In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en een boetebeschikking. Belanghebbende, woonachtig in Nederland, werd in juni 2013 betrapt op het gebruik van een auto met Duits kenteken in Nederland. De Belastingdienst constateerde dat hij de auto meerdere keren had gebruikt, wat leidde tot een naheffingsaanslag van € 6.194 en een boete van € 6.194. Na bezwaar van belanghebbende verlaagde de rechtbank de boete tot € 3.097, maar handhaafde de naheffingsaanslag. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd en dat de boete niet terecht was. Het Hof oordeelde dat de auto feitelijk ter beschikking stond van belanghebbende en dat hij opzettelijk de verschuldigde belasting niet had voldaan. De verklaringen van de ambtenaren van de Belastingdienst werden als bewijs geaccepteerd, terwijl de tegenargumenten van belanghebbende onvoldoende overtuigend waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete van 50% passend was.