voor een bedrag van € 570,50. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Het hof zal de vordering geheel toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 23] .
De benadeelde partij [benadeelde 23] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 450,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is wat de schade is. De vordering dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat [naam 6] namens het slachtoffer [bedrijf 1] aangifte heeft gedaan. Uit rubriek 1C van het voegingsformulier blijkt dat het verzoek tot schadevergoeding is ingediend door [naam 6] , als vertegenwoordiger van [benadeelde 23] .
Blijkens het aangehechte uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel is [bedrijf 1] bestuurder van [benadeelde 23] . (en dat de handelsnamen [benadeelde 23] betreffen). Uit een tweede aangehecht uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel volgt dat [bedrijf 2] de bestuurder is van [bedrijf 1] Uit een derde aangehecht uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel volgt voorts dat [naam 6] als één van de directeuren (slechts) gezamenlijk bevoegd is met [naam 7] , zijnde de andere bestuurder, om de vennootschap [bedrijf 2] te vertegenwoordigen.
Op grond van de bij de vordering gevoegde stukken, noch anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting, is gebleken dat [naam 6] mede met instemming van de andere bestuurder [naam 7] , met wie Bergmans uitsluitend gezamenlijk bevoegd is om de vennootschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen, de vordering tot schadevergoeding heeft ingediend. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak daartoe dient aan te houden om zulks alsnog vast te kunnen stellen. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding en zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.