ECLI:NL:GHSHE:2022:3982

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
20-003107-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen tijdens coronarellen in 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, gepleegd op 25 januari 2021 in 's-Hertogenbosch tijdens de coronarellen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich heeft aangesloten bij een grote groep relschoppers die zich schuldig maakte aan grootschalig geweld tegen goederen, waaronder het vernielen van een Volkswagen Up. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 202 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor wat betreft de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van benadeelde partijen. De vorderingen van verschillende benadeelde partijen zijn in het arrest besproken en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003107-21
Uitspraak : 11 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 december 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-030705-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten ‘in het openbaar, bij geschrift, tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruien’. De politierechter heeft de verdachte ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde, te weten het ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft de politierechter beslissingen genomen op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen. Ten slotte heeft de politierechter het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis waarvan beroep opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd. Tegen het vonnis is bij akte van 30 december 2021 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van feit 2.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Omvang van het hoger beroep met betrekking tot de vorderingen benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1] ( [benadeelde 1] ) is door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve is deze vordering in hoger beroep niet aan de orde.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] is door de politierechter afgewezen. Deze benadeelde partij heeft in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij de vordering wenst te handhaven, zodat deze vordering in hoger beroep niet aan de orde is.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 3] is door de politierechter gedeeltelijk toegewezen, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde. Deze benadeelde partij heeft in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij de vordering wenst te handhaven, waardoor de vordering van rechtswege, slechts voor zover deze is toegewezen, aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] (onder meer h.o.d.n. [bedrijf 1] ), [benadeelde 5] (onder meer h.o.d.n. [bedrijf 2] ), [benadeelde 6] , [benadeelde 7] en [benadeelde 8] (onder meer h.o.d.n. [bedrijf 3] ), zijn door de politierechter toegewezen, telkens exclusief de gevorderde BTW. Deze benadeelde partijen hebben in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij hun vorderingen wensen te handhaven, waardoor hun vorderingen van rechtswege, slechts voor zover deze door de politierechter zijn toegewezen, aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 9] ( [benadeelde 9] ), [benadeelde 10] en [benadeelde 11] zijn door de politierechter gedeeltelijk toegewezen, onder niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van hun vordering. Deze benadeelde partijen hebben in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij hun vorderingen wensen te handhaven, waardoor hun vorderingen van rechtswege, eveneens slechts voor zover deze zijn toegewezen, aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 142 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 12] , [benadeelde 13] , [benadeelde 14] ( [bedrijf 4] ), [benadeelde 15] , [benadeelde 16] (h.o.d.n. [bedrijf 5] / [bedrijf 6] ), [benadeelde 17] , [benadeelde 18] , [benadeelde 19] , [benadeelde 20] , [benadeelde 21] ,
[benadeelde 22] , te weten tot de respectievelijke bedragen van € 450,00, € 175,00,
€ 500,00, € 1.025,29, € 725,62, € 689,80, € 5.291,00, € 155,00, € 500,00, € 2.211,91 en
€ 7.384,59.
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 23] , [benadeelde 24] , [benadeelde 5] (onder meer h.o.d.n. [bedrijf 2] ), [benadeelde 25] , Gemeente ’s-Hertogenbosch en [benadeelde 10] is door de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen tot de respectievelijke bedragen van € 920,39, € 5.881,84, € 2.795,28, € 950,86, € 544,50 en € 250,00.
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 9] ( [benadeelde 9] ), [benadeelde 4] (onder meer h.o.d.n. [bedrijf 1] ), [benadeelde 26] ( [bedrijf 7] ), [benadeelde 6] , [benadeelde 7] en [benadeelde 8] (onder meer h.o.d.n. [bedrijf 3] ) is geconcludeerd dat deze vorderingen, nu deze benadeelde partijen in hoger beroep niet te kennen hebben gegeven dat zij hun vorderingen wensen te handhaven, door het hof zullen worden toegewezen conform de beslissing van de politierechter, te weten tot de respectievelijke bedragen van € 300,00, € 1.458,58,
€ 2.232,00, € 2.412,54, € 3.909,28, € 2.990,38 en € 2631,62.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] ( [benadeelde 1] ) heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet meer aan de orde zijn.
De advocaat-generaal heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11] gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat het hof telkens zal bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is, nu er sprake is van groepsaansprakelijkheid, alsmede dat de toe te wijzen bedragen telkens worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, alsook dat telkens ten behoeve van de slachtoffers de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit, in dier voege dat het hof de bewezenverklaring zal beperken tot het omver duwen en vernielen van de Volkswagen Up in de Hinthamerstraat, welke gedragingen door de verdachte zijn bekend. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren, nu de behandeling van het complex aan vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 27] en [benadeelde 22] in causaal verband staan tot de door de verdachte gepleegde vernieling van de Volkswagen Up in de Hinthamerstraat en derhalve bespreking behoeven. In dit verband heeft de raadsman betoogd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 27] zal afwijzen en het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding ter zake van de vordering van [benadeelde 22] zal toewijzen tot een bedrag van € 6883,64, zijnde de dagwaarde minus de restwaarde.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen – met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en behoudens de opgelegde straf en de beslissingen op de vordering van de navolgende benadeelde partijen en de daarbij samenhangende schadevergoedingsmaatregelen:
  • [benadeelde 27] ;
  • [benadeelde 12] ;
  • [benadeelde 3] ;
  • [benadeelde 16] h.o.d.n. [bedrijf 5] / [bedrijf 6] ;
  • [benadeelde 10] ;
  • [benadeelde 20] ;
  • [benadeelde 6] ;
  • Gemeente ’s-Hertogenbosch;
  • [benadeelde 22] en
  • [benadeelde 11]
Het hof zal het vonnis waarvan beroep in zoverre vernietigen. Bijgevolg zullen de overwegingen van de politierechter, voor zover die betrekking hebben op de strafoplegging, en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen voornoemd, in hun geheel worden vervangen op de wijze zoals hierna vermeld.
Voorts zal het hof – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman in de kern naar voren gebracht dat de openlijke geweldpleging in de binnenstad van
’s-Hertogenbosch niet als één integrale en onlosmakelijke geweldshandeling kan worden beschouwd, doch dat sprake is van tientallen afzonderlijke geweldsincidenten, ten aanzien waarvan de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte individueel moet worden beoordeeld. Het aandeel van de verdachte bij de openlijke geweldpleging is in de visie van de verdediging beperkt tot het omduwen en het vernielen van de Volkswagen Up in de Hinthamerstraat, hetgeen de verdachte ook heeft bekend.
Aan het overige, door de groep relschoppers gepleegde openlijke geweld heeft de verdachte geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage geleverd, zodat daarvan vrijspraak dient te volgen. De verdachte is gedurende de avond wel deel blijven uitmaken van de groep relschoppers (in de straten zoals door de politierechter bewezen is verklaard),
maar die bijdrage is in zoverre beperkt gebleven tot het getalsmatig versterken van de groep, aldus de raadsman. In dit verband heeft de raadsman voorts naar voren gebracht dat de verdachte zich in de Visstraat, vanaf het moment dat de aldaar gevestigde [bedrijf 8] en de [benadeelde 9] werden geplunderd, van het openlijk geweld heeft gedistantieerd, door uit de groep te stappen en op afstand toe te kijken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het tenlastegelegde onder feit 1 heeft begaan gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Op 25 januari 2021 hebben ’s avonds in (de binnenstad van) ’s-Hertogenbosch ernstige ongeregeldheden plaatsgevonden in de vorm van grootschalig geweld gepleegd tegen goederen. Die ongeregeldheden, bestaande uit rellen, vonden plaats nadat de dag daarvoor soortgelijke rellen hadden plaatsgevonden in Tilburg en Eindhoven. In het procesdossier bevindt zich een relaasproces-verbaal, met daarin een chronologisch overzicht, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld hoe de ongeregeldheden zijn verlopen en welke looproute door de groep relschoppers is afgelegd. Aan de hand van ingekomen meldingen bij de meldkamer van de politie-eenheid Oost-Brabant, het proces-verbaal van herkenning van de verdachte, in verbinding met het proces-verbaal van het uitkijken van de opgenomen beelden met beveiligingscamera’s in (de binnenstad van) ’s-Hertogenbosch, kan worden vastgesteld welke gedragingen op welk moment hebben plaatsgevonden, alsmede wat de (concrete) bijdrage van de verdachte daarbij is geweest. Op grond daarvan stelt het hof het volgende vast.
Op 25 januari 2021 in de middag bevonden de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich op [adres] (zijnde het woonadres van de verdachte) waren verbalisanten in gesprek met de verdachte, zulks naar aanleiding van een eerder ingekomen melding omtrent samenscholende jongeren. Door [verbalisant 1] werd waargenomen dat de verdachte een boze indruk maakte. De verdachte begon daarop ook tegen [verbalisant 1] dingen te roepen, waaronder ‘tot vanavond!’. Op de vraag van [verbalisant 1] wat de verdachte daarmee bedoelde werd door de verdachte geantwoord ‘dat merken jullie dan wel’. Omdat op dat moment algemeen bekend was dat er voor die avond oproepen op ‘social media’ waren gedaan tot het plegen van rellen in ’s-Hertogenbosch vermoedde [verbalisant 1] dat de verdachte hier ook op doelde. De verdachte heeft [verbalisant 1] verder nog toegeroepen “beter komen jullie met veel” en daarop heeft hij diens middelvinger naar de verbalisanten opgestoken.
Gedurende de middag van 25 januari 2021 zijn bij de meldkamer van de politie meerdere meldingen ingekomen, inhoudende dat op sociale media (waaronder Snapchat) opgeroepen werd om die avond om 20:00 uur te verzamelen bij – onder meer – het Esso-tankstation, gelegen aan de Van Grobbendoncklaan te ’s-Hertogenbosch. In die berichtgeving is melding gemaakt van de onvrede over de op dat moment geldende avondklok in Nederland. In een deel van de berichten werd gesproken over het meenemen van wapens en zwaar vuurwerk. In een andere melding is melding gemaakt van de afspraak om te wachten totdat de groep groot genoeg was om een overwicht te kunnen vormen op de politie: het moest ‘in één keer goed’; ‘met een paar honderd man richting de politie was niet voldoende’, aldus de strekking van deze melding. Daaropvolgend zijn om 19:42 uur bij de meldkamer meldingen ingekomen van buurtbewoners in de omgeving van de Van Grobbendoncklaan dat zich aldaar reeds een grote groep personen verzameld zou hebben bij het Esso-tankstation. In verband met de alarmerende berichten die de politie ontving werd om 19:49 uur door de burgemeester van ’s-Hertogenbosch een gebied binnen zijn gemeente aangewezen als veiligheidsrisicogebied. Om 19:57 uur is door politie-eenheden vastgesteld dat zich bij het Esso-tankstation ongeveer 70 personen hadden verzameld. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij reeds op dat moment deel uitmaakte van deze groep van personen.
Kort daarna escaleerde de situatie. Door politie-eenheden is om 20:31 uur waargenomen dat (zwaar) vuurwerk werd afgestoken in de Graafsewijk. Om 20:48 uur werd in een melding gesproken over vernielingen door relschoppers aan de Graafseweg, inhoudende dat stoeptegels werden losgemaakt en dat daarmee tegen de ramen werd gegooid. Vervolgens zijn meldingen ingekomen dat om 21:08 uur ruiten van een pand aan de Hinthamerstraat werden ingegooid, dat door de groep relschoppers van alles werd gesloopt en dat deze groep zijn weg vervolgde richting de Markt. Om 21:18 uur werd door de politie ingeschat dat een groep van ongeveer 200 tot 250 personen in het centrum van ’s-Hertogenbosch aanwezig was. Uit een andere melding komt naar voren dat in de Hinthamerstraat brand werd gesticht en dat een auto op zijn kant zou liggen, waarbij werd getracht deze in brand te steken. Om 21:30 uur zijn bij de meldkamer meldingen ingekomen dat winkels aan de Visstraat werden opengebroken en geplunderd.
Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij het openlijke geweld overweegt het hof in het bijzonder het volgende.
De politie heeft de telefoon van de verdachte inbeslaggenomen en uitgelezen. In de telefoon van de verdachte is een Snapchatconversatie aangetroffen tussen gebruiker ‘ [gebruiker 1] ’, met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en een andere Snapchatgebruiker ( [gebruiker 2] ). Onderzoek aan de telefoon van de verdachte heeft uitgewezen dat de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ door de verdachte werd gebruikt, hetgeen hij ook ten overstaan van het hof heeft verklaard. Het gesprek tussen de verdachte en de andere, voornoemde gebruiker dateert van 25 januari 2021, zijnde de dag van de rellen in (het centrum van) ’s-Hertogenbosch. De verdachte heeft tijdens dit gesprek een afbeelding naar de andere gebruiker verstuurd met daarop de tekst “20:00 ESSO parkeerplaats Ijzere vrouw denbosch (…) OUD EN NIEUW HERBELEVEN WEES ERBIJ” en de andere gebruiker daarbij de vraag gesteld: “ga je mee relle vnv” (
het hof begrijpt: ga je mee rellen vanavond). Ook heeft de verdachte op 25 januari 2021 een Snapchatgesprek gevoerd met Snapchatgebruiker ‘ [gebruiker 3] ’. Deze persoon heeft de verdachte gevraagd of hij zaterdag mee wilde gaan rellen in Utrecht. De verdachte heeft daarop geantwoord ‘ja is goed ik ben paraat’, waarna de verdachte naar deze persoon de afbeelding met de oproep om 20:00 uur bij het Esso-tankstation te verzamelen heeft verstuurd. Op de vraag van [gebruiker 3] of de oproep om bij het Esso-tankstation te verzamelen die avond betrof (
het hof begrijpt: 25 januari 2021), heeft de verdachte bevestigend geantwoord. Daarbij heeft de verdachte tevens geschreven: ‘ik heb als het goed is een aanhang van 40 man’.
In (het centrum van) ’s-Hertogenbosch zijn ten tijde van het tenlastegelegde camerabeelden opgenomen. Uit die camerabeelden blijkt, waar het de verdachte betreft, van het volgende.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft op de camerabeelden afkomstig uit de Hinthamerstraat waargenomen dat de verdachte omstreeks 21:15 uur in beeld verschijnt. Zij herkende de verdachte aan zijn corpulente bouw, zijn – kort gezegd – donkere kleding met enkele bijzondere kenmerken en zijn donkerkleurige/zwarte schoenen met witte zool. De verdachte bevindt zich op dat moment te midden van de groep relschoppers. Vervolgens is waargenomen dat de verdachte richting een rij geparkeerde auto’s loopt en dat hij bij het rechterachterwiel van een witte personenauto van het merk Volkswagen, type Up, hurkt en dat er nog twee of drie personen meer gehurkt tegen de bijrijderszijde van de auto zitten. Vervolgens wordt waargenomen dat de Volkswagen Up op zijn bestuurderskant geduwd werd en met de bestuurderszijde op straat kwam te liggen.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft aan de hand van de camerabeelden de looproute en de plaats in de groep van de verdachte nagegaan. Omstreeks 21:16 uur loopt de verdachte aan de voorzijde van de groep relschoppers. De groep loopt op dat moment in de richting van de Markt. Omstreeks 21:17 uur loopt de verdachte boven uit beeld in de richting van de Markt. Kort daarop beginnen de voorste personen van de groep de ingang van de winkel “ [naam winkel] ” te vernielen”. De verdachte kijkt aan de overzijde van de straat toe. Omstreeks 21:18 uur vervolgt de groep, wederom met de verdachte in de voorzijde, zijn weg. Omstreeks 21:26 uur loopt de groep – met de verdachte wederom aan de voorzijde van de groep – op de Hooge Steenweg. Om 21:27 uur rent de verdachte richting de Visstraat/Orthenstraat. Omstreeks 21:28 uur loopt de groep, komende uit de Hooge Steenweg, de Visstraat in, op welk moment de verdachte in het midden van de groep loopt. Omstreeks 21:30 uur loopt de verdachte wederom (ongeveer) middenin de groep, in de nabijheid van de winkels van [bedrijf 8] en de [benadeelde 9] . Op dat moment wordt de [bedrijf 8] geplunderd. De verdachte staat op dat moment aan de overzijde van de straat toe te kijken. Kort daarna is waargenomen dat de verdachte zich in de groep begeeft, waarna de verdachte uit het zicht wordt verloren. Uit het procesdossier komt verder naar voren dat een groot deel van de personen, waaronder ook de verdachte, gezichtsbedekkende (mond)maskers droegen. Op basis van de beelden wordt geconcludeerd dat de verdachte zich continu in het midden dan wel aan de voorzijde van de groep relschoppers heeft bevonden.
Verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij zich vanaf het Esso-tankstation gelegen aan de Van Grobbendoncklaan bij de groep relschoppers heeft gevoegd. Aldaar heeft de verdachte gezien en gehoord dat er (zwaar) vuurwerk werd afgestoken, dat door leden van de verzamelde groep de confrontatie werd gezocht met de politie, alsmede dat personen – door de verdachte omschreven als ‘rotte appels’ – naar het hof begrijpt zich hadden aangesloten bij de groep. De verdachte heeft verder verklaard dat hij gedurende de gehele door de groep afgelegde route – op de wijze zoals dat bewezen is verklaard – onderdeel heeft uitgemaakt van de groep relschoppers, alsmede dat hij heeft waargenomen dat er door de leden van de groep vernielingen werden gepleegd. De verdachte heeft verklaard dat hij in de Hinthamerstraat samen met anderen een auto heeft omgeduwd en vernield. Voorafgaande aan dat moment, noch daarna, heeft hij naar eigen zeggen vernielingen dan wel geweldshandelingen verricht. Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij zich in de Visstraat (op het moment van de plunderingen van de [bedrijf 8] en de [benadeelde 9] ) van de groep relschoppers gedistantieerd, door uit de groep te stappen en op een afstand toe te kijken. Bevraagd naar de redenen waarom de verdachte zich niet (eerder) van de groep relschoppers heeft gedistantieerd ten tijde van de afgelegde route van ongeveer 2,5 kilometer door het centrum van de stad, heeft de verdachte ten overstaan van het hof verklaard dat hij zich mogelijk wel van de groep hadden kunnen losmaken door een zijstraat in te lopen, doch dat hij zulks niet aandurfde, omdat hij bang was dat de politie geweld jegens hem zou uitoefenen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte met zijn gedragingen een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Het hof stelt in dat verband het volgende voorop.
Blijkens bestendige jurisprudentie vereist de uitleg van het ‘in vereniging’ plegen van geweld de vervulling van twee onderling nauw samenhangende voorwaarden, namelijk dat de verdachte in samenwerking met een ander of anderen deel uitmaakt van het samenwerkingsverband dat het openlijke geweld heeft gepleegd en dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Van de laatstgenoemde voorwaarde is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Uit de Memorie van Toelichting behorende bij de wet van 25 april 2000, Stb 2000, 173 (
Kamerstukken II,1998-1999, 26519, nr. 3, pg. 1 en 4) volgt in dit verband voorts dat de bijdrage – onder omstandigheden – tevens kan bestaan in het verwerven van deelnemers aan de openlijke geweldpleging. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt – het getalsmatig versterken – is evenwel niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Welbewust een bijna zekere confrontatie aangaan en meegaan in de aanvalsgolf met anderen, is meer dan het slechts getalsmatig versterken van een groep (vgl. Hoge Raad 8 februari 2011,
NJ2011/82).
Naar bestendige jurisprudentie dient voor de aansprakelijkheid voor de voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld tevens de met de eerste voorwaarde samenhangende eis te worden gesteld, dat de door de verdachte geleverde bijdrage aan het geweld in bewuste en nauwe samenwerking met de ander of anderen heeft plaatsgevonden, waarbij deze – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. Hoge Raad 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713 en Hoge Raad 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1093). In dezen is nog van belang dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het openlijk plegen van geweld tegen goederen de openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht zich in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op – en wordt ook frequent toegepast bij – openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen (vgl. Hoge Raad 2 december 2014,
NJ2015/390 en Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijd)verband bezien, en het vorenoverwogene komt ten aanzien van de bijdrage van verdachte aan het delict naar het oordeel van het hof het volgende naar voren.
De verdachte heeft zich op 25 januari 2021 bij een grote groep personen op het parkeerterrein van het Esso-tankstation in de buurt van de Van Grobbendoncklaan gevoegd. Deze groep, waarvan de verdachte aldus deel uitmaakte, is vervolgens de binnenstad van ’s-Hertogenbosch ingetrokken, waarna vrij snel door verschillende personen uit die groep geweld tegen goederen is gebruikt. De groep relschoppers is mettertijd groter geworden en de geweldplegingen hebben gedurende ongeveer 2,5 kilometer onverminderd voortgeduurd. Het door de groep gepleegde geweld heeft onder meer bestaan uit het uit de bestrating loshalen van stenen die vervolgens tegen ruiten zijn gegooid, het stichten van brand en het omver duwen of gooien, vernielen en/of beschadigen van voertuigen en andere goederen en het vernielen en plunderen van winkels. Vaststaat dat de verdachte in de Hinthamerstraat zelf fysieke geweldshandelingen heeft verricht, te weten het (tezamen en in vereniging met anderen) omduwen en vernielen van een witte Volkswagen Up. Na deze vernieling is in de Hinthamerstraat brand gesticht, waarna de groep relschoppers zijn weg door de binnenstad van ’s-Hertogenbosch heeft vervolgd. De verdachte heeft deel uitgemaakt van de groep relschoppers, waarbij de verdachte, zoals hiervoor reeds overwogen, zich (veelal) in het midden dan wel aan de voorzijde van de groep bevond. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte er aldus bewust voor gekozen om gedurende (nagenoeg) de gehele route deel uit te blijven maken van de groep relschoppers die zich op grote schaal schuldig maakte aan openlijke geweldplegingen.
Uit de Snapchat-berichten die zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte, waarin de verdachte expliciet spreekt over zijn voornemen om te rellen, en de door de verdachte geuite mededelingen tegenover verbalisant [verbalisant 1] in de middag van 25 januari 2021 (‘tot vanavond’ en ‘beter komen jullie met veel’) leidt het hof af dat de verdachte van meet af aan de intentie en tevens het opzet heeft gehad om deel te nemen aan de (op handen zijnde) rellen in (de binnenstad) van ’s-Hertogenbosch. Uit de door de verdachte verzonden Snapchat-berichten volgt voorts dat de verdachte niet alleen getracht heeft om de groep relschoppers getalsmatig omvangrijker te laten worden maar ook gewild de confrontatie met de politie heeft willen zoeken, welk voornemen hij ook daadwerkelijk ten uitvoer heeft gebracht.
Anders dan door de verdediging is betoogd is het hof van oordeel dat de verdachte zich niet heeft onttrokken aan de groep die het geweld heeft gepleegd, terwijl hij daartoe wel de mogelijkheid heeft gehad. Immers, de verdachte had gedurende circa 2,5 kilometer de mogelijkheid om zich te onttrekken aan de groep; hij had een andere kant op kunnen lopen of blijven staan, weg van de menigte, of een van de vele zijstraten die de binnenstad van ’s-Hertogenbosch rijk is in kunnen lopen. De verklaring van de verdachte dat hij zich bewust niet van de groep heeft gedistantieerd, omdat hem – naar het hof begrijpt – de bescherming van de groep zou komen te ontvallen en hij bang was dat de politie geweld tegen hem zou plegen, acht het hof ongefundeerd, ongeloofwaardig en ook overigens niet aannemelijk geworden, zodat het hof aan deze verklaring van de verdachte voorbijgaat. De objectieve vrees daartoe is niet gerechtvaardigd, temeer nu de primaire focus van de politie die avond was gericht op het herstellen van de openbare orde die door de groep als zodanig op grove wijze werd verstoord.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich pas eerst na aanvang van de vernieling/plundering van de [bedrijf 8] en de [benadeelde 9] in de Visstraat van de groep relschoppers heeft losgemaakt. Naar het oordeel van het hof kan dit handelen van de verdachte evenwel niet worden aangemerkt als het distantiëren van het openlijke geweld dat gedurende de gehele route door de groep relschoppers (de verdachte incluis) werd gepleegd. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte onverminderd in de (directe) nabijheid van de groep relschoppers is gebleven, hij naar eigen zeggen op korte afstand is gaan “gadeslaan” wat er gebeurde en hij zich na afloop van de plundering van de [bedrijf 8] wederom fysiek in de groep heeft gemengd, waarna kort daarna is waargenomen dat de verdachte uit het zicht is gegaan.
Het hof stelt op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden en het vorenoverwogene dan ook vast dat de verdachte welbewust een nagenoeg zekere confrontatie met de politie heeft opgezocht en vervolgens gedurende de gehele route die door de groep is afgelegd, is meegegaan in de hiervoor genoemde aanvalsgolf door de binnenstad van ’s-Hertogenbosch.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof niet alleen de groep relschoppers getalsmatig vermeerderd en versterkt, maar met onder andere de door de verdachte persoonlijk verrichte fysieke geweldshandeling jegens de auto van het merk Volkswagen ook fysiek bijgedragen aan de vernielingen. Met het voorgaande heeft de verdachte voorts bijgedragen aan de sfeer van ontremming, die tot (verder) geweld jegens goederen heeft geleid. Daarbij betrekt het hof ook de gedragingen van de verdachte in de middag en begin van de avond, de wijze waarop de verdachte was gekleed (te weten in het donker en met gezichtsbedekkende kleding) en de positie van de verdachte in de groep relschoppers. Anders dan de verdediging is het hof tegen voormelde achtergrond en gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte op 25 januari 2021 een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen goederen en dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen van de groep relschoppers, welke bijdrage van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. Het hof merkt in dit verband op dat de door de verdachte zelf verrichte geweldshandeling reeds op zichzelf genomen voldoende is voor het oordeel dat sprake is van een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging, zodat het andersluidend verweer van de raadsman derhalve een rechtens juiste uitleg van dit vereiste miskent. De verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen, op de wijze zoals bewezen is verklaard.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al zijn onderdelen.
Op te leggen straffen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen gelijk aan de duur van de door de verdachte ondergane voorarrest. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de LOVS-oriëntatiepunten in het geval van vernieling van een auto – hetgeen volgens de verdediging samenvalt met het aandeel van de verdachte in het openlijke geweld – in beginsel oplegging van een taakstraf indiceren, doch dat de verdachte 5 weken in detentie heeft vastgezeten. Nu de persoonlijke omstandigheden van de verdachte inmiddels zijn verbeterd en de voorlopige hechtenis van de verdachte gedurende 9 maanden onder strenge voorwaarden is geschorst (waarbij de verdachte zich aan de hem gestelde voorwaarden heeft gehouden), is volgens de raadsman oplegging van een voorwaardelijke straf niet langer passend en geboden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof stelt voorop dat het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden in de periode dat de regering ter bestrijding van de coronapandemie ingrijpende maatregelen heeft moeten treffen om te trachten de oplopende besmettingen een halt toe te roepen en de ziekenhuizen te ontlasten. In dat kader is ook het ingrijpende middel van de avondklok aangewend, waardoor een ieder, behoudens bij wet geregelde uitzonderingsgevallen, zich vanaf 21:00 uur niet meer op straat mocht begeven. Naar aanleiding van het instellen van deze avondklok zijn in Nederland grootschalige rellen uitgebroken, die menig burger grote angst hebben ingeboezemd. Daarbij is door een grote groep personen gereld, geplunderd en werden op grote schaal vernielingen, waaronder vernielingen in winkels en van voertuigen, aangericht.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 25 januari 2021 schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. De onderhavige zaak ziet op de grootschalige rellen die zijn uitgebroken in (de binnenstad van) ’s-Hertogenbosch. De verdachte heeft zich aangesloten bij de groep relschoppers die vervolgens de binnenstad is ingetrokken en daar op grote schaal vernielingen heeft aangericht. Op dat moment was een noodbevel van kracht. Er heeft zich gedurende ongeveer 2,5 kilometer door de Bossche binnenstad als het ware een aanvalsgolf van geweld voorgedaan. De verdachte heeft, naast het ook zelf verrichten van fysieke geweldshandelingen, daaraan deelgenomen.
De groep relschoppers heeft een spoor van vernielingen aangericht in het historische centrum van ’s-Hertogenbosch. Onder meer zijn tegels uit de bestrating verwijderd, ruiten zijn ingegooid, voertuigen zijn omver geduwd en allerhande zaken zijn beschadigd of vernield. Op verschillende plaatsen in de binnenstad is brand gesticht. Winkels zijn opengebroken en geplunderd. Krachten zijn gebundeld met het kennelijke en enige doel om vernielingen aan te richten. Deze vernielzucht kent geen enkele rechtvaardiging. Eigendomsrechten van anderen zijn door de verdachte en zijn mededaders met voeten getreden. Het door de relschoppers vertoonde gedrag is dan ook volstrekt onacceptabel. Burgers moesten machteloos toekijken hoe hun eigendommen en woonomgeving genadeloos werden vernield, terwijl veel van hen in die tijden om uiteenlopende redenen al zwaar te lijden hadden onder de genomen maatregelen.
De inwoners van de binnenstad van ’s-Hertogenbosch heeft dit handelen ernstige angst ingeboezemd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de maatschappelijke reactie op de openlijke geweldpleging er een was van grote verslagenheid. Verwerpelijk is ten slotte ook dat de relschoppers hiertoe welbewust zijn overgegaan, terwijl andere steden in het land daags voor de rellen in ’s-Hertogenbosch door rellende menigten eveneens ernstig waren getroffen. Dit alles heeft de verdachte en zijn mededaders er niet van weerhouden om zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 september 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, zij het niet voor een soortgelijk feit als het onderhavige.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat zijn persoonlijke omstandigheden sinds het tenlastegelegde ten goede zijn gekeerd. Hij gebruikt thans geen drugs (hennep) meer en daarnaast werkt hij inmiddels 60 uren in de week in de functie van bijrijder bij transportbedrijf [naam bedrijf] . Bij deze werkgever heeft hij uitzicht op een vast dienstverband, alsmede op doorgroeimogelijkheden, indien hij zijn rijbewijs van categorie C behaalt. Daarmee is de verdachte inmiddels bezig. Het contact met zijn moeder is verbeterd en daarnaast volgt de verdachte op vrijwillige basis agressieregulatietraining. Voorts onderhoudt hij nauw met zijn maatschappelijk begeleider, die hem ondersteuning biedt met alledaagse (praktische) problemen.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van een reclasseringsadvies de verdachte betreffende, alsmede van de inhoud van twee voortgangsrapportages van de reclassering.
Het advies van Reclassering Nederland d.d. 25 februari 2021 is opgemaakt in het kader van de onderhavige strafzaak. Uit het reclasseringsadvies komt als conclusie naar voren dat de verdachte in het verleden is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking (de verdachte heeft een intelligentiequotiënt van 77) en een ADHD- en ODD-stoornis. De reclassering signaleert bij de verdachte antisociaal gedrag, hetgeen als een criminogene factor kan worden aangemerkt, alsmede dat sprake is van problemen op enkele praktische leefgebieden, zoals financiën en dagbesteding. Volgens een referent van de instelling [naam instelling] , alwaar de verdachte enige tijd begeleid heeft gewoond, ziet men het afgelopen halfjaar het gedrag van de verdachte veranderen richting meer pro sociaal gedrag. De reclassering acht het in dit verband van belang dat de verdachte gaat werken aan het vergroten van zijn (sociale) (copings)vaardigheden teneinde de kwetsbaarheid op het gebied van beïnvloeding en het maken van verkeerde keuzes te verkleinen. Uit de voortgangsrapportages d.d. 22 september 2021 en d.d. 25 mei 2021 komt in dit verband verder naar voren dat het reclasseringstoezicht van de verdachte zonder incidenten is verlopen. Het contact met zijn moeder is verbeterd en ook de maatschappelijk begeleider van de verdachte heeft een positieve gedragsverandering gesignaleerd.
Niettegenstaande de ernst van het bewezenverklaarde en het laakbare en onacceptabele gedrag van de verdachte is het hof, in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de omstandigheid dat hij een licht verstandelijke beperking heeft en het tijdsverloop, van oordeel dat het thans niet meer aangewezen is om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de periode die de verdachte reeds in voorarrest heeft uitgezeten overstijgt, nu oplegging van een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt de ingezette positieve ontwikkeling van de verdachte op zijn persoonlijk vlak zou doorkruisen. Daarbij heeft het hof het mede van belang geacht dat de verdachte zijn baan behoudt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 202 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, zoals onder feit 1 bewezen is verklaard, heeft plaatsgehad op of aan de Van Grobbendoncklaan, de Graafseweg, het Hinthamereinde, de Hinthamerstraat, de Markt, de Pensmarkt, de Hooge Steenweg en de Visstraat, althans in andere straten in (het centrum van) ’s-Hertogenbosch. Het hof stelt voorop dat, voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, de benadeelde partijen telkens gevestigd zijn aan, dan wel woonachtig zijn aan, één van de hiervoor genoemde, tevens in de bewezenverklaring genoemde straten.
Onevenredige belasting van het strafgeding
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het samenstel aan vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafbeding oplevert en heeft het hof verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat krachtens het eerste lid van artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering ook van toepassing is in hoger beroep, luidt als volgt:
Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Blijkens de wetshistorie heeft de wetgever middels het creëren van de mogelijkheid tot het instellen van een vordering tot schadevergoeding door de benadeelde partij beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
NJ2019, 37) komt verder naar voren dat indien de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) heeft betwist, de rechter zal uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en de rechter de vordering in de regel zal toewijzen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of zich de situatie voordoet waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij met name op laatstgenoemde omstandigheid een beroep heeft willen doen.
Mede in het licht van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen op zichzelf genomen feitelijk noch juridisch zozeer complex zijn dat de behandeling van de vorderingen reeds op voorhand een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, en reeds om die reden niet-ontvankelijkverklaring zou moeten volgen. Naar het oordeel van het hof is de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid gesteld om de vorderingen van de benadeelde partijen gemotiveerd te betwisten, doch zij heeft die mogelijkheid slechts in beperkte mate benut. Immers heeft de verdediging ervoor gekozen slechts in twee gevallen (zijnde de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 27] en [benadeelde 22] ), inhoudelijk verweer te voeren. Daarbij merkt het hof verder op dat de raadsman van de verdachte ook ten tijde van de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg (in januari 2021) de gesteld raadsman was en de verdediging alleen al gedurende de periode tussen die feitelijke behandeling en de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep voldoende mogelijkheden heeft gehad verweren dienaangaande naar voren te brengen.
De enkele omstandigheid dat in onderhavige zaak (naar verhouding) een groot aantal vorderingen aan de orde is, en sprake is van een omvangrijk schadedossier, zoals door de raadsman nog is opgemerkt, brengt het hof niet tot een andersluidend oordeel.
Hoofdelijkheid
De verdediging heeft het hof, in het verlengde van het gevoerde verweer omtrent de beperking die in haar ogen dient te worden aangebracht in de bewezenverklaring, tevens verzocht om een beperking aan te brengen in de hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hen kunnen worden toegerekend. Daaraan ligt de ratio ten grondslag dat ieders bijdrage de kans in het leven roept dat schade zal ontstaan en dat dit gegeven de groepsdeelnemers had moeten weerhouden van hun gedragingen. Volgens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. Daarbij is de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen niet van belang en dus ook niet wie van de groepsdeelnemers de schade rechtstreeks heeft toegebracht (vgl. Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914,
NJ2016/194). Doel van deze bepaling is te voorkomen dat een deelnemer zich met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn eigen handelen en de door de benadeelde geleden schade aan mede-aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken.
Voor wat betreft de aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:166 BW van degene die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht geldt blijkens de wetsgeschiedenis, zoals uiteengezet in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015, dat degene die wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep op de in het concrete geval geleden schade, aansprakelijk kan worden gehouden. Volgens bestendige jurisprudentie vindt deze individuele aansprakelijkheid haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (vgl. ook Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726). Artikel 6:166 BW brengt dan ook in beginsel aansprakelijkheid voor andermans gedrag met zich en dus een zekere risicoaansprakelijkheid. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Anders dan door de verdediging is verzocht, ziet het hof geen grond om niet te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de toegebrachte schade. Immers, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij krachtens het bepaalde in artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hen kunnen worden toegerekend, zoals in deze zaak het geval is. Voor zover het verweer van de verdediging begrepen dient te worden als mede een beroep op de billijkheid om te komen tot een beperking van de aansprakelijkheid van de verdachte, ziet het hof daartoe in hetgeen zijdens de verdediging is aangevoerd en gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de bijdrage van de verdachte aan het geweld, geen reden. Derhalve zal het hof bepalen dat de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor de betalingsverplichtingen.
BTW
Het hof stelt verder vast dat een aantal van de benadeelde partijen ondernemer is voor de omzetbelasting. Genoegzaam is komen vast te staan dat de door hen gevorderde bedragen meestentijds inclusief BTW zijn. Omdat deze benadeelde partijen ondernemer voor de omzetbelasting zijn en derhalve BTW kunnen terugvragen, kan in zoverre niet van schade worden gesproken. Gelet daarop zal het hof slechts de betreffende schadeposten exclusief BTW toewijzen. Voor het overige, dat wil zeggen voor zover de vorderingen zien op BTW, en voor zover die vorderingen nog aan de orde zijn in hoger beroep, zullen deze vorderingen derhalve worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en gijzeling
De gijzeling (zowel voor wat betreft de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen die het hof bevestigt als voor de hierna te bespreken vorderingen van de benadeelde partijen) zou de maximale duur van een jaar overschrijden. Het hof heeft de gijzeling beperkt tot een jaar (het juridisch jaar bedraagt 360 dagen). Bij de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen zal niet telkens de schadevergoedingsmaatregel opgenomen worden, maar de schadevergoedingsmaatregel en het aantal dagen gijzeling zullen nader worden genoemd in het dictum.
Het hof zal hierna de onderscheidenlijke vorderingen van de benadeelde partijen successievelijk bespreken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 729,99 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schadepost ziet op de vernieling van een Batavus-fiets.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. De vordering is derhalve van rechtswege, slechts voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, aan het oordeel van het hof onderworpen. Dat betekent dat de vordering in ieder geval niet tot een hoger bedrag dan € 300,00 kan worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het verzoek tot schadevergoeding, in onderling verband met de aangifte, volgt dat de benadeelde partij de fiets bijna zeven jaar vóór het bewezenverklaarde feit heeft aangeschaft. Rekening houdende met de waardevermindering als gevolg van de afschrijving van de fiets begroot het hof de schade naar billijkheid (ten minste) op een bedrag van
€ 150,00.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de vordering, voor zover thans nog aan de orde, zal toewijzen tot een bedrag van € 150,00. Het restant van de vordering voor zover nog aan de orde in hoger beroep zal worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 27]
De benadeelde partij [benadeelde 27] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.261,79 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 149,00 voor een grijze wollen jas;
€ 152,98 voor een groene parka-jas;
€ 69,94 voor een zonnebril;
€ 700,00 voor de aanschaf van een andere auto;
€ 100,00 voor het opnemen van een vrije dag van werk;
€ 40,00 voor het restant brandstof in de auto;
€ 9,88 aan reiskosten tussen ’s-Hertogenbosch – Eindhoven en vice versa;
€ 39,99 voor een auto-oplader voor een telefoon.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.161,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade met betrekking tot de jassen en de zonnebril onvoldoende zijn onderbouwd, nu op grond van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat deze goederen gedurende het tenlastegelegde zijn gestolen en/of vernield. Voorts is de gevorderde schade met betrekking tot het opnemen van een vrije dag volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd. De schade die verband houdt met de reiskosten en de auto-telefoonoplader zijn toewijsbaar, aldus de raadsman. De kosten ter zake van een vervangende auto (post iv.) zijn niet toewijsbaar, omdat de leasemaatschappij vervangend vervoer had moeten bekostigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag.
Ten aanzien van de gevorderde schadeposten ter zake de grijze wollen jas (post i.), restant brandstof (post vi.), reiskosten (post vii.) en de auto-telefoonoplader (post viii.) overweegt het hof het volgende. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij ter zake schade heeft geleden. Het hof zal de schadeposten ad € 149,00, € 40,00, € 9,88 en € 39,99, oftewel in totaal € 238,87, toewijzen.
De gevorderde schade met betrekking tot de kosten ten behoeve van het opnemen van een vrije dag (post v.) kan het hof bij gebreke van een onderbouwing niet beoordelen. De gevorderde en betwiste schade met betrekking tot de groene parka-jas (post ii.) en de zonnebril (post iii.) kan het hof bij gebreke van afdoende onderbouwing evenmin beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de gegrondheid van deze gevorderde schadeposten nader te kunnen onderzoeken. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de schadepost ter zake van de aanschaf van een vervangende auto (post iv.) oordeelt het hof als volgt. Om de gegrondheid van deze post te kunnen beoordelen, is een nader onderzoek nodig, wat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.149,82 (inclusief BTW) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op schade aan kozijnen en op vernieling van ruiten.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.909,28 (het gevorderde bedrag exclusief BTW), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. De vordering is derhalve van rechtswege, slechts voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.908,85. Het hof komt tot een ander en lager bedrag dan de politierechter. Blijkens de offerte betreffende het herstel van de voorpui van de winkel bedragen die kosten exclusief BTW € 1.896,36. De kosten van het leveren en monteren van twee isolatieruiten bedraagt inclusief BTW € 2.855,22. Zonder BTW (van 21%) betreft dat een bedrag van € 2.359,68. Het vervangen van een (andere) etalageruit heeft exclusief BTW € 1.651,27 gekost. De totale schade betreft derhalve een bedrag van € 5.907,31. Blijkens de vordering tot schadevergoeding is een bedrag van € 1.998,46 reeds vergoed. Gelet hierop stelt het hof de door de benadeelde partij geleden schade vast op een bedrag van € 3.908,85, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De vordering is in zoverre door de verdediging ook niet betwist en voldoende onderbouwd. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
De benadeelde partij [benadeelde 10] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 550,85 aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 65,17 voor belettering;
€ 645,54 voor een raam;
€ 250,00 voor eigen risico;
€ 175,00 ter zake van vijf verkoopuren, wachten op noodvoorziening en wachten op tweede raam, welke kosten in de vordering tot schadevergoeding onder ‘immateriële schade’ zijn opgenomen.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep het gevorderde bedrag van € 263,81, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdelijk toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. De vordering is derhalve van rechtswege, slechts voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit de aangifte van de benadeelde partij leidt het hof dat de benadeelde partij aansprakelijk is voor de toegebrachte schade. Uit de aanvullende verklaring die de benadeelde partij heeft afgelegd bij de politie volgt naar ’s hofs oordeel dat de benadeelde partij voor de materiële schade is verzekerd bij Interpolis en een eigen risico heeft van € 250,00. Dit wordt ondersteund door een door de benadeelde partij overgelegd schrijven d.d. 5 februari 2021 van Interpolis.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00. Het restant van de vordering, post iv, dient te worden afgewezen nu deze een grondslag ontbeert.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 20]
De benadeelde partij [benadeelde 20] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 500,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering heeft betrekking op het eigen risico van de opstalverzekering (een bedrag van € 250,00), alsmede het eigen risico van een verzekering bij Marsh (eveneens een bedrag van € 250,00).
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep het gevorderde bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdelijk toegewezen.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Nu de politierechter de vordering integraal heeft toegewezen duurt deze voeging van rechtswege voort in hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het polisblad van Goudse Schadeverzekeringen N.V. is door een vereniging van eigenaren een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten, alsmede een bedrijfsgebouwenverzekering. Het eigen risico voor deze laatste verzekering bedraagt
€ 250,00 per gebeurtenis. Volgens het polisblad ziet de bedrijfsgebouwverzekering op een winkel in woonaccessoires, alsmede op drie woonappartementen en betreft de verzekeringsnemer ‘ [naam verzekering nemer] ’.
Nu sprake is van een bedrijfsgebouwenverzekering en niet de benadeelde partij, maar een Vereniging van Eigenaren (VvE), de verzekering heeft afgesloten kan naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate worden vastgesteld dat de benadeelde partij schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00. Nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding impliceren. Mitsdien zal de benadeelde partij ter zake van het gevorderde eigen risico van de opstalverzekering niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00, welk bedrag gelijk is aan het eigen risico van een verzekering bij Marsh. Het hof zal de vordering tot dit bedrag toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij Gemeente 's-Hertogenbosch
De benadeelde partij Gemeente 's-Hertogenbosch heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 7.250,56 aan materiële schade. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 544,50 voor verrichte hand- en spandiensten;
€ 196,76 voor het opruimen van groenafval;
€ 1.609,30 voor de kosten van een containerknijperauto;
€ 1.500,00 voor vervangen van een RVS-afvalbak;
€ 500,00 voor vervangen van een reguliere afvalbak;
€ 1.200,00 voor het straatwerk vervangen en materiaalkosten;
€ 1.700,00 voor het reinigen van medewerkers.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 544,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij Gemeente 's-Hertogenbosch als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 7.250,56. De vordering is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en voorts door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16] h.o.d.n. [bedrijf 5] / [bedrijf 6]
De benadeelde partij [benadeelde 16] h.o.d.n. [bedrijf 5] / [bedrijf 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 725,62 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op herstelkosten van de vernieling van acht ramen.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de gehele vordering hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde 16] , eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 5] / [bedrijf 6] , volgt dat hij voor de gevorderde schade verzekerd is, alsmede dat hij in dat verband een eigen risico heeft van
€ 250,00.
Onduidelijk is of de benadeelde partij een schadeclaim bij de verzekeraar heeft ingediend en of de verzekeraar de schade, minus het eigen risico, heeft vergoed. Daardoor is niet duidelijk of de schade € 725,62 bedraagt, of gelijk is aan het risico van € 250,00. Een nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De schade bedraagt evenwel in ieder geval ten minste € 250,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (ten minste) € 250,00, welk bedrag gelijk is aan het eigen risico. Het hof zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding en zal bepalen dat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 22]
De benadeelde partij [benadeelde 22] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 7.384,59. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 300,67 exclusief BTW voor transportkosten ANWB 1e berging;
€ 100,00 exclusief BTW voor transportkosten ANWB 2e berging;
€ 6.545,46 exclusief BTW voor cascoschade;
€ 82,50 exclusief BTW voor expertisekosten.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de gehele vordering hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering aangevoerd dat sprake is van een dubbeltelling van de bergingskosten, alsmede dat de waarde van het wrak ten onrechte niet in de berekening is meegenomen. In de visie van de raadsman kan een bedrag van
€ 6.883,64 worden toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van [benadeelde 22] , [betrokkene 1] , de vordering toegelicht en naar voren gebracht dat geen sprake is van een dubbeltelling van de bergingskosten, nu het autowrak tweemaal is vervoerd. Het wrak is eerst ter plaatste in ’s-Hertogenbosch geborgen, waarna het naar een schadebergingsbedrijf gebracht. Vervolgens is het wrak vervoerd naar een schadebedrijf. [betrokkene 1] heeft verder naar voren gebracht dat in de vordering rekening is gehouden met de restwaarde van het wrak.
Het hof stelt op grond van bijlage 3 bij de vordering tot schadevergoeding vast dat het bedrag van vordering is verminderd met de restwaarde van het wrak, te weten een bedrag van € 1.570,00. Gelet daarop verwerpt het hof mitsdien het verweer van de raadsman.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 22] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 7028,63. Het hof zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]
De benadeelde partij [benadeelde 11] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 690,30 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 570,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. De vordering is derhalve van rechtswege, slechts voor zover deze door de politierechter is toegewezen, aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het hof stelt vast dat bij de stukken van het geding een ‘Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’ ontbreekt. De benadeelde partij heeft zich evenmin mondeling (als bedoeld in artikel 51g Sv) gevoegd. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak dient te houden om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen dit gebrek in de voeging te laten herstellen en alsnog een voegingsformulier aan te leveren. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12]
De benadeelde partij [benadeelde 12] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 450,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade ziet op het eigen risico uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst, dat resteert na voldoening van herstelwerkzaamheden.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering integraal en hoofdelijk toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Door de integrale toewijzing van deze vordering in eerste aanleg duurt de voeging evenwel van rechtswege voort in hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat [aangever] namens het slachtoffer [benadeelde 28] aangifte heeft gedaan. Uit rubriek 1C van het voegingsformulier blijkt dat het verzoek tot schadevergoeding is ingediend door [aangever] , als vertegenwoordiger van [benadeelde 12]
Uit het aangehechte uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel volgt dat [benadeelde 28] bestuurder is van [benadeelde 12] (en dat de handelsnaam [bedrijf 9] betreft). Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel blijkt voorts dat [aangever] als één van de directeuren (slechts) gezamenlijk bevoegd is met [betrokkene 2] , zijnde de andere bestuurder, om de vennootschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
Op grond van de bij de vordering gevoegde stukken, noch anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting, is gebleken dat [aangever] mede met instemming van de andere bestuurder [betrokkene 2] , met wie [aangever] uitsluitend gezamenlijk bevoegd is om de vennootschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen, de vordering tot schadevergoeding heeft ingediend. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak daartoe dient te houden om zulks alsnog vast te kunnen stellen. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.
Wettelijke rente
Het hof zal, zoals door alle benadeelde partijen is gevorderd, de hiervoor genoemde toe te wijzen bedragen aan schadevergoeding telkens vermeerderen vanaf de dag waarop de schade is ontstaan, te weten 25 januari 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal – voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen – de verdachte, die telkens als de (al dan niet grotendeels) in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, eveneens telkens veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, alsook in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog door de benadeelde partij te maken kosten, telkens tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 11] en [benadeelde 12] zal het hof de benadeelde partijen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte veroordelen, nu het hof deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissing van de politierechter ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen op de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 27] , [benadeelde 12] , [benadeelde 3] , [benadeelde 16] h.o.d.n. [bedrijf 5] / [bedrijf 6] , [benadeelde 10] , [benadeelde 20] , [benadeelde 6] , Gemeente ’s-Hertogenbosch, [benadeelde 22] en [benadeelde 11] , en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
202 (tweehonderdtwee) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (zegge: honderdvijftig euro)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 3] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (zegge: honderdvijftig euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 (drie) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 27] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 238,87 (zegge: tweehonderdachtendertig euro en zevenentachtig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 27] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 27] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 27] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 238,87 (zegge: tweehonderdachtendertig euro en zevenentachtig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 4 (vier) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.908,85 (zegge: drieduizend negenhonderdacht euro en vijfentachtig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 6] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.908,85 (zegge: drieduizend negenhonderdacht euro en vijfentachtig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 25 (vijventwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 10] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10] voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 10] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 10] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 20] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 20] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 20] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 20] , ter zake van het onder 1 feit bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Gemeente 's-Hertogenbosch ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.250,56 (zegge: zevenduizend tweehonderdvijftig euro en zesenvijftig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij Gemeente 's-Hertogenbosch gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Gemeente 's-Hertogenbosch, ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.250,56 (zegge: zevenduizend tweehonderdvijftig euro en zesenvijftig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 40 (veertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 16] h.o.d.n. [bedrijf 5] / [bedrijf 6] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (zegge tweehonderdvijftig euro)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 16] h.o.d.n. [bedrijf 5] / [bedrijf 6] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 16] h.o.d.n. [bedrijf 5] / [bedrijf 6] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd partij [benadeelde 16] h.o.d.n. [bedrijf 5] / [bedrijf 6] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 22] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.028,63 (zegge: zevenduizend achtentwintig euro en drieënzestig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 22] tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 22] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 22] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.028,63 (zevenduizend achtentwintig euro en drieënzestig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 40 (veertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 11] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 11] in de door de verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 12] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 12] in de door de verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos en mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffiers
en op 11 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hartmann voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.