4.10.De rechtbank heeft over de opbrengstlimiet het volgende geoordeeld:
‘21. In de rechtspraak van de Hoge Raad zijn de uitgangspunten inzake de stelplicht en bewijslastverdeling uiteengezet bij de beoordeling van een geschil inzake een mogelijke overschrijding van de opbrengstlimiet.3 Daaruit volgt dat, als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar (verweerder) inzicht moet verschaffen in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Pas als vervolgens de belanghebbende gemotiveerd één of meerdere (kosten)posten in twijfel trekt, moet de heffingsambtenaar naar vermogen de geuite twijfel wegnemen. De bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op overschrijding van de opbrengstlimiet rust op de belanghebbende (eiser). In het kader van die toetsing is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, als de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen.
22. Eiser heeft in zijn aanvullend bezwaarschrift van 13 mei 2020 in algemene bewoordingen gesteld dat sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. Tijdens de telefonische hoorzitting van 27 november 2020 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hij een overzicht zal verstrekken van de bezwaargronden. Met het e-mailbericht van diezelfde datum heeft hij een overzicht van de bezwaargronden toegestuurd, waarin over de rioolheffing de algemene stelling is opgenomen dat sprake van overschrijding van de opbrengstlimiet.
23. Verweerder heeft bij de uitspraak op bezwaar aan eiser stukken verstrekt over de geraamde kosten en opbrengsten van de rioolheffing. Het gaat onder andere om de stukken ‘VGRP kostendekkendheid 2020’ en ‘VGRP rioolheffing kostendekkingsplan’. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder toegelicht dat de rioolheffing is gebaseerd op het Verbreed gemeentelijk rioleringsplan+ (VGRP+) 2017-2022. Het maakt onderdeel uit van een lange-termijn-plan om de toekomstige uitgaven op het gebied van de aanleg, onderhoud en vervanging van het verbrede rioleringsstelsel te dekken. Binnen de kostenberekening wordt onderscheid gemaakt tussen exploitatiekosten en investeringsuitgaven. Onder verwijzing naar de genoemde stukken heeft verweerder uiteengezet dat de geraamde kosten rioolheffing voor 2020 € 7.600.307 bedragen en de geraamde opbrengsten € 6.913.450. Uitgaande van dit overzicht is er volgens verweerder geen sprake van een overschrijding van de opbrengstlimiet. Het (jaarlijks) verschil tussen de baten van de rioolheffing en de lasten van het rioolstelsel wordt gestort in of onttrokken uit de voorziening riolering en blijft op die manier (uitsluitend) beschikbaar voor investeringen in en exploitatie van het rioolstelsel.
24. In het verweerschrift heeft verweerder nader toegelicht dat de gegevens uit het VGRP zijn terug te voeren op baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Daarbij heeft verweerder gewezen op de bij het verweerschrift verstrekte stukken, te weten ‘Programmabegroting 2020’, pagina's 66 t/m 68, 76 t/m 80 en 121 t/m 124, het VGRP+ 2017-2022 en ‘Doorberekening p-kosten 2020’, onderdeel riolering.
25. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder, anders dan eiser meent, naast de gemeentelijke begroting ook andere gegevens gebruiken om inzicht te geven in de geraamde baten en de lasten ter zake. Verweerder wijst in dit verband terecht op het arrest van de Hoge Raad van 6 januari 2012.4 Daarbij moet, zoals de Hoge Raad oordeelt, als uitgangspunt worden genomen dat het gaat om gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen. Die begroting moet immers als uitgangspunt dienen voor de ramingen.
26. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de overgelegde onderdelen van de gemeentelijke begroting 2020 en de gegeven toelichting daarop voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van de kosten en opbrengsten over het belastingjaar 2020. Uit de verstrekte gegevens blijkt voorts genoegzaam dat de dekkingspercentages voor de rioolheffing 100% bedragen, en hiermee voor de rioolheffing aan de opbrengstlimiet wordt voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Posten ‘doorberekende salariskosten’ en ‘overhead’
27. Eiser heeft in twijfel getrokken of de posten ‘doorberekende salariskosten’ en ‘overhead’ als last te zake kunnen worden aangemerkt.
28. Verweerder heeft in het verweerschrift naar vermogen inzicht verschaft in deze posten. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de ‘Doorberekening p-kosten 2020’, onderdeel riolering, waarin is weergegeven op welke wijze de salariskosten zijn verdeeld over de verschillende werkateliers die zich bezighouden met riolering. Daarbij heeft verweerder gewezen op de inschatting die is gemaakt dat het werkatelier ‘Heffen en invorderen’ voor 30% betrekking heeft op riolering, het werkatelier ‘Openbaar gebied’ voor 13% en het werkatelier ‘Uitvoering water en riolering’ voor 100%. Aan overhead wordt een percentage van 71,217% doorberekend over de salariskosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee aannemelijk gemaakt dat de genoemde salariskosten terecht zijn aangemerkt als last ter zake.
29. De enkele stelling van eiser dat hij de over de verschillende taken toegepaste verdeelsleutel van de loonkosten van de personeelskosten niet kan toetsen, acht de rechtbank onvoldoende voor het zaaien van redelijke twijfel aan de door verweerder gegeven toelichting.