Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil en conclusies van partijen
4.Gronden
gebruikt’) op 20 september 2017. Voor de bepaling van het afschrijvingspercentage heeft de inspecteur de forfaitaire afschrijvingstabel toegepast (deze tabel is opgenomen in het op artikel 10, zesde lid, van de Wet BPM gebaseerde artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling BPM 1992). De zogenoemde rest-BPM is door de inspecteur berekend op € 15.418. Volgens de inspecteur zou, gelet op het verschil tussen de twee BPM-bedragen, de naheffingsaanslag € 27.711 dienen te bedragen. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld. De stelling van belanghebbende dat de door de partner voldane BPM nog in mindering op de naheffingsaanslagen dient te worden gebracht, faalt dan ook. Er is immers geen sprake van dubbele heffing zoals belanghebbende stelt. De op aangifte voldane BPM is een andere belastbare feit dan dat van de naheffingsaanslag (vgl. HR van 16 december 2011, ECLI:NL:HR:201l:BU8259).”
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- verklaart zich ten aanzien van het verzoek om een betalingsregeling niet bevoegd;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).