ECLI:NL:GHSHE:2023:2630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
20-002188-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake openlijk geweld en vernielingen tijdens coronarellen in 's-Hertogenbosch

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastegelegde feiten, maar ook werd veroordeeld voor openlijk geweld en vernielingen tijdens de coronarellen op 25 januari 2021 in 's-Hertogenbosch. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast moet de verdachte schadevergoedingen betalen aan verschillende benadeelde partijen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere locaties in de binnenstad van 's-Hertogenbosch openlijk geweld heeft gepleegd tegen goederen, waaronder winkels en voertuigen, en dat hij betrokken was bij de vernielingen die plaatsvonden tijdens de rellen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en in veel gevallen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de samenleving, vooral in het kader van de coronamaatregelen die destijds golden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002188-21
Uitspraak : 15 augustus 2023
TEGENSPRAAK (ex. art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 september 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-125514-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het hem onder feit 2 tenlastegelegde.
De verdachte is veroordeeld ter zake van:
  • feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
  • feit 3: medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd,
tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren.
Tevens heeft de politierechter beslissingen genomen op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde 1] is door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve is deze vordering in hoger beroep niet aan de orde.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] is door de politierechter gedeeltelijk toegewezen. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. Deze benadeelde partij heeft in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij haar vordering wenst te handhaven, waardoor haar vorderingen van rechtswege, slechts voor zover deze is toegewezen, aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] zijn door de politierechter toegewezen, exclusief de gevorderde BTW. Deze benadeelde partijen hebben in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij hun vorderingen wensen te handhaven, waardoor hun vorderingen van rechtswege, eveneens slechts voor zover deze zijn toegewezen, aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 7] en [benadeelde 8] zijn door de politierechter gedeeltelijk toegewezen, onder niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in het overige deel van de vordering. Deze benadeelde partijen hebben in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij hun vorderingen wensen te handhaven, waardoor hun vorderingen van rechtswege, slechts voor zover deze is toegewezen, aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door de raadsman van de verdachte is de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde. Aan die conclusie heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat onder feit 3 vernielingen afzonderlijk ten laste worden gelegd naast de openlijke geweldpleging onder feit 1. Naar mening van de verdediging is duidelijk dat bij feit 1 ook gedoeld wordt op geweld en vernielingen jegens de Jumbo en de Primera.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Weliswaar kan ten aanzien van hetgeen onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde een zekere eenheid van tijd en plaats worden aangenomen, echter gelet op de uiteenlopende strekking van deze strafbare feiten, die immers verschillende rechtsbelangen beogen te beschermen, is het hof van oordeel dat ten aanzien van het tegelijkertijd ten laste leggen van deze feiten nimmer de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan worden bepleit. De wet voorziet en een dergelijke situatie middels de samenloopbepalingen van de artikelen 55 tot en met 58 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt het verweer nu dit geen steun vindt in de wet.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder feit 1 tot en met 3, dientengevolge verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal zich geschaard achter hetgeen de politierechter daarover heeft beslist.
Namens verdachte is primair bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is voor wat betreft de vervolging van verdachte van het onder feit 3 tenlastegelegde, subsidiair dat verdachte integraal vrijgesproken moet worden, en meer subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan de vernieling bij de “Jumbo” onder feit 3. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat alle vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, in verband met de bepleite vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging enkele algemene en specifieke verweren gevoerd ten aanzien van deze vorderingen, op de gronden zoals nader vermeld in het schriftelijk standpunt.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 25 januari 2021 te ‘s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, openlijk,
te weten op of aan de openbare weg, te weten de straten:
- Van Grobbendocklaan en/of
- Graafseweg en/of
- Hinthamereinde en/of
- Hinthamerstraat en/of
- Markt en/of
- Pensmarkt en/of
- Hooge Steenweg en/of
- Visstraat,
in elk geval een of meerdere straten in (het centrum) van ’s-Hertogenbosch,
in elk geval op of aan een openbare weg en/of op (een) voor het publiek toegankelijke plaats(en), in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere goederen, te weten:
- een of meerdere (winkel)ruiten en/of een of meerdere (winkel)panden en/of
-(winkel)inventaris en/of
- een of meerdere voertuigen en/of
- een of meerdere fietsen en/of
- een of meerdere verkeersborden en/of
- openbare werken, prullenbakken en/of straatlantaarns en/of straatwerken,
in elk geval enig goed,
door:
- stenen en/of voorwerpen tegen een of meerdere (winkel)ruiten en/of (winkel)panden te gooien en/of te slaan en/of
- tegen een of meerdere (winkel)ruiten en/of (winkel)panden te trappen en/of te schoppen en/of te slaan en/of
- (winkel)inventaris te vernielen en/of te beschadigen en/of
- een of meerdere voertuigen omver te duwen en/of omver te gooien en/of te vernielen en/of te beschadigen en/of
- een of meerdere fietsen te vernielen en/of te beschadigen en/of
- (zwaar) vuurwerk af te steken en/of
- een of meerdere goederen in brand te steken en/of
- een of meerdere verkeersborden uit de grond te trekken en/of te verplaatsen;
2.hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 25 januari 2021 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer onbekend gebleven goederen,
in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de Jumbo City Den Bosch en/of de Primera Visstraat, heeft weggenomen in/uit Jumbo City Den Bosch, gelegen aan de [adres 2] en/of de Primera [adres 3] ,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 25 januari 2021 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk
-(winkel)inventaris, in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan de Primera en/of de Jumbo en/of een of meerdere winkeleigenaren,
toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Het openbaar ministerie acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, omdat kan worden aangenomen dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten die zich de toegang hadden verschaft tot de Jumbo City en de Primera en daar goederen vernielden en/of wegnamen. De advocaat-generaal heeft hiervoor verwezen naar een overweging in een ander arrest van dit hof over dezelfde ongeregeldheden in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch op 25 januari 2021 in verband met het instellen van een avondklok, te weten ECLI:NL:GHSHE:2022:3982. Het hof acht in dat arrest onder meer sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten van openlijk geweld als het gaat om een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. Ook al neem je niet zelf goederen weg, dan kan je dat toch worden aangerekend onder deze omstandigheden, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat de persoon op de beelden niet verdachte betreft. Daarnaast is er geen sprake van een nauwe en volledige samenwerking met anderen en heeft X
(het hof begrijpt dat de raadsman hier bedoelt de persoon die op de camerabeelden van de Jumbo en de Primera op de Visstraat in ’s-Hertogenbosch door de politie als verdachte wordt aangewezen)geen uitvoeringshandelingen van diefstal verricht.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de politierechter over het aan verdachte onder feit 2 tenlastegelegde. De door de advocaat-generaal genoemde argumenten zien op de beoordeling van openlijk geweld en daarvoor geldt een ander beoordelingskader dan bij medeplegen van diefstal met braak/inklimming. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier onvoldoende bewijs van diefstal in vereniging met braak en/of verbreking en/of inklimming in zowel de Jumbo City als ook de Primera. Voor het overige wordt verwezen naar de overwegingen van de politierechter op dit punt (bladzijde 7 van het uitgewerkte proces-verbaal met schriftelijke aantekening mondeling vonnis), omdat het hof zich hierin volledig kan vinden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.op 25 januari 2021 te ‘s-Hertogenbosch, openlijk,
te weten op of aan de openbare weg, te weten de straten:
- Van Grobbendocklaan en
- Graafseweg en
- Hinthamereinde en
- Hinthamerstraat en
- Markt en
- Pensmarkt en
- Hooge Steenweg en
- Visstraat,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten:
- (winkel)ruiten en (winkel)panden en
- (winkel) inventaris en
- voertuigen en
- fietsen en
- verkeersborden en
- openbare werken, prullenbakken en straatlantaarns en straatwerken, door:
- stenen en/of voorwerpen tegen (winkel)ruiten en (winkel)panden te gooien en/of te slaan en/of
- tegen (winkel)ruiten en (winkel)panden te trappen en/of te schoppen en/of te slaan en/of
- (winkel) inventaris te vernielen en/of te beschadigen en/of
- een of meerdere voertuigen omver te duwen en/of omver te gooien en/of te vernielen en/of te beschadigen en/of
- een of meerdere fietsen te vernielen en/of te beschadigen en/of
- (zwaar) vuurwerk af te steken en/of
- een of meerdere goederen in brand te steken en/of
- een of meerdere verkeersborden uit de grond te trekken en/of te verplaatsen;
3.op 25 januari 2021 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk winkelinventaris, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders, te weten aan de Primera en de Jumbo toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman in de kern naar voren gebracht dat de persoon die in de stukken wordt aangeduid met NN0018
(het hof begrijpt NN018)niet de verdachte is. Subsidiair heeft de raadsman naar voren gebracht dat de openlijke geweldpleging in de binnenstad niet als één integrale en onlosmakelijke geweldshandeling kan worden beschouwd, doch dat sprake is van tientallen afzonderlijke geweldsincidenten, ten aanzien waarvan de strafrechtelijke betrokkenheid van persoon X
(het hof begrijpt dat de raadsman hiermee bedoelt de persoon, die op de camerabeelden door de politie als verdachte wordt aangewezen)individueel moet worden beoordeeld. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van de vernielingen in de Visstraat, toen de aldaar gevestigde Primera en de Jumbo City werden geplunderd, persoon X zich van het openlijk geweld heeft gedistantieerd -door als volger slechts rond te kijken- op het moment dat de Primera werd geplunderd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het onder feit 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Op 25 januari 2021 hebben ’s avonds in (de binnenstad van) ’s-Hertogenbosch ernstige ongeregeldheden plaatsgevonden in de vorm van grootschalig geweld gepleegd tegen goederen. Die ongeregeldheden, bestaande uit rellen, vonden plaats nadat de dag daarvoor soortgelijke rellen hadden plaatsgevonden in Tilburg en Eindhoven. In het procesdossier COAL bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 68-70), met daarin een chronologisch overzicht, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld hoe de ongeregeldheden zijn verlopen en welke looproute door de groep relschoppers is afgelegd. Aan de hand van ingekomen meldingen bij de meldkamer van de politie-eenheid Oost-Brabant, het proces-verbaal van herkenning van de verdachte, in verbinding met het proces-verbaal van het uitkijken van de opgenomen beelden met beveiligingscamera’s in (de binnenstad van) ’s-Hertogenbosch, kan worden vastgesteld welke gedragingen op welk moment hebben plaatsgevonden, alsmede wat de (concrete) bijdrage van de verdachte daarbij is geweest. Op grond daarvan stelt het hof het volgende vast.
Gedurende de middag van 25 januari 2021 zijn bij de meldkamer van de politie meerdere meldingen ingekomen, inhoudende dat op sociale media opgeroepen werd om die avond om 20:00 uur te verzamelen bij – onder meer – het Esso -tankstation, gelegen aan de Van Grobbendoncklaan te ’s-Hertogenbosch. In die berichtgeving is melding gemaakt van de onvrede over de op dat moment geldende avondklok in Nederland. In een deel van de berichten werd gesproken over het meenemen van wapens en zwaar vuurwerk. In een andere melding is gewag gemaakt van de afspraak om te wachten totdat de groep groot genoeg was om een overwicht te kunnen vormen op de politie: het moest ‘in één keer goed’; ‘met een paar honderd man richting de politie was niet voldoende’, aldus de strekking van deze melding. Daaropvolgend zijn om 19:42 uur bij de meldkamer meldingen ingekomen van buurtbewoners in de omgeving van de Van Grobbendoncklaan dat zich aldaar reeds een grote groep personen verzameld zou hebben bij het Esso -tankstation. In verband met de alarmerende berichten die de politie ontving werd om 19:49 uur door de burgemeester van ’s-Hertogenbosch een gebied binnen zijn gemeente aangewezen als veiligheidsrisicogebied. Om 19:57 uur is door politie-eenheden vastgesteld dat zich bij het Esso -tankstation ongeveer 70 personen hadden verzameld.
Kort daarna escaleerde de situatie. Door politie-eenheden is immers om 20:31 uur waargenomen dat (zwaar) vuurwerk werd afgestoken in de Graafsewijk. Om 20:48 uur werd in een melding gesproken over vernielingen door relschoppers aan de Graafseweg, inhoudende dat stoeptegels werden losgemaakt en dat daarmee tegen de ramen werd gegooid.
Vervolgens zijn meldingen ingekomen dat om 21:08 uur ruiten van een pand aan de Hinthamerstraat werden ingegooid, dat door de groep relschoppers van alles werd gesloopt en dat deze groep zijn weg vervolgde richting de Markt. Om 21:18 uur werd door de politie een groep van ongeveer 200 tot 250 personen in het centrum van ’s-Hertogenbosch waargenomen. Uit een andere melding komt naar voren dat in de Hinthamerstraat brand werd gesticht, een auto op zijn kant zou liggen en dat werd getracht deze in brand te steken. Om 21:30 uur zijn bij de meldkamer meldingen ingekomen dat winkels aan de Visstraat werden opengebroken en geplunderd.
Betrokkenheid van NN018
Hoewel de verdediging niet heeft onderbouwd waarom verdachte niet de persoon met het nummer NN018 is, zal het hof toch het volgende over de betrokkenheid van de verdachte bij het door de groep relschoppers veroorzaakte spoor van vernielingen overwegen.
Verbalisant Van der Donk heeft onderzoek gedaan naar een persoon volledig gekleed in het groen, met witte schoenen aan. Vanwege zijn compleet groene kleding, compleet witte schoenen en zwarte mondkap kon hij deze persoon goed in de menigte volgen. Deze persoon werd getoond als NN018. Aan de hand van het verrichte onderzoek aan de beelden is het volgende duidelijk geworden wat betreft NN018 (bladzijde 327 van het dossier COAL):
- NN018 had een prominente rol in de avondklokrellen op maandag 25 januari 2021. Op de beelden is namelijk te zien dat NN018:
- een fiets tegen een raam gooit van Roscam Hypotheken
- meehelpt de witte auto op zijn kant te gooien in de Hinthamerstraat,
- voorop staat bij de vernielingen van de lci Paris,
- een ruit van de Sunglasshut probeert in te gooien en te trappen,
- een voorwerp hard richting een gevel gooit op de Visstraat,
- lange tijd een klinker in zijn handen heeft,
- bij de Primera naar binnen gaat,
- als een van de eersten bij de Jumbo naar binnen gaat en daar een kassa vernield.
Nadat een afbeelding van verdachte NN018 via meerdere mediaplatformen is verspreid is er een MMA-melding binnengekomen, waarna verdachte naar voren komt als mogelijk zijnde NN018.
Naar de historische gegevens en de locatiegegevens/reisbewegingen van het telefoonnummer van verdachte onder + [telefoonnummer] is vervolgens onderzoek verricht (bladzijde 335-340 dossier COAL). Op maandag 25 januari 2021, maakte het telefoonnummer [telefoonnummer] tussen de tijdstippen
20.08.10
uur en 22.50.48 uur, contact met de telefoonmasten gelegen aan de Rijnstraat, Tramkade in ’s-Hertogenbosch. De telefoonmast de Rijnstraat bevindt zich in de Aa-wijk en de telefoonmast Tramkade in de buurt van het centrum. Op maandag 25 januari 2021, tussen 22.50.50 uur en dinsdag 26 januari 2021 04.46.32 uur, maakte het telefoonnummer [telefoonnummer] , contact met de telefoonmasten gelegen aan de Tramkade 24 en het Burgemeester Loeffplein 50 in 's-Hertogenbosch. De telefoonmast aan de Burgemeester Loeffplein 50 bevindt zich ook in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch.
Het hof stelt op grond van de overige bewijsmiddelen vast dat het telefoonnummer van verdachte zich heeft opgehouden in het gebied waar de rellen en de plunderingen hebben plaatsgevonden en de route heeft gevolgd die door de groep relschoppers in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch is afgelegd.
Op 20 mei 2021 is de verdachte aangehouden waarna een doorzoeking heeft plaatsgevonden in het huis van verdachte. Aldaar is aangetroffen en inbeslaggenomen:
  • een grijze muts op de bovenste plank in de kledingkast;
  • witte schoenen half onder de kledingkast;
  • een groene broek op de plank aan de linkerzijde in de kledingkast;
  • een groene jas met capuchon in de kledingkast;
  • en zwarte handschoenen op de bovenste plank in de kledingkast.
De inbeslaggenomen kledingstukken zijn vervolgens vergeleken met de camerabeelden waarbij de volgende overeenkomsten zijn gezien (dossierpagina 358):
  • op foto 7 is duidelijk een V-vorm te zien over de borst van het trainingsjasje van OOB DB NN018. Dit komt overeen met het trainingsjasje op foto’s 9 en 13;
  • op foto 4 loopt een zwarte streep over de linkermouw bovenarm. Dit komt overeen met het trainingsjasje op foto’s 9 en 13;
  • op foto’s 2, 4, 6 en 7 is te zien dat OOB DB NN018 een omgeslagen grijsgekleurde muts draagt. Dit komt overeen met de grijsgekleurde muts op foto 14;
  • op foto 6 is te zien dat de bovenzijde van de capuchon van het trainingsjasje op een bepaalde manier is gestikt. Dit komt overeen met de capuchon van het trainingsjasje op foto 13;
  • op foto’s 1, 2, 3, 5, 7, 8, is te zien dat OOB DB NN018 witgekleurde schoenen/sneakers draagt. Dit komt overeen met de witte op foto’s 17 en 18;
  • op foto 7 is te zien dat OOB DB NN018 zwart/donkergekleurde handschoenen draagt. Dit komt overeen met foto’s 15 en 16.
Op een screenshot van NN018 die de Jumbo City verlaat, komt het kleding signalement geheel overeen met de kleding welke bij de verdachte thuis is inbeslaggenomen.
Bij de aanhouding van de verdachte is zijn telefoon inbeslaggenomen. Middels speciaal daarvoor bestemde apparatuur is die telefoon uitgelezen. Bij het bekijken van de gegevens bleek dat er een aantal SMS-gesprekken op stond met Levi van de Broek op 25 januari 2021. Om 23.30.36 uur stuurt Levi een bericht aan Noor: "jullie moeten daar pitten maat". Waarop verdachte heeft geantwoord: “doe ik ook anders opgepakt”. Op de telefoon werden daarnaast afbeeldingen van kleding aangetroffen die exact overeenkomt met de kleding die persoon NN018 droeg tijdens de rellen en de kleding die is aangetroffen in de woning van verdachte. Tevens blijkt dat de telefoon tussen 20.40 uur en 23.00 uur heeft uitgestaan.
Gelet op al het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat verdachte de persoon NN018 is. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt immers dat voor persoon NN018 een uniek kledingsignalement was te geven, waarbij diezelfde kleding als op de beelden te zien is, is aangetroffen in het huis van de verdachte. Daarnaast blijkt uit de historische gegevens van de telefoon van verdachte dat hij zich op 25 januari 2021 op dezelfde plekken in het centrum van ’s-Hertogenbosch heeft opgehouden als waar ook de telefoons van medeverdachten aanstraalden. Daarnaast zijn op de telefoon van de verdachte diverse berichten aangetroffen die wijzen op zijn aanwezigheid en betrokkenheid bij de coronarellen. Verdachte geeft voor al deze aanwijzingen in zijn richting geen of geen aannemelijke verklaring.
Significante of wezenlijke bijdrage van de verdachte
Buiten kijf staat dat als gevolg van het handelen van de groep relschoppers op 25 januari 2021 aan verschillende (winkel)panden en overige goederen gelegen op of aan de Van Grobbendocklaan, de Graafseweg, het Hinthamereinde, de Hinthamerstraat, de Markt, de Pensmarkt, de Hooge Steenweg en de Visstraat, althans op of aan straten in (het centrum van) ’s-Hertogenbosch, ernstige materiële schade aan goederen is ontstaan.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte met zijn gedragingen een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Het hof stelt in dat verband het volgende voorop.
Naar bestendige jurisprudentie vereist de uitleg van het ‘in vereniging’ plegen van het openlijke geweld twee onderling nauw samenhangende voorwaarden, namelijk dat de verdachte in samenwerking met een ander of anderen deel uitmaakt van het samenwerkingsverband dat het openlijke geweld heeft gepleegd en dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Van de laatstgenoemde voorwaarde is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt – het getalsmatig versterken – is evenwel niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Welbewust een bijna zekere confrontatie aangaan en meegaan in de geweldsgolf met anderen, is meer dan het slechts getalsmatig versterken van een groep (vgl. Hoge Raad 8 februari 2011, NJ 2011/82).
Naar bestendige jurisprudentie dient voor de aansprakelijkheid voor de voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld tevens de met de eerste voorwaarde samenhangende eis te worden gesteld, dat de door de verdachte geleverde bijdrage aan het geweld in bewuste en nauwe samenwerking met de ander of anderen heeft plaatsgevonden (vgl. Hoge Raad 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713 en Hoge Raad 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1093). Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het openlijk plegen van geweld tegen goederen is van belang dat de openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht zich in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op – en wordt ook frequent toegepast bij – openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen. Bij geweldshandelingen binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan ontstaan samenwerkingsverband kan uit de omstandigheid dat de betrokkene zich ervan bewust was dat ook anderen deelnamen aan de openlijke geweldpleging worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het in vereniging plegen van geweld (vgl. Hoge Raad 2 december 2014, NJ 2015/390 en Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijd)verband bezien, en het vorenoverwogene blijkt ten aanzien van de bijdrage van de verdachte aan het delict naar het oordeel van het hof het volgende.
Op de beelden is te zien dat de verdachte een fiets tegen een raam gooit van Roscam Hypotheken, meehelpt de witte auto op zijn kant te gooien in de Hinthamerstraat, voorop staat bij de vernielingen van de Ici Paris, een ruit van de Sunglasshut probeert in te gooien en te trappen, een voorwerp hard richting een gevel gooit op de Visstraat, lange tijd een klinker in zijn handen heeft, bij de Primera naar binnen gaat, én als een van de eersten bij de Jumbo City naar binnen gaat en daar een kassa vernield. Daarnaast is gebleken dat de verdachte de winkelruit van de Douwe Egbert winkel aan de [adres 4] te ’s-Hertogenbosch heeft vernield.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte op 25 januari 2021 een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld tegen goederen en dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen van de groep relschoppers, welke bijdrage van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en het medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van winkelinventaris van de Primera en de Jumbo City. Dat ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde niet vastgesteld is kunnen worden dat de verdachte zelf vernielingshandelingen heeft verricht bij de Primera anders dan bij de Jumbo City, doet daaraan niet af.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof stelt voorop dat het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden in de periode dat de regering ter bestrijding van de coronapandemie ingrijpende maatregelen heeft moeten treffen om te trachten de oplopende besmettingen een halt toe te roepen en de ziekenhuizen te ontlasten. In dat kader is ook het ingrijpende middel van de avondklok aangewend, waardoor een ieder, behoudens bij wet geregelde uitzonderingsgevallen, zich vanaf 21:00 uur niet meer op straat mocht begeven. Naar aanleiding van het instellen van deze avondklok zijn in Nederland grootschalige rellen uitgebroken, die menig burger grote angst hebben ingeboezemd. Daarbij is door een grote groep personen gereld, geplunderd en werden op grote schaal vernielingen, waaronder vernielingen in winkels en van voertuigen, aangericht.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 25 januari 2021 schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. De onderhavige zaak ziet op de grootschalige rellen die zijn uitgebroken in (de binnenstad van) ’s-Hertogenbosch. De verdachte heeft zich aangesloten bij de groep relschoppers die vervolgens de binnenstad is ingetrokken en daar op grote schaal vernielingen heeft aangericht. Op dat moment was een noodbevel van kracht. Er heeft zich gedurende ongeveer 2,5 kilometer door de Bossche binnenstad als het ware een aanvalsgolf van geweld voorgedaan. De verdachte heeft, naast het ook zelf verrichten van meerdere fysieke geweldshandelingen, daaraan zeer actief deelgenomen.
De groep relschoppers heeft een spoor van vernielingen aangericht in het historische centrum van ’s-Hertogenbosch. Onder meer zijn tegels uit de bestrating verwijderd, ruiten ingegooid, voertuigen omver geduwd en allerhande zaken beschadigd of vernield. Op verschillende plaatsen in de binnenstad is brand gesticht. Winkels zijn opengebroken en geplunderd. Krachten zijn gebundeld met het kennelijke en enige doel om vernielingen aan te richten. Deze vernielzucht kent geen enkele rechtvaardiging. Eigendomsrechten van anderen zijn door de verdachte en zijn mededaders met voeten getreden. Het door de relschoppers vertoonde gedrag is dan ook volstrekt onacceptabel. Burgers moesten machteloos toekijken hoe hun eigendommen en woonomgeving genadeloos werden vernield, terwijl veel van hen in die tijden om uiteenlopende redenen al zwaar te lijden hadden onder de genomen maatregelen.
De inwoners van de binnenstad van ’s-Hertogenbosch heeft dit handelen ernstige angst ingeboezemd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de maatschappelijke reactie op de openlijke geweldpleging er een was van grote verslagenheid. Verwerpelijk is ten slotte ook dat de relschoppers hiertoe welbewust zijn overgegaan, terwijl andere steden in het land daags voor de rellen in ’s-Hertogenbosch door rellende menigten eveneens ernstig waren getroffen. Dit alles heeft de verdachte en zijn mededaders er niet van weerhouden om zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde. Het hof rekent het de verdachte niet alleen zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard, maar ook dat hij daarvoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen. Daarnaast is naar het oordeel van het hof, het door de relschoppers -waaronder de verdachte- vertoonde gedrag onacceptabel, en dient naar het oordeel van het hof, met name uit het oogpunt van generale preventie en vergelding, streng te worden bestraf opdat de samenleving daartegen wordt beschermd.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 juni 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Wel vindt artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die door de raadsman naar voren zijn gebracht en uit het dossier zijn gebleken.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit oogpunt van generale preventie en vergelding, niet kan worden volstaan met oplegging van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen
I. Niet-ontvankelijkheid groepsaansprakelijkheid en hoofdelijkheid
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de strafrechter de niet-ontvankelijkheid behoort uit te spreken vanwege het samenstel aan vorderingen van de benadeelde partijen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat de rechter de niet-ontvankelijkheid dient uit te spreken indien de rechter zich niet verzekerd acht dat de partijen (verdachte) in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering dan wel het verweer tegen die vordering kunnen aanvoeren en voor zover nodig bewijs te leveren.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat krachtens het eerste lid van artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering ook van toepassing is in hoger beroep, luidt als volgt:
Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Blijkens de wetshistorie heeft de wetgever middels het creëren van de mogelijkheid tot het instellen van een vordering tot schadevergoeding door de benadeelde partij beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019, 37) komt verder naar voren dat indien de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) heeft betwist, de rechter zal uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en de rechter de vordering in de regel zal toewijzen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of zich de situatie voordoet waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij met name op laatstgenoemde omstandigheid een beroep heeft willen doen.
Mede in het licht van het voren overwogene is het hof van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen op zichzelf genomen feitelijk noch juridisch zozeer complex zijn dat de behandeling van de vorderingen reeds op voorhand een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, en reeds om die reden niet-ontvankelijkverklaring zou moeten volgen.
Naar het oordeel van het hof is de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid gesteld om de vorderingen van de benadeelde partijen gemotiveerd te betwisten, doch zij heeft die mogelijkheid slechts in hoger beroep benut.
De enkele omstandigheid dat in onderhavige zaak (naar verhouding) een groot aantal vorderingen aan de orde is, en sprake is van een omvangrijk schadedossier, zoals door de raadsman nog is opgemerkt, brengt het hof niet tot een andersluidend oordeel.
Hoofdelijkheid
De verdediging heeft het hof, in het verlengde van het gevoerde verweer omtrent de beperking die in haar ogen dient te worden aangebracht in de bewezenverklaring, tevens verzocht om een beperking aan te brengen in de hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hen kunnen worden toegerekend. Daaraan ligt de ratio ten grondslag dat ieders bijdrage de kans in het leven roept dat schade zal ontstaan en dat dit gegeven de groepsdeelnemers had moeten weerhouden van hun gedragingen. Volgens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. Daarbij is de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen niet van belang en dus ook niet wie van de groepsdeelnemers de schade rechtstreeks heeft toegebracht (vgl. Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914, NJ2016/194). Doel van deze bepaling is te voorkomen dat een deelnemer zich met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn eigen handelen en de door de benadeelde geleden schade aan mede-aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken.
Voor wat betreft de aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:166 BW van degene die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht geldt blijkens de wetsgeschiedenis, zoals uiteengezet in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015, dat degene die wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep op de in het concrete geval geleden schade, aansprakelijk kan worden gehouden. Volgens bestendige jurisprudentie vindt deze individuele aansprakelijkheid haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (vgl. ook Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726). Artikel 6:166 BW brengt dan ook in beginsel aansprakelijkheid voor andermans gedrag met zich en dus een zekere risicoaansprakelijkheid. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Anders dan door de verdediging is verzocht, ziet het hof geen grond om niet te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de toegebrachte schade. Immers, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij krachtens het bepaalde in artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hen kunnen worden toegerekend, zoals in deze zaak het geval is. Voor zover het verweer van de verdediging begrepen dient te worden als mede een beroep op de billijkheid om te komen tot een beperking van de aansprakelijkheid van de verdachte, ziet het hof daartoe in hetgeen zijdens de verdediging is aangevoerd en gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de aanzienlijke bijdrage van de verdachte aan het geweld, geen enkele reden. Derhalve zal het hof bepalen dat de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor de betalingsverplichtingen.
II. Algemene overwegingen betreffende de vorderingen van de benadeelde partijen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, zoals onder feit 1 bewezen is verklaard, op 25 januari 2021 heeft plaatsgehad op of aan de Van Grobbendocklaan en/of Graafseweg en/of het Hinthamereinde en/of de Hinthamerstraat en/of de Markt en/of de Pensmarkt en/of de Hooge Steenweg en/of de Visstraat te ’s-Hertogenbosch. Het hof stelt voorop dat, voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, de benadeelde partijen telkens gevestigd zijn aan, dan wel woonachtig zijn aan, één van de hiervoor genoemde, tevens in de bewezenverklaring genoemde straten.
BTW
Het hof stelt verder vast dat een aantal van de benadeelde partijen dat zich als zodanig heeft gevoegd, ondernemer is voor de omzetbelasting. Genoegzaam is komen vast te staan dat de door hen gevorderde bedragen in sommige gevallen inclusief BTW zijn. Omdat deze benadeelde partijen ondernemer voor de omzetbelasting zijn en derhalve BTW kunnen terugvragen, kan in zoverre niet van schade worden gesproken. Gelet daarop zal het hof slechts de betreffende schadeposten exclusief BTW toewijzen. Voor het overige, dat wil zeggen voor zover de vorderingen zien op BTW, en voor zover die vorderingen nog aan de orde zijn in hoger beroep, zullen deze vorderingen worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en gijzeling
Het totaal van de gijzeling in het kader van de schadevergoedingsmaatregelen, zowel voor wat betreft de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen die het hof bevestigt als voor de hierna te bespreken vorderingen van de benadeelde partijen, zou de maximale duur van een jaar overschrijden. Het hof heeft de gijzeling beperkt tot een jaar (het juridisch jaar bedraagt 360 dagen). Bij de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen zal niet telkens de schadevergoedingsmaatregel opgenomen worden, maar de schadevergoedingsmaatregel en het aantal dagen gijzeling zullen nader worden genoemd in het dictum.
Het hof zal hierna de onderscheidenlijke vorderingen van de benadeelde partijen successievelijk bespreken. Daarna volgen enkele overwegingen betreffende de wettelijke rente, en de proceskosten.
III. Vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 729,99. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 150,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het verzoek tot schadevergoeding, in onderling verband met de aangifte en de overgelegde factuur d.d. 22 maart 2014, volgt dat de benadeelde partij de fiets van het merk Batavus bijna zeven jaar vóór het bewezenverklaarde feit heeft aangeschaft. Rekening houdende met de waardevermindering als gevolg van de afschrijving van de fiets (van het merk Batavus) begroot het hof de schade naar billijkheid op een bedrag van
€ 150,00. Het hof zal de vordering, voor zover thans nog aan de orde, dan ook toewijzen tot dit bedrag.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
De benadeelde partij [benadeelde 9] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.261,79. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.161,79.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. € 149,00 voor een grijze wollen jas;
ii. € 152,98 voor een groene parka-jas;
iii. € 69,94 voor een zonnebril;
iv. € 700,00 voor de aanschaf van een andere auto;
v. € 100,00 voor het opnemen van een vrije dag van werk;
vi. € 40,00 voor het restant brandstof in de auto;
vii. € 9,88 aan reiskosten tussen ’s-Hertogenbosch – Eindhoven en vice versa;
viii. € 39,99 voor een auto-oplader voor een telefoon.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de gehele vordering betwist.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag.
Ten aanzien van de gevorderde schadeposten ter zake de grijze wollen jas (post i.), restant brandstof (post vi.), reiskosten (post vii.) en de auto-telefoonoplader (post viii.) overweegt het hof het volgende. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij ter zake schade heeft geleden. Nu deze schadeposten voorts niet zijn betwist door de raadsman, zal het hof die schadeposten ad € 149,00, € 40,00, € 9,88 en € 39,99, oftewel in totaal € 238,87, toewijzen.
De gevorderde en betwiste schade met betrekking tot de kosten ten behoeve van het opnemen van een vrije dag (post v.) kan het hof bij gebreke van een onderbouwing niet beoordelen. De gevorderde en betwiste schade met betrekking tot de groene parka-jas (post ii.) en de zonnebril (post iii.) kan het hof bij gebreke van afdoende onderbouwing evenmin beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de gegrondheid van deze gevorderde schadeposten nader te kunnen onderzoeken. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de schadepost ter zake van de aanschaf van een vervangende auto (post iv.) oordeelt het hof als volgt. Om de gegrondheid van deze post te kunnen beoordelen, is een nader onderzoek nodig wat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
De benadeelde partij [benadeelde 10] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 155,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 10] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 155,00. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering integraal toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 217,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering ziet op het eigen risico uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst dat resteert na reparatie van de vernielde autoruit van de benadeelde partij.
Het hof stelt vast dat de straat de Uilenburg is gelegen nabij de Visstraat in ’s-Hertogenbosch. Uit het aanvullend verhoor van aangever [benadeelde 11] volgt dat diens auto op 25 januari 2021 stond geparkeerd tegenover [adres 5] en dat de auto op 26 januari 2021 beschadigd werd aangetroffen. Op basis van het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat de locatie waar de schade is ontstaan, op de (loop)route ligt die de groep relschoppers heeft afgelegd en zoals het hof die onder feit 1 bewezen heeft verklaard. Gelet hierop oordeelt het hof dat op grond van deze strafrechtelijke procedure niet kan worden vastgesteld dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen is veroorzaakt. Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering niet kan worden ontvangen en zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12]
De benadeelde partij [benadeelde 12] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 689,80. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering ziet op de gefactureerde schade ten aanzien van de vernielde scooter van de benadeelde partij.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen enkel bewijsstuk van de gestelde schade is toegevoegd aan de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 689,80. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13]
De benadeelde partij [benadeelde 13] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.025,29. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering ziet op de gefactureerde schade ten aanzien van de vernielde motorkap als ook de daartoe opgemaakte schaderapportage van de benadeelde partij.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet is gebleken dat de gestelde schade door de coronarellen is ontstaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.025,29. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14]
De benadeelde partij [benadeelde 14] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 175,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering erg hoog en onduidelijk is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 175,00. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.149,82. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.909,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu de onderneming voor die schade zou zijn verzekerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.908,85. Het hof komt derhalve tot een iets ander bedrag dan de politierechter. Blijkens de offerte betreffende het herstel van de voorpui van de winkel bedragen die kosten exclusief BTW € 1.896,36. De kosten van het leveren en monteren van twee isolatieruiten bedraagt inclusief BTW € 2.855,22. Zonder BTW (van 21%) betreft dat een bedrag van € 2.359,68. Het vervangen van een (andere) etalageruit heeft exclusief BTW € 1.651,27 gekost. De totale schade betreft derhalve een bedrag van € 5.907,31. Blijkens de vordering tot schadevergoeding is een bedrag van € 1.998,46 reeds vergoed. Gelet hierop stelt het hof de door de benadeelde partij geleden schade vast op een bedrag van € 3.908,85, zodat de vordering, voor zover thans nog aan de orde, tot dit bedrag zal worden toegewezen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 550,85. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De thans nog aan de orde zijnde vordering ziet uitsluitend op het eigen risico van € 250,00. Uit de aangifte van de benadeelde partij leidt het hof af dat de benadeelde partij zelf aansprakelijk is voor de toegebrachte schade. Uit de aanvullende verklaring die de benadeelde partij heeft afgelegd bij de politie is het hof gebleken dat de benadeelde partij voor de schade is verzekerd bij Interpolis en een eigen risico heeft van € 250,00. Dit wordt ook ondersteund door een door de benadeelde partij overgelegd schrijven d.d. 5 februari 2021 van Interpolis, t.a.v. [benadeelde 7] .
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00. De vordering is in zoverre door de verdediging niet betwist en voldoende onderbouwd, zodat de vordering tot voormeld bedrag zal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]
De benadeelde partij [benadeelde 15] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof begrijpt dat de raadsman geen verweer heeft gevoerd voor zover er vanuit wordt gegaan dat er een bedrag aan eigen risico voor € 250,00 wordt toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het polisblad van Goudse Schadeverzekeringen N.V. is een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten, alsmede een bedrijfsgebouwenverzekering. Het eigen risico voor deze laatste verzekering bedraagt € 250,00 per gebeurtenis. Volgens het polisblad ziet de bedrijfsgebouwverzekering op een winkel in woonaccessoires, alsmede op drie woonappartementen en betreft de verzekeringsnemer [naam 1]
Nu sprake is van een bedrijfsgebouwenverzekering en niet de benadeelde partij, maar een Vereniging van Eigenaren (VvE), de verzekering heeft afgesloten kan naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate worden vastgesteld dat de benadeelde partij schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00. Nader onderzoek hieromtrent zou een onevenredige belasting van het strafgeding impliceren. Mitsdien zal de benadeelde partij ter zake van het gevorderde eigen risico van de opstalverzekering niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00, welk bedrag gelijk is aan het eigen risico van een verzekering bij Marsh . Het hof zal de vordering tot dit bedrag toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] .
De benadeelde partij [benadeelde 4] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.150,55. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 950,86. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat dhr. [naam 2] bevoegd is om namens de benadeelde partij op te treden.
Bij de vordering tot schadevergoeding is een machtiging gevoegd. Uit die machtiging blijkt dat [naam 2] is gemachtigd om namens [benadeelde 4] als vertegenwoordiger op te treden in het kader van de afwikkeling in de brede zin des woords van schade veroorzaakt in alle dochterondernemingen van de vennootschap.
Gelet op het bovenstaande is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [naam 2] gemachtigd om namens de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij wordt derhalve verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot de thans nog aan de orde zijnde vordering voor het bedrag van € 950,86. Dit betreft beide schadeposten exclusief BTW (blijkens de bijbehorende facturen voor de respectievelijke bedragen van € 470,86 en € 480,00). Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Het hof zal de gevorderde BTW afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.025,18. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.985,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet blijkt dat het verzoek tot schadevergoeding getekend is. Subsidiair is door de raadsman betoogd dat niet bekend is of er een verzekeraar is, zodat de vordering moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de vordering tot schadevergoeding is een machtiging gevoegd. Uit die machtiging blijkt dat [naam 3] is gemachtigd om namens de benadeelde partij aangifte te doen van de vernieling van het winkelpand op de [adres 6] te ’s-Hertogenbosch. Voorts blijkt uit de machtiging dat [naam 3] is gemachtigd tot alle noodzakelijke handelingen om ook de geleden schade af te handelen, waaronder het indienen van een verzoek tot schadevergoeding. Dat het verzoek tot schadevergoeding kennelijk de pagina mist waaruit de ondertekening door [naam 3] zou kunnen blijken, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Gelet op het bovenstaande is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [naam 3] is gemachtigd om namens de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij wordt derhalve verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot de thans nog aan de orde zijnde vordering voor een bedrag van € 2.985,28. De enkele stelling dat niet gebleken is dat er geen verzekeraar is, maakt dat niet anders. Het hof zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 2.985,28.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]
De benadeelde partij [benadeelde 16] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.250,56. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 741,26.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. € 544,50 aan hand- en spandiensten;
ii. € 196,76 aan groen opruimen;
iii. € 1.609,30 (incl. BTW) aan containerauto en knijperauto;
iv. € 1.500,00 aan vervanging van een afvalbak;
v. € 500,00 aan vervanging van een afvalbak;
vi. € 1.200,00 aan vervanging van straatwerk;
vii. € 1.700,00 aan reinigen.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat onduidelijk is gebleven wat de koppeling tussen de bedragen en de schade is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 16] als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot de volgende onderdelen van de vordering te weten de schade met betrekking tot hand- en spandiensten (post i.) en groen opruimen (post ii.) en post iii (containerauto en knijperauto) en de posten iv en v (vervanging afvalbakken). Dit maakt een totaalbedrag van ( € 544,50 + € 196,76 + € 1.609,30 + € 1.500 + € 500=) € 4.350,56. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders.
De gevorderde schade met betrekking tot de het vervangen van straatwerk (post vi.) en het reinigen (post vii.) kan het hof bij gebreke van afdoende onderbouwing niet beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de gegrondheid van deze gevorderde schadeposten nader te kunnen onderzoeken. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 17] .
De benadeelde partij [benadeelde 17] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.211,91. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen bewijsstukken zijn dat de benadeelde partij schade heeft geleden alsmede dat onduidelijk is of diegene die het schadeformulier getekend heeft daartoe gemachtigd was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de vordering tot schadevergoeding is een machtiging gevoegd. Uit die machtiging blijkt dat M. Boogers is gemachtigd om namens [benadeelde 17] . als vertegenwoordiger op te treden in het kader van de strafzaken van het arrondissementsparket Oost-Brabant om al datgene te doen wat wenselijk, nuttig of noodzakelijk voorkomt om de geleden schade van [benadeelde 17] . in deze zaak vergoed te krijgen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.211,91. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Het hof zal de vordering in zijn geheel toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 18]
De benadeelde partij [benadeelde 18] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.094,18. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.412,54.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. € 896,83 (incl. BTW) in verband met het vanwege een kapot raam plaatsen van een noodraam en reparatie;
ii. € 75,00 in verband met het wegnemen van een presentatiemolen uit de winkel;
iii. € 100,00 in verband met het wegnemen van mondkapjes uit de winkel;
iv. € 2.022,35 (incl. BTW) in verband met de reparatie/vervanging van een ontwrichte deur, alsmede een kapot slot.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de noodzaak om de deur te vervangen niet blijkt uit de stukken. Aldus is de vordering onduidelijk en behoort die te worden afgewezen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.412,54. Dit betreft de posten i. en iv. exclusief BTW (blijkens de bijbehorende facturen voor de respectievelijke bedragen van € 741,18 en € 1.671,36). Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. De vordering zal derhalve voor het bedrag van € 2.412,54 worden toegewezen. Het hof zal de gevorderde BTW voor een bedrag van € 506,64 afwijzen.
De gevorderde schade met betrekking het wegnemen van een presentatiemolen uit de winkel (post ii.) en het wegnemen van mondkapjes uit de winkel (post iii.) kan het hof bij gebreke van afdoende onderbouwing niet beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de gegrondheid van deze gevorderde schadeposten nader te kunnen onderzoeken. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 19] .
De benadeelde partij [benadeelde 19] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.614,36. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.990,38.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. € 342,65 (incl. BTW) in verband met een noodreparatie;
ii. € 435,88 (incl. BTW) in verband met de vervanging van een ruit;
iii. € 2.839,83 (incl. BTW) in verband met de vervanging van een glazen deur.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot de thans nog aan de orde zijnde vordering voor een bedrag van € 2.990,38. Dit betreft alle schadeposten exclusief BTW (blijkens de bijbehorende facturen voor de respectievelijke bedragen van € 283,18, € 360,23 en € 2.346,97). Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. De vordering zal derhalve integraal worden toegewezen. Het hof zal de gevorderde BTW afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 20] .
De benadeelde partij [benadeelde 20] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen bewijsstukken zijn dat de benadeelde partij schade heeft geleden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,00. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 16.819,66. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.754,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft de integrale afwijzing van de vordering bepleit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot de thans nog aan de orde zijnde vordering voor een bedrag van € 3.754,72 (te weten de materiële schadevergoeding (posten noodvoorziening/afdichten, beglazing, koeling, weegschaal, databekabeling en kassareparatie). Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 21] .
De benadeelde partij [benadeelde 21] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.184,26. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.631,62.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
i. € 1.095,09 (incl. BTW) in verband met aanwezig zijn en taxatie van de schade;
ii. € 2.089,17 (incl. BTW) in verband met vervanging van glas en een noodreparatie.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is of diegene die de vordering heeft ingediend, daartoe wel bevoegd was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de vordering tot schadevergoeding is een machtiging gevoegd d.d. 4 januari 2021. Uit die machtiging blijkt dat [naam 4] is gemachtigd om namens de benadeelde partij aangifte te doen van strafbare feiten namens [benadeelde 21] (handelende onder de namen Kruidvat, Trekpleister en Prijsmepper), om tijdens mondelinge behandeling van strafprocedures waarbij [benadeelde 21] zich gesteld heeft als benadeelde partij de vennootschap te vertegenwoordigen en in contact te treden met rechterlijke instanties en/of het Openbaar Ministerie inzake het voegen in strafprocedures voor en namens [benadeelde 21] en hen daarin te vertegenwoordigen.
Gelet op het bovenstaande is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [naam 4] is gemachtigd om namens de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij wordt derhalve verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 2.631,62. Dit betreft beide schadeposten exclusief BTW (blijkens de bijbehorende facturen voor de respectievelijk bedragen van € 905,03 en € 1.726,59). Het hof zal de gevorderde BTW afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 22]
De benadeelde partij [benadeelde 22] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 725,62. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij te kennen heeft gegeven voor de schade verzekerd te zijn en dat de benadeelde een eigen risico heeft van € 250,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor van aangever [naam 5] , eigenaar van de eenmanszaak [benadeelde 22] , volgt dat hij voor de gevorderde schade is verzekerd, alsmede dat hij in dat verband een eigen risico heeft van € 250,00.
Onduidelijk is of de benadeelde partij een schadeclaim bij de verzekeraar heeft ingediend en of de verzekeraar de schade, minus het eigen risico, heeft vergoed.
Daardoor is niet duidelijk of de schade € 725,62 bedraagt, of gelijk is aan het eigen risico van € 250,00. Een nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen. De schade bedraagt echter in ieder geval ten minste € 250,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (ten minste) € 250,00, welk bedrag gelijk is aan het eigen risico. Het hof zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Het hof zal bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] .
De benadeelde partij [benadeelde 4] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.700,73. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.232,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij verzekerd zou zijn, en het derhalve onduidelijk is wat de daadwerkelijke schade is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 24 februari 2021 is het hof gebleken dat er een kruisje is aangevinkt waar bij is aangegeven: “Ik ben voor de schade verzekerd bij naam verzekeringsmaatschappij.” Uit die aanvullende verklaring kan het hof echter niet opmaken of dit ook het geval is, waarbij in de aanvullende verklaring niet is ingegaan waar de benadeelde partij voor de schade is verzekerd, en of daar een eigen risico voor bestaat.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.232,00. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding tot dit bedrag niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering tot een bedrag van € 2.232,00 toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 690,30. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 570,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen verklaring is omtrent de beweerdelijke schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot de thans nog aan de orde zijnde vordering voor een bedrag van € 570,50. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders. Het hof zal de vordering geheel toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 23] .
De benadeelde partij [benadeelde 23] . heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 450,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is wat de schade is. De vordering dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat [naam 6] namens het slachtoffer [bedrijf 1] aangifte heeft gedaan. Uit rubriek 1C van het voegingsformulier blijkt dat het verzoek tot schadevergoeding is ingediend door [naam 6] , als vertegenwoordiger van [benadeelde 23] .
Blijkens het aangehechte uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel is [bedrijf 1] bestuurder van [benadeelde 23] . (en dat de handelsnamen [benadeelde 23] betreffen). Uit een tweede aangehecht uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel volgt dat [bedrijf 2] de bestuurder is van [bedrijf 1] Uit een derde aangehecht uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel volgt voorts dat [naam 6] als één van de directeuren (slechts) gezamenlijk bevoegd is met [naam 7] , zijnde de andere bestuurder, om de vennootschap [bedrijf 2] te vertegenwoordigen.
Op grond van de bij de vordering gevoegde stukken, noch anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting, is gebleken dat [naam 6] mede met instemming van de andere bestuurder [naam 7] , met wie Bergmans uitsluitend gezamenlijk bevoegd is om de vennootschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen, de vordering tot schadevergoeding heeft ingediend. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak daartoe dient aan te houden om zulks alsnog vast te kunnen stellen. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding en zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
IV. Wettelijke rente
Het hof zal, zoals door alle benadeelde partijen is gevorderd, de hiervoor genoemde toe te wijzen bedragen aan schadevergoeding telkens vermeerderen vanaf de dag waarop de schade is ontstaan, te weten 25 januari 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
V. Proceskosten
Het hof zal – voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen – de verdachte, die telkens als de (al dan niet grotendeels) in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, eveneens telkens veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, alsook in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog door de benadeelde partij te maken kosten, telkens tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11] zal het hof de benadeelde partij in de proceskosten aan de zijde van de verdachte veroordelen, nu het hof deze benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 23] . acht het hof termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 9] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 238,87 (tweehonderdachtendertig euro en zevenentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 9] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 238,87 (tweehonderdachtendertig euro en zevenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 10] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 155,00 (honderdvijfenvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 10] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 155,00 (honderdvijfenvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 11] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 12] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 689,80 (zeshonderdnegenentachtig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 12] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 689,80 (zeshonderdnegenentachtig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 13] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.025,29 (duizend vijfentwintig euro en negenentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 13] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.025,29 (duizend vijfentwintig euro en negenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 14] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 175,00 (honderdvijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 14] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 175,00 (honderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.9008,85 (drieduizend negenhonderdacht euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.908,85 (drieduizend negenhonderdacht euro en vijfentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 15] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 15] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] .

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] . ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 950,86 (negenhonderdvijftig euro en zesentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] ., ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 950,86 (negenhonderdvijftig euro en zesentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 19 (negentien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.985,28 (tweeduizend negenhonderdvijfentachtig euro en achtentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.985,28 (tweeduizend negenhonderdvijfentachtig euro en achtentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 39 (negenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 16] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.350,56 (vierduizend driehonderdvijftig euro en zesenvijftig cent)ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 16] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.350,56 (vierduizend driehonderdvijftig euro en zesenvijftig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 17] .

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 17] . ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.211,91 (tweeduizend tweehonderdelf euro en eenennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 17] ., ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.211,91 (tweeduizend tweehonderdelf euro en eenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 18]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 18] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.412,54 (tweeduizend vierhonderdtwaalf euro en vierenvijftig cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 18] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.412,54 (tweeduizend vierhonderdtwaalf euro en vierenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 19] .

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 19] . ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.990,38 (tweeduizend negenhonderdnegentig euro en achtendertig cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 19] ., ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.990,38 (tweeduizend negenhonderdnegentig euro en achtendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 39 (negenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 20] .

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 20] . ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 20] ., ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.754,72 (drieduizend zevenhonderdvierenvijftig euro en tweeënzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.754,72 (drieduizend zevenhonderdvierenvijftig euro en tweeënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 21] .

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 21] . ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.631,62 (tweeduizend zeshonderdeenendertig euro en tweeënzestig cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 21] ., ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.631,62 (tweeduizend zeshonderdeenendertig euro en tweeënzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 22]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 22] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 22] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] .

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] . ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.232,00 (tweeduizend tweehonderdtweeëndertig euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] ., ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.232,00 (tweeduizend tweehonderdtweeëndertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 570,50 (vijfhonderdzeventig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 570,50 (vijfhonderdzeventig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 23] .

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 23] . niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A. Muller en mr. F. van Es en raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 15 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A. Muller en mr. V.C. Minneboo zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.