ECLI:NL:GHSHE:2023:1085

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
20-001123-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden met valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het opzettelijk overtreden van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De verdachte is beschuldigd van het invoeren en op de markt brengen van de gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide, die in Nederland niet zijn toegestaan. Gedurende een periode van meer dan anderhalf jaar heeft de verdachte deze middelen vanuit Rusland naar Nederland gebracht en verkocht aan rozenkwekers. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door verkoopfacturen en verpakkingen te vervalsen. De advocaat-generaal heeft een hogere geldboete geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een geldboete van € 70.000,00 opgelegd, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de gewasbeschermingsmiddelen niet waren toegelaten op de Nederlandse markt en dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door deze middelen te verkopen en te verhandelen. De uitspraak is gedaan in het kader van de economische kamer van het hof, waarbij de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer en verkoop van de verboden middelen is vastgesteld aan de hand van getuigenverklaringen en bewijsstukken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001123-16
Uitspraak : 15 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 april 2016, in de strafzaak met parketnummer 02-994502-12 tegen:

[verdachte] ,

statutair gevestigd te [adres] .
Hoger beroep
De meervoudige economische kamer heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
  • medeplegen van overtreding van artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd (het onder 1 tenlastegelegde);
  • valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd (het onder 2 tenlastegelegde);
  • medeplegen van valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd (het onder 3 tenlastegelegde),
veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 80.000,00.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 160.000,00.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met vervanging van de bewijsmotivering en met uitzondering van de opgelegde straf en de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Bewijsmotivering [1]
Het hof merkt voorafgaand op dat het aan de strafrechter die over de feiten oordeelt, voorbehouden is om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit het oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Met andere woorden; het uitgangspunt op grond van bestendige jurisprudentie is in dezen dat de selectie en waardering van het beschikbare feitenmateriaal voorbehouden is aan de feitenrechter (vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061 en meer recent HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:452 en 454).

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de haar tenlastegelegde feiten opzettelijk heeft gepleegd. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide niet in Nederland zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) en derhalve niet voorkomen in het register met in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
Uit onderzoek van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) is gebleken dat in de periode van 2009 tot en met 2010 door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] de hiervoor genoemde gewasbeschermingsmiddelen zijn ingevoerd vanuit Rusland naar Nederland welke middelen vervolgens zijn doorverkocht aan de verdachte die deze op haar beurt weer heeft doorverkocht als bladvoeding en bladglans aan voornamelijk Nederlandse rozenkwekers.
Uit onderzoek is verder gebleken dat daarbij facturen en verpakkingen zijn vervalst. De advocaat-generaal baseert zich hierbij op de bevindingen van de NVWA, op verklaringen van diverse getuigen, op verklaringen van de vertegenwoordiger van de verdachte en medeverdachten en op valselijk opgemaakte in- en verkoopfacturen en verpakkingen.
Tot slot heeft de advocaat-generaal ten aanzien van de verweren van de verdediging het volgende opgemerkt. Allereerst heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld
dat de onderzoeksresultaten van het Rijkskwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwproducten (RIKILT) betrouwbaar zijn. De onderzoeksmethode is op wetenschappelijke inzichten gefundeerd en de procedure bevat voldoende waarborgen. Daarnaast is er geen sprake van nadeel voor verdachte door een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Volgens de advocaat-generaal staan de onderzoeksresultaten van een tegenonderzoek op voorhand vast nu het onderzoek slechts een onderzoek ter identificatie van een verboden middel in een door de opsporingsinstantie veilig gesteld monster gaat en dus geen deskundigenonderzoek in de zin van artikel 150 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst. Bovendien is de verdachte – zou al sprake zijn van een vormverzuim – ruimschoots gecompenseerd doordat de verdediging de mogelijkheid heeft gehad om vragen te stellen en kanttekeningen te plaatsen bij het RIKILT-rapport en deskundige [deskundige 1] deze vragen uitgebreid heeft beantwoord.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de verdediging ten eerste aangevoerd dat er sprake is van twee vormverzuimen die tot gevolg dienen te hebben dat de resultaten van het onderzoek door het RIKILT niet mogen bijdragen aan het bewijs. Gesteld is dat de verdachte in strijd met de Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten en de Aanwijzing technisch opsporingsonderzoek/deskundigenonderzoek niet op de hoogte is gebracht van de resultaten van de genomen monsters en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om een tegenonderzoek te verzoeken. De contramonsters zijn vernietigd ruim voordat de verdediging op de hoogte was van de resultaten. Daarbij is aangevoerd dat in strijd met de Wet deskundige in strafzaken en de Aanwijzing technisch opsporingsonderzoek/deskundigenonderzoek het onderzoek door het RIKILT niet is beschouwd als een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 150 Sv. Dat onderzoek had wel degelijk als zodanig moeten worden behandeld. Nu dat niet is gebeurd zijn de rechten en belangen van de verdachte in alle opzichten met voeten getreden. Naar de mening van de verdediging is sprake van een formeel beletsel om de onderzoeksresultaten voor het bewijs te gebruiken. Geconcludeerd is dat, nu is gehandeld in strijd met eerdergenoemde aanwijzingen, sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Voorts heeft de verdediging ten aanzien van de gehanteerde meetmethode door het RIKILT
bepleit dat de resultaten van de meetmethode terzijde geschoven dienen te worden. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de betrouwbaarheid van de meetmethode ter discussie staat. Op het moment dat de monsters zijn getoetst was er geen validatierapport en dit betekent dat er geen gecertificeerd materiaal voor een meetmethode was.
Als derde heeft de verdediging bepleit dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde invoer door de verdachte heeft plaatsgevonden. Van enige betrokkenheid van de verdachte blijkt niets, laat staan dat sprake zou zijn van een nauwe en volledige samenwerking. Het hof kan niet vaststellen of niet voldoende aannemelijk achten dat de verdachte de Bitoxybacillin aan [betrokkene 1] heeft geleverd. De factuur, waarvan [betrokkene 1] heeft verklaard dat deze hoort bij de desbetreffende inbeslaggenomen zak mestvoeding, die weer van de verdachte afkomstig zou zijn en waaruit een monster is genomen waarin volgens het analyseresultaat het niet toegelaten beta-exotoxine zou zijn aangetroffen, heeft geen betrekking op de aangetroffen papieren zak bij [betrokkene 1] .
Voorts heeft de verdediging bepleit dat de verdachte niet op de hoogte was, noch hoefde te zijn, van de aanwezigheid van de niet toegelaten stoffen. De verdachte had niet de intentie gewasbeschermingsmiddelen met die stoffen te kopen. In een eerdere stadium heeft de verdachte van medeverdachte [medeverdachte 2] bladvoeding aangeboden gekregen. Een van de afnemers van de verdachte heeft deze bladvoeding laten analyseren waarna bleek dat het om kippenmest ging. Het product werd door [bedrijf 1] verkocht als bladvoeding. Uit het dossier blijkt niet dat zulks op verzoek van de verdachte gebeurde. Van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, is dan ook geen sprake. Geconcludeerd wordt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van feit 1 omdat het – nu er geen sprake is van opzettelijk handelen – om een verjaarde overtreding gaat. Dit betekent voorts dat, gelet op de lotsverbondenheid van de feiten 2 en 3 met feit 1, in de situatie dat het hof uitgaat van de overtredingsvariant, dit gevolgen heeft voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten en verdachte van die feiten dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging tevens bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat het geleverde product iets anders is geweest dan op de factuur is omschreven. Bij nagenoeg alle bedoelde afnemers is geen monster genomen en/of geanalyseerd. Daarnaast is het onaannemelijk dat de facturen betrekking kunnen hebben op leveringen ten aanzien waarvan wel monsters genomen zijn.
Ten aanzien van feit 3 is voorts bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden aangezien niet bewezen kan worden dat het stickeren gebeurde om de vermeende werkelijke inhoud van de zakken te verhullen. Op de zakken waarop de tenlastelegging ziet, hebben niet de aanduidingen ‘Bitoxybacillin’ en of ‘Lepidocide’ gestaan. Daarnaast heeft het stickeren in alle openheid plaatsgevonden en betrof het derhalve een activiteit, die in de perceptie van de personen die daarbij betrokken waren, niets illegaals behelsde.

Het oordeel van het hof

Het hof stelt met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten voorop dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 8 december 2015 blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) in de periode van 1 april 2009 tot en met 31 december 2010 enig bestuurder van de verdachte was. Hij was als zodanig alleen/zelfstandig bevoegd om rechtshandelingen te verrichten voor de verdachte. Voorts blijkt dat [medeverdachte 1] betrokkenheid had bij het dagelijkse reilen en zeilen binnen de onderneming [verdachte]

Ten aanzien van feit 1

Ten aanzien van dit feit dient het hof, kort samengevat, de volgende vragen te beantwoorden:
Zijn Bitoxybacillin en Lepidocide gewasbeschermingsmiddelen en biociden in de zin van artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (WGB) (oud)?
Zijn deze gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op de Nederlandse markt?
Wanneer is sprake van invoer, voorhanden hebben, in voorraad hebben en op de markt brengen van die gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in de van toepassing zijnde regelgeving?
Heeft [verdachte] zich (opzettelijk) schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB?
Het hof beantwoordt deze vragen als volgt.
1. Zijn Bitoxybacillin en Lepidocide gewasbeschermingsmiddelen en biociden in de zin van artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (WGB) (oud)?
Ingevolge artikel 1 van de WGB (oud), zoals dat luidde ten tijde van de verweten gedragingen, wordt, mede onder verwijzing naar artikel 2, eerste lid, onder a, van de Verordening 1107/2009, onder een ‘gewasbeschermingsmiddel’ (voor zover toepasselijk) verstaan: ‘Een werkzame stof op preparaat dat een of meer werkzame stoffen bevat, bestemd of aangewend om: 1. planten of plantaardige producten te beschermen tegen alle schadelijke organismen of de werking daarvan te voorkomen’.
De werkzame stof van het Russische gewasbeschermingsmiddel Bitoxybacillin is Bacillus Thuringiensis subsp. Thuringiensis. Bacillus Thuringiensis is een bacterie die een gif afscheidt. Wanneer het bacteriepreparaat Bitoxybacillin op een plant wordt gespoten en waarna de bacterie haar werk verricht, sterven de op de plant aanwezige schadelijke zuiginsecten.
De werkzame stof van het Russische gewasbeschermingsmiddel Lepidocide is Bacillus Thuringiensis var. Kurstaki. Deze stof heeft dezelfde werking als hiervoor genoemde stof, maar leidt niet tot het giftige beta-exotoxine, dat wel door Bacillus Thuringiensis subsp. Thuringiensis wordt geproduceerd. Beide middelen worden door de fabrikant ook verkocht als insecticide. [2] Het hof concludeert op grond van het vorenstaande dat genoemde middelen, die tevens gebruikt kunnen worden als insecticide, ook gewasbeschermingsmiddelen in de zin van artikel 1 van de WGB (oud) zijn.
2. Zijn deze gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op de Nederlandse markt?
Artikel 20 van de WGB (oud) bepaalt dat het verboden is een gewasbeschermingsmiddel of een biocide op de markt te brengen, voorhanden of in voorraad te hebben, binnen Nederland te brengen of te gebruiken, dat niet ingevolge deze wet is toegelaten of, voor zover het een biocide met een gering risico betreft, is geregistreerd.
Uit artikel 1 van de WGB (oud) volgt dat onder 'toelaten' wordt verstaan een bestuursrechtelijk besluit waarmee wordt toegestaan dat een gewasbeschermingsmiddel of een biocide op de markt wordt gebracht.
Uit informatie van verbalisant [verbalisant] , werkzaam bij het Dienstonderdeel Opsporing van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie blijkt dat de stammen van de werkzame stof van het gewasbeschermingsmiddel Bitoxybacillin, te weten Bacillus Thuringiensis subsp. Thurigiensis, beta-exotoxine kunnen produceren. Dit beta-exotoxine is giftig. Vanwege deze gevaarzetting mogen commerciële producten geen beta-exotoxine bevatten. Hierop wordt streng gecontroleerd in Nederland en Europa. Een aanvraag tot toelating in Nederland zou in Europa worden afgewezen. Daarnaast blijkt uit zijn informatie dat de werkzame stof van het gewasbeschermingsmiddel Lepidocide, te weten Bacillus Thuringiensis var. Kurstaki, weliswaar voor het op de markt brengen in Nederland is toegelaten, maar het gewasbeschermingsmiddel Lepidocide in Nederland echter niet is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Het gewasbeschermingsmiddel Lepidocide komt derhalve niet voor in een register met in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. [3]
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide niet zijn toegelaten op de Nederlandse markt. [4]
3. Wanneer is sprake van invoer, voorhanden hebben, in voorraad hebben en op de markt brengen van die gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in de van toepassing zijnde regelgeving?
De WGB is in werking getreden op 17 oktober 2007 ter vervanging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en is blijkens de aanhef van deze wet mede gebaseerd op richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden.
Richtlijn nr. 91/414/EEG bepaalt in artikel 2, tiende lid, dat onder 'op de markt brengen' moet worden verstaan: ‘Iedere levering, al dan niet tegen betaling, met uitzondering van leveringen voor opslag en daaropvolgende verzending buiten het grondgebied van de Gemeenschap. Invoer op het grondgebied van de Gemeenschap wordt in het kader van deze richtlijn als op de markt brengen aangemerkt’.
In artikel 3 van deze richtlijn is - voor zover in deze zaak van belang - bepaald:
1. De lidstaten bepalen dat een gewasbestrijdingsmiddel alleen op hun grondgebied op de markt mag worden gebracht en gebruikt, indien zij het betrokken gewasbeschermingsmiddel overeenkomstig deze richtlijn hebben toegelaten, tenzij het beoogde gebruik valt onder het bepaalde in artikel 22.
2. De lidstaten mogen de productie, de opslag en het verkeer van een gewasbeschermingsmiddel waarvan het gebruik op hun grondgebied niet is toegelaten, maar dat voor gebruik in een andere lidstaat is bestemd, niet belemmeren voor zover:
- het gewasbeschermingsmiddel in een andere lidstaat is toegelaten;
- wordt voldaan aan de voorschriften inzake controle die de lidstaten hebben vastgesteld om ervoor te zorgen dat het bepaalde in lid 1 wordt nageleefd.
Ingevolge artikel 1 van de WGB (oud) wordt onder de markt brengen verstaan: Iedere vorm van distribueren, leveren, afleveren of vervoeren, al dan niet tegen betaling, met uitzondering van leveringen voor opslag en daaropvolgende verzending buiten het grondgebied van Nederland.
In artikel 20 van de WGB (oud) is bepaald: Het is verboden een gewasbeschermingsmiddel of een biocide op de markt te brengen, voorhanden of in voorraad te hebben, binnen Nederland te brengen of te gebruiken, dat niet ingevolge deze wet is toegelaten of, voor zover het een biocide met een gering risico betreft, is geregistreerd.
In artikel 74 van de WGB (oud) is bepaald:
1. Het binnen Nederland brengen van een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel of biocide is in afwijking van de artikelen 19 en 20 toegestaan wanneer het middel gezien het bijgeleverde etiket of gezien de samenstelling van de werkzame stof of preparaat bestemd is voor:
a. een lidstaat van de Europese Unie en voldoet aan de voorschriften inzake controle die in die lidstaat zijn vastgesteld ter implementatie van artikel 3, eerste lid, van richtlijn 91/414/EEG onderscheidenlijk artikel 3, eerste lid, van richtlijn 98/8/EG of
b. een land buiten de Europese Unie en aldaar niet verboden is.
2. De importeur van een middel als bedoeld in het eerste lid en de opvolgende eigenaar of houder van het middel dragen zorg voor de aanwezigheid op het bedrijf van een administratie, die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen. Daarbij kunnen regels worden gesteld inzake leveringen voor opslag en daarop volgende verzending vanaf het grondgebied van Nederland naar het buitenland.
3. Een importeur kan een middel als bedoeld in het eerste lid binnen Nederland leveren voor opslag mits daarop door de importeur en opvolgende eigenaar of houder van het middel vervoer tot buiten het Nederlands grondgebied plaatsvindt en de importeur, opvolgend eigenaar of houder de opslag overeenkomstig het tweede lid administreert.
4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een in Nederland gevestigde producent die een middel produceert dat gezien het bijgeleverde etiket of gezien de samenstelling van werkzame stof of preparaat niet bestemd is voor de Nederlandse markt voor zover de producent het middel op een met een importeur vergelijkbare wijze binnen het Nederlands grondgebied levert voor opslag als bedoeld in het derde lid.
Artikel 1 van de WGB (oud) lijkt de werkingssfeer van de wet te beperken tot het grondgebied van Nederland. Deze interpretatie lijkt evenwel op gespannen voet te staan met de definitie van het op de markt brengen, zoals opgenomen in artikel 3 van richtlijn 91/414/EEG, welke ziet op iedere levering binnen het grondgebied van de Gemeenschap, met een uitzondering van levering ten behoeve van opslag en daaropvolgende levering buiten het grondgebied van de Gemeenschap.
Artikel 74 van de WGB (oud) ziet op de situatie waarin niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen binnen Nederland worden gebracht en deze middelen bestemd zijn voor een lidstaat waar het betreffende gewasbeschermingsmiddel wel is toegestaan, dan wel voor een land buiten de Europese Unie. Over de strekking van deze bepaling heeft de wetgever het volgende in de Memorie van Toelichting opgenomen:
"Om te voorkomen dat doorvoer onmogelijk wordt, is in artikel 74 een uitzondering gemaakt voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden die gezien de vrachtpapieren, het etiket of de samenstelling van de werkzame stof of het preparaat bestemd zijn voor uitvoer of doorvoer (bijvoorbeeld een etiket met Belgische toelatingsnummers). Ter controle van de uitvoer of doorvoer wordt bepaald dat het land van bestemming of voor zover het gebruikers betreft, de plaats buiten Nederland waar de toepassing plaatsvindt, in een register wordt bijgehouden. Hiermee wordt uitvoer en doorvoer mogelijk gemaakt voor middelen die gezien de buitenlandse toelatingsnummers niet voor de binnenlandse markt bestemd zijn. Op deze wijze wordt verzekerd dat voor uitvoer bestemde middelen niet in strijd met de toelatingsvoorwaarden op de binnenlandse markt worden afgezet of gebruikt en dat controle hierop mogelijk is overeenkomstig de bedoeling van artikel 17 van de gewasbeschermingsrichtlijn en artikel 24 van de biocidenrichtlijn. Het loslaten van de registratie zou betekenen dat iedere handelaar of gebruiker van het middel zich op uitvoer kan beroepen, zodat controle op het voorhanden hebben van niet toegelaten middelen ernstig wordt bemoeilijkt. Dit is naar de opvatting van de regering in strijd met de ingevolge artikel 17 van de gewasbeschermingsrichtlijn en artikel 24 van de biocidenrichtlijn vereiste controle."
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat de WGB (oud) zich richt op het op de markt brengen van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Deze toegelaten middelen kunnen binnen Nederland op de markt worden gebracht, alsmede worden doorgevoerd naar andere lidstaten, indien die middelen aldaar eveneens zijn toegelaten. Voor in Nederland niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen geldt als uitgangspunt dat deze middelen niet in Nederland op de markt mogen worden gebracht. Doorvoer - en daarmee binnen Nederland brengen, opslaan en daaropvolgend levering naar een lidstaat waar het middel wel is toegelaten of een land buiten de Europese Unie waar het middel niet verboden is - is wel toegestaan, mits aan de daaraan gestelde eisen wordt voldaan.
Het hof is, gelet op het hiervoor aangegeven wettelijk kader, van oordeel dat zowel het op de markt brengen, het voorhanden/in voorraad hebben, het invoeren en het gebruiken verboden is. Van een situatie als bedoeld in artikel 74 WBG (oud), te weten doorvoer, is het hof niet gebleken.
4. Heeft [verdachte] zich (opzettelijk) schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB (oud)?
Om rozenkwekers te (blijven) bewegen tot een betere naleving van de bepalingen gesteld in de WGB (oud) is in het kader van het controleplan ‘Rozen 2010’ door de Werkvoorbereidingsunit van de Algemene Inspectiedienst een aantal bedrijven geselecteerd dat zich bezighoudt met de teelt van rozen onder glas. In dat kader is op 10 november 2010 een controle uitgevoerd bij rozenkwekerij [betrokkene 1] Rozen te Almere. [5] Bij een tweede bezoek aan het bedrijf toonde eigenaar [betrokkene 1] een factuur van [verdachte] van 12 augustus 2010. Verbalisanten zagen dat door [verdachte] op 5 augustus 2010 15 kilogram bladvoeding was geleverd aan [betrokkene 1] . [6] [betrokkene 1] toonde vervolgens de verpakking bladvoeding die hij nog op voorraad had staan. Dit betrof een onaangebroken bruine zak. Op de zak was een wit etiket geplakt waarop vermeld stond:
Bladvoeding
(bewerkte kippenmest)
Volledig biologische meststof [7]
Deze onaangebroken bruine papieren zak werd vervolgens in beslag genomen. [8] [betrokkene 1] gaf aan dat dit de bladvoeding betrof die vermeld stond op de getoonde factuur. Het betrof de verpakking die door [medeverdachte 1] was geleverd en gefactureerd. De onaangebroken bruine zak werd voorzien van zegelnummer 7429 en overhandigd aan het RIKILT. De inhoud van deze zak is bemonsterd en onderzocht door het RIKILT. [9] Ten aanzien van zegelnummer 7429 werd na analyse vastgesteld dat in het monster Thuringiensis (beta-exotoxine) was aangetoond. [10]
Het hof overweegt omtrent door de verdediging op dit punt naar voren gebrachte verweren het volgende.
-
De bruikbaarheid van de analyseresultaten/strijdigheid met de aanwijzingen
Met betrekking tot de verweren aangaande de bruikbaarheid van de analyseresultaten van het door het RIKILT uitgevoerde onderzoek, stelt het hof allereerst dat zowel de Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten van 7 september 2009 (
Stcrt.2009, 14714), als de Aanwijzing technisch opsporingsonderzoek/deskundigenonderzoek van 1 januari 2010 (
Stcrt.2009, 18632), welke ten tijde van het onderzoek van kracht waren, aanwijzingen zijn als bedoeld in artikel 130, vierde lid, Wet RO.
De eerst genoemde aanwijzing geeft waarborgen voor een zo zorgvuldig mogelijk traject van bemonstering en analyse bij de opsporing van milieudelicten en wordt aanbevolen voor bemonstering en analyse in het kader van toezicht.
De tweede aanwijzing beoogt in navolging van de op 1 januari 2010 eveneens in werking getreden Wet deskundige in strafzaken en het Besluit houdende kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken, te verduidelijken welk onderzoek als technisch opsporingsonderzoek en welk als deskundigenonderzoek moet worden aangemerkt. Beide aanwijzingen bevatten door het College van procureurs-generaal vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakt regels omtrent de uitoefening van het beleid van het Openbaar Ministerie, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die het Openbaar Ministerie wel op grond van beginselen van behoorlijke procesorde binden. De regels uit de aanwijzingen die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen, dienen dan ook jegens verdachte als rechtsregels te worden toegepast en kunnen derhalve in deze zaak als recht in de zin van de Wet op de Rechterlijke Organisatie worden opgevat (vgl. HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2325 en HR 3 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3452).
De Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten heeft tot doel procedurele en zorgvuldigheidswaarborgen op te stellen die, wanneer deze opgevolgd worden, leiden tot een optimale bewijswaarde van monsters bij de opsporing en vervolging van milieudelicten. De waarborgen hebben betrekking op het gehele traject van bemonstering en analyse, dat zodanig dient te worden uitgevoerd dat het inzichtelijk en achteraf controleerbaar
is. De aanwijzing is bedoeld voor al diegenen die betrokken zijn bij de bemonstering en analyse, waarbij uitdrukkelijk wordt ingegaan op de mogelijkheid van tegenonderzoek voor de verdachte.
De Aanwijzing technisch opsporingsonderzoek/deskundigenonderzoek beoogt in navolging van de Wet deskundige in strafzaken en het daarbij behorende besluit de positie van de deskundige in strafzaken te versterken en meer waarborgen te bieden voor de kwaliteit van de rapportages van forensisch deskundigen. Deze regelgeving versterkt daarnaast de positie van de verdediging waarbij aan de (raadsman van de) verdachte een uitdrukkelijk recht wordt toegekend om te verzoeken om een tegenonderzoek.
Op grond van deze invulling lenen naar het oordeel van het hof derhalve de regels uit de beide genoemde aanwijzingen zich naar hun inhoud en strekking ertoe jegens verdachte als rechtsregels te worden toegepast.
Voor wat betreft de Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten geldt dat, indien dit mogelijk is, wordt aanbevolen de verdachte de mogelijkheid aan te bieden een contra-analyse te laten uitvoeren. Daarbij is onder andere als regel opgenomen dat de verdachte zo spoedig mogelijk nadat de monsters genomen zijn, op de hoogte wordt gesteld van het feit dat er monsters zijn genomen. Tevens stelt de aanwijzing dat voor de verdachte vanaf het moment van inlichten van de analyseresultaten de verdachte nog 1 maand de tijd heeft om aan te geven dat er een contra-analyse moet worden gedaan.
Op grond van de Aanwijzing technisch opsporingsonderzoek/deskundigenonderzoek werd beoogd de (raadsman van de) verdachte zo vroeg mogelijk bij een opdracht tot deskundigenonderzoek te betrekken. Daarom wordt hij volgens de aanwijzing – tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen verzet – geïnformeerd over de opdracht aan de deskundige teneinde hem in staat te stellen om aanvullend onderzoek te vragen of invloed uit te oefenen op de formulering van de onderzoeksopdracht. Dergelijk onderzoek is vatbaar voor tegenonderzoek, hetgeen in de regel moet worden opgevat als een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 150 Sv.
In de Aanwijzing technisch opsporingsonderzoek/deskundigenonderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen onderzoek dat tot het domein van de opsporingsinstanties behoort (‘technisch opsporingsonderzoek)’ en anderzijds ‘deskundigenonderzoek’. In geval van een opdracht tot een deskundigenonderzoek bestaat op grond van de aanwijzing onder verwijzing naar het Wetboek van Strafvordering de informatieverplichting van artikel 150a Sv (oud). Dat brengt met zich dat de uitslag van het onderzoek aan de verdachte bekend wordt gemaakt en de verdachte op het recht op tegenonderzoek wordt gewezen.
Van een deskundigenonderzoek kan volgens de aanwijzing worden gesproken indien sprake is van de fase van de interpretatie en analyse van het verkregen sporenmateriaal.
Het hof stelt vast dat er in deze zaak sprake was van onderzoek waarbij het verkregen sporenmateriaal werd geanalyseerd en geïnterpreteerd. Op grond van het dossier heeft het hof tevens vastgesteld dat ook op andere wijze werd voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de aanwijzing voor het aan de orde zijn van een deskundigenonderzoek. In casu werd immers bekeken of een bepaalde stof in een gewasbeschermingsmiddel zat, het analyseren en interpreteren vond niet plaats door middel van standaardmatig en reproduceerbaar onderzoek zoals genoemd in Bijlage II, het onderzoek betrof geen onderzoek dat viel onder een onderzoeksgebied zoals vermeld op de lijst opgenomen als bijlage III van de aanwijzing en ten slotte werd het onderzoek niet verricht door een opsporingsinstantie (maar door het RIKILT). Op grond van deze afwegingen is het hof van oordeel dat er in casu sprake was van een deskundigenonderzoek.
Op grond van het dossier overweegt het hof dat de vertegenwoordiger van de verdachte in een vroeg stadium tijdig is gewezen op de uitslag van het onderzoek. Tijdens het verhoor op 25 februari 2011 is de vertegenwoordiger van de verdachte geconfronteerd met de analyseresultaten van 23 februari 2011 van het RIKILT. De vertegenwoordiger van de verdachte is daarbij echter, terwijl de mogelijkheid daartoe wel bestond, niet gewezen op het recht op tegenonderzoek en dit maakt dat volgens het hof gezien de toentertijd geldende normering van de genoemde aanwijzingen sprake is van een vormverzuim waardoor de verdachte nadeel heeft geleden.
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of, en zo ja welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim dient te worden verbonden. Ter zake van het doen van tegenonderzoek heeft de Hoge Raad in bestendige jurisprudentie bepaald dat de vraag of de onmogelijkheid van een tegenonderzoek aan een eerlijke procesvoering als bedoeld in artikel 6 EVRM in de weg staat, afhankelijk is van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer (a) de gronden waarop het verzoek steunt, (b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van – bijvoorbeeld – de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, (c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat een dergelijk onderzoek nog mogelijk is, en (d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan (vgl. o.a. HR 8 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7228; HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2293 en HR 2 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1065).
Het hof overweegt tegen de achtergrond van de bovenstaande afweging dat de verdediging de onderzoeksresultaten uitgebreid in eerste aanleg en in hoger beroep heeft kunnen betwisten (zie hierna). Daarnaast worden de onderzoeksresultaten ondersteund door ander bewijsmateriaal. [bedrijf 1] heeft de gewasbeschermingsmiddelen onder de namen Bitoxybacillin en Lepidocide geleverd. Daarnaast waren medeverdachte [medeverdachte 2] en zijn werknemers, te weten [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 2] , op de hoogte dat het de gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide betrof. Het hof is dan ook - mede onder verwijzing naar de overwegingen hierna betreffende de betrouwbaarheid van het door het RIKILT uitgevoerde onderzoek - van oordeel dat de onmogelijkheid van een tegenonderzoek aan een eerlijke procesvoering als bedoeld in artikel 6 EVRM niet in de weg staat, de onderzoeksresultaten niet van het bewijs uitgesloten dienen te worden en volstaan kan worden met de constatering van het vormverzuim.
-
De betrouwbaarheid van de gehanteerde meetmethode
Ten aanzien van de deskundigheid van het RIKILT en de gehanteerde onderzoeksmethode overweegt het hof het volgende. Het RIKILT is per 1 juni 2019 gefuseerd met het laboratorium voor voedsel en diervoeder onderzoek van de NVWA. Als gevolg daarvan is de naam RIKILT gewijzigd in Wageningen Food Safety Research (WFSR). [11] Het RIKILT, oftewel nu de WFSR, doet onafhankelijk onderzoek naar de veiligheid en kwaliteit van voedsel. Het instituut is gespecialiseerd in de detectie, identificatie, functionaliteit en (mogelijk schadelijke) effectiviteit van stoffen in voedingsmiddelen en diervoeders.
De NVWA heeft in februari 2011 bij verschillende bedrijven bemonsteringen uitgevoerd. De monsters zijn bij RIKILT aangeleverd en aan het RIKILT is verzocht om de genoemde monsters te onderzoeken op eventuele aanwezigheid van de werkzame stof van Bacillus Thuringiensis spp. Thuringiensis: het beta-exotoxine thuringiensin. RIKILT heeft daartoe in 2009 een analysemethode ontwikkeld omdat er nog geen bestaande analysemethode was. De analyses werden tussen 21 en 31 maart 2011 uitgevoerd. De monsters werden twee keer getest door twee verschillende medewerkers op twee verschillende tijdstippen. Uiteindelijk is op 16 mei 2011 een validatierapport opgemaakt. Vervolgens zijn de validatiegegevens in 2012 in een artikel gepubliceerd van het tijdschrift Analytical and Bioanalytical Chemistry (ABC). [12] Daarna heeft het RIKILT in 2013 over deze methode gepubliceerd in het tijdschrift Analytical and Bioanalytical Chemistry. De methode wordt tot op heden nog steeds gebruikt.
De verdediging heeft in hoger beroep vraagtekens gezet bij de gehanteerde onderzoeksmethode. Om deze reden heeft professor [deskundige 1] naar aanleiding van vragen van de verdediging een deskundige verklaring d.d. 29 april 2020 opgesteld. Daarnaast is de deskundige [deskundige 2] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 februari 2023 gehoord.
[deskundige 1] heeft naar voren gebracht dat in het algemeen een analytische methode gevalideerd dient te worden alvorens die wordt gebruikt. Het maakt echter niet uit als de meetmethode, zoals in dit geval, kort voor de analyse van de monsters werd ontwikkeld. Ook de accreditatie ervan is niet van belang. Het is volgens [deskundige 1] mogelijk om zonder een goede analytische standaard de identiteit van een stof met voldoende betrouwbaarheid vast te stellen. Voorts heeft [deskundige 1] naar voren gebracht dat de gebruikte apparatuur (LC/MS/MS) het RIKILT voldoende nauwkeurigheid bood om de identiteit van het thuringiensis toxine vast te stellen. Het RIKILT heeft een algemene accreditatie volgens ISO 179025 en heeft de analyses tweemaal, onafhankelijk van elkaar, uitgevoerd. Dat is volgens [deskundige 1] voldoende om de
identificatiete waarborgen. Tot slot heeft [deskundige 1] geconcludeerd dat de gehaltes van een stof die geanalyseerd zijn met een methode die ten tijde van het opleveren van het analyserapport nog niet (volledig) gevalideerd was betrouwbaar genoeg is om daar rechtsgeldigheid aan toe te kennen. [13]
Deskundige [deskundige 2] heeft verklaard dat het voor hem buiten kijf staat dat het onderzoek naar de aanwezigheid van het beta-exotoxine thuringiensin op de juiste manier heeft plaatsgevonden. De meetmethode is dezelfde als die in het validatierapport en wordt tot op heden nog steeds gebruikt, wat maakt dat de meetmethode betrouwbaar is. [14]
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het RIKILT deskundig is en de gehanteerde onderzoeksmethode betrouwbaar is. De door RIKILT gehanteerde meetmethode is daarmee met voldoende waarborgen omkleed en de onderzoeksresultaten zijn betrouwbaar te achten.
-
Betrokkenheid [verdachte] voor medeplegen bij invoer
Naar aanleiding van het aantreffen van het middel Bitoxybacillin is onderzoek gedaan bij verdachte, [verdachte] Een van de verbalisanten werd te woord gestaan door mevrouw [betrokkene 2] , echtgenote van de vertegenwoordiger van de verdachte. Nadat haar was meegedeeld dat er onderzoek naar middel met de naam ‘bladvoeding’ werd gedaan, werd door haar, nadat zij de administratie had geraadpleegd, meegedeeld dat het middel werd betrokken van het bedrijf [bedrijf 1] . Een aantal documenten werd inbeslaggenomen. [15] Ook bij [bedrijf 1] Holland B.V. en [bedrijf 2] werd onderzoek ingesteld en werden documenten inbeslaggenomen. [16]
Op 1 maart 2010 is een overeenkomst gesloten tussen [bedrijf 1] en verdachte, [verdachte] Deze overeenkomst houdt in:
[verdachte] , koopt van [bedrijf 1]
Blad meststof. (volledig biologisch)
Deze wordt door [bedrijf 1] legaal Nederland ingevoerd.
(…)
[medeverdachte 1] verzorgt de verkoop aan zijn klanten. [17]
Het dossier bevat verder onder meer de volgende documenten:
- Document 683: te weten een invoice afkomstig van Sibbiopharm Ltd., gedateerd 25.05.2009 met als vermelding: Buyer: [bedrijf 2] te Poeldijk;
Consignee: [verdachte] te Oosteind betreffende 2.000 kg Bitoxybacillin; 12 juni 2009; departure Berdsk, Russia; [18]
- Document 113: te weten een verkoopfactuur van [bedrijf 1] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 12-06-2009 betreffende de levering van 2.000 (kg) bladvoeding; [19]
- Document 692: te weten een invoice afkomstig van Sibbiopharm Ltd., gedateerd 03.08.2009 met als vermelding: Buyer: [bedrijf 2] te Poeldijk;
Consignee: [verdachte] te Oosteind betreffende 5.000 kg Bitoxybacillin; departure Berdsk, Russia; [20]
- Document 36: te weten een paklijst, gedateerd 7 augustus 2009, waarbij als beschrijving van de goederen is vermeld: Bitoxybacillin; [21]
- Document 116: te weten een verkoopfactuur van [bedrijf 3] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 26-08-09 betreffende de levering van 1.500 (kg) bladvoeding; [22]
- Document 693: te weten een invoice afkomstig van Sibbiopharm Ltd., gedateerd 16.02.2010 met als vermelding: Buyer: [bedrijf 1] te Poeldijk; Consignee: Condor City te Den Haag betreffende 5.000 (kg) bladvoeding; [23]
- Document 122 en 123: te weten verkoopfacturen van [bedrijf 3] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 23-03-2010 betreffende leveringen van 2.500, respectievelijk 5.000 (kg) bladvoeding; [24]
- Document 701: een in de Russische taal gesteld document welk qua lay-out overeenkomst met de hiervoor aangehaalde documenten, gedateerd 28.05.2010 betreffende de levering van 5.000 kg Bitoxybacillin. [25] Het hof merkt omtrent dit document op dat de gebruikte Russische symbolen voor Bitoxybacillin exact overeenkomsten met de symbolen op dossierpagina 712, welke symbolen blijkens dossierpagina 711 staan voor Bitoxybacillin.
- Document 120: te weten een verkoopfactuur van [bedrijf 3] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 09-07-2010 betreffende de levering van 5.000 (kg) bladvoeding; [26]
- Document 126: te weten een verkoopfactuur van [bedrijf 3] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 10-08-2010 betreffende de levering van 1.000 (kg) bladglans; [27]
- Document 711: te weten een invoice afkomstig van Sibbiopharm Ltd., gedateerd 27.07.2010 met als vermelding: Buyer: [bedrijf 3] te Poeldijk; Consignee: Condor City te Den Haag betreffende 1.000 kg Bitoxybacillin en 1.000 kg Lepidocide; departure Berdsk, Russia; [28]
- Document 127: een verkoopfactuur van [bedrijf 3] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 10-08-2010 betreffende de levering van 1.000 (kg) bladvoeding; [29]
- Document 718: te weten een invoice afkomstig van Sibbiopharm Ltd., gedateerd 02.11.2010 met als vermelding: Buyer: [bedrijf 3] te Poeldijk; Consignee: Condor City te Den Haag betreffende 2.500 kg Bitoxybacillin; departure Berdsk, Russia; [30]
- Document 130: een verkoopfactuur van [bedrijf 3] te Poeldijk aan [verdachte] , gedateerd 22-12-2010 betreffende de levering van 2.500 (kg) bladvoeding. [31]
Expediteur [getuige 1] heeft verklaard dat de rit vanuit Rusland ongeveer 6.000 kilometer is en dat de rit van 2 december 2011 is gereden door de plaats Chodorovsk. [32] Deze rit is op 13 december 2011 gelost. Met betrekking tot de leveringen heeft getuige [getuige 1] documenten overgelegd, onder meer een emailcorrespondentie tussen Joram Wijnaendst van [getuige 2] (medewerker van [bedrijf 1] ) en een medewerker van transporteur Logitracon. [33] Daarbij is als laadadres aangegeven: Sibbiopharm Ltd. te Berdsk, Russia. Als afleveradres is aangegeven [bedrijf 2] te Den Haag. Tevens is in een van de e-mailberichten aangegeven dat het gaat om een soort bladvoeding die in Rusland gewoon geproduceerd wordt maar in Nederland nog niet geregistreerd staat.
Uit rekeningafschriften van de Rabobank en ING blijkt dat door [verdachte] bedragen zijn overgemaakt op de rekening van [bedrijf 3] en [bedrijf 1] Verder blijkt dat op diverse data in 2010 door [bedrijf 3] bedragen zijn overgemaakt op de rekening van Sibbiopharm Ltd. [34]
De vertegenwoordiger van de verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij onder meer aan [betrokkene 1] heeft geleverd. Verder heeft hij verklaard dat de verpakkingen bij [bedrijf 1] werden geleverd en aldaar meteen gestickerd werden waarna het merendeel van de zakken meteen uitgeleverd werd aan klanten, die voor een deel in de buurt van [bedrijf 1] gevestigd waren. Ook op het bedrijf had [verdachte] een voorraad liggen. [35]
Tijdens het opsporingsonderzoek heeft de vertegenwoordiger van de verdachte verklaard dat hij bij [bedrijf 1] bladvoeding zag staan en dat het daarna is gaan lopen. [36] De bladglans werkte niet maar de bladvoeding liep heel goed. De zendingen werden door [medeverdachte 1] zelf opgehaald bij [bedrijf 5]. Na geconfronteerd te zijn met een aantal facturen heeft de vertegenwoordiger van de verdachte verklaard dat de bladvoeding en bladglans is geleverd door [bedrijf 1] . Tenslotte heeft hij verklaard dat hij niet ontkent dat de bladvoeding de BN3 (oftewel Bitoxybacillin) is. [37]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] op kantoor kwam en aan de balie leveringen doorgaf. Voorts heeft hij verklaard dat hij, medeverdachte [medeverdachte 2] , wist dat Bitoxybacillin niet geregistreerd was in Nederland. De Bitoxybacillin moest onder een andere naam naar Nederland gehaald worden, te weten als bladvoeding. Bitoxybacillin werd vanaf 2009 gekocht bij Sibbiopharm Ltd. In Rusland. [medeverdachte 1] wilde hebben dat op de factuur bladvoeding werd vermeld. Als het product in Nederland was gearriveerd werd [medeverdachte 1] hiervan in kennis gesteld; hij kon dan het product afhalen bij Condor City in Den Haag. Medeverdachte [medeverdachte 2] is geconfronteerd met facturen van [bedrijf 3] Over deze facturen heeft hij verklaard dat deze zijn verzonden aan de verdachte. Voor de Bitoxybacillin werd de omschrijving bladvoeding gebruikt. [38]
Voorts is medeverdachte [medeverdachte 2] geconfronteerd met een foto van een bruine zak met witte sticker zoals aangetroffen bij [betrokkene 1] . Hij heeft daarover verklaard dat dit een zak was zoals deze door Sibbiopharm werd aangeleverd. Op de zak zat een sticker met ‘Bitoxybacillin’ en werd vervangen door een witte sticker. [39] De getuigen [getuige 2] [40] , [getuige 3] [41] en [getuige 4] [42] zijn eveneens geconfronteerd met de foto van de bruine zak met witte sticker en zij hebben eveneens verklaard dat de getoonde zak met witte sticker bekend is. Op de nieuwe sticker stond onder andere ‘bladvoeding’ vermeld. Tot slot werden dergelijke bruine zakken met dezelfde witte stickers ook aangetroffen bij andere bedrijven. [43] Deze zakken werden door de verdachte geleverd. [44]
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de verdachte zich samen met anderen opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van artikel 20 van de WGB (oud). Samen met de ‘ [bedrijf 1] ’ bedrijven heeft verdachte, [verdachte] , de in Nederland niet toegelaten gewasbestrijdingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide ingevoerd en voorhanden gehad en vervolgens op de Nederlandse markt gebracht. De Russische fabrikant Sibbiopharm heeft blijkens de facturen de gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide geleverd aan de ‘ [bedrijf 1] -bedrijven’; insecticiden die volgens de website van Sibbiopharm de werkzame stoffen Bacillus Thuringiensis Subspecies Thuringiensis en subspecies Kurstaki bevatten. Dat de zakken van Sibbiopharm ook daadwerkelijk deze inhoud hebben blijkt uit de testresultaten van het monster uit de zaak bij rozenkweker [betrokkene 1] . Dat deze zakken met witte stickers afkomstig waren van Sibbiopharm en vervolgens via [bedrijf 1] aan de verdachte werden geleverd blijkt uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] , de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] en de verklaringen van verschillende afnemers. Daarnaast blijkt uit voornoemde verklaringen dat op de zakken ‘Bitoxybacillin’ stond en dat deze zakken werden omgestickerd voordat [medeverdachte 1] ze meenam.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande voldoende vast dat Sibbiopharm meerdere malen Bitoxybacillin en Lepidocide heeft geleverd aan [bedrijf 1] . Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen volgt onmiskenbaar dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van voldoende gewicht tussen de verdachte en [bedrijf 1] De vertegenwoordigers van deze rechtspersonen hebben elkaar opgezocht en zijn een handel in Bitoxybacillin en Lepidocide begonnen. Daarbij zorgde [bedrijf 1] voor de invoer van die middelen uit Rusland waarna de middelen werden verkocht aan de verdachte die de middelen vervolgens verkocht aan zijn klanten. Voorts blijkt uit vorenstaande dat de zakken omgestickerd werden om de inhoud van de zakken te verbergen. Daarnaast zijn de facturen vervalst om eveneens te verhullen dat het om niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen ging. Het hof is aldus van oordeel dat de verdachte wel degelijk wist dat er sprake was van het gezamenlijk met anderen invoeren, voorhanden hebben en op de markt brengen van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide.

Ten aanzien van feit 2

In het kader van het hiervoor al aangehaalde controleplan ‘Rozen 2010’ door de Werkvoorbereidingsunit van de Algemene Inspectiedienst is een aantal bedrijven geselecteerd dat zich bezighoudt met de teelt van rozen. In dat kader is op 10 november 2010 een controle uitgevoerd bij rozenkweker [betrokkene 1] Rozen te Almere. [45] Bij een tweede bezoek aan het bedrijf toonde eigenaar [betrokkene 1] een verkoopfactuur van [verdachte] van 12 augustus 2010. Deze factuur zag op een levering van 15 kilogram bladvoeding door [verdachte] [46] Door [betrokkene 1] werden nog vier verkoopfacturen afkomstig van [verdachte] overhandigd, eveneens met de vermelding ‘bladvoeding’. [47]
Naar aanleiding van het aantreffen van het middel Bitoxybacillin is ook onderzoek gedaan bij de verdachte. Een groot aantal documenten is daarbij in beslag genomen [48] . Het ging onder meer om verkoopfacturen voor de levering van ‘bladvoeding’ en ‘bladglans’ aan diverse afnemers in de periode van 19 mei 2009 tot en met 31 december 2010. [49]
De vertegenwoordiger van de verdachte heeft verklaard dat als er bladvoeding werd geleverd er een pakbon en vervolgens een factuur werden gemaakt. [50]
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het geleverde product iets anders is geweest dan op de factuur is omschreven, overweegt het hof dat deze stelling als zodanig haar weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. In zoverre wijst het hof in het bijzonder op het tot het bewijs gebezigde analyserapport van het RIKILT [51] , de documenten 126 [52] , 127 [53] en 711 [54] en uit de verklaring van [medeverdachte 2] waaruit blijkt dat het om Bitoxybacillin en Lepidocide ging en [medeverdachte 2] op verzoek van [medeverdachte 1] op de facturen in plaats van Bitoxybacillin ‘bladvoeding’ heeft vermeld en in plaats van Lepidocide ‘bladglans’. [55] Het hof is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte opzettelijk verkoopfacturen valselijk heeft opgemaakt.

Ten aanzien van feit 3

In het kader van het hiervoor aangehaalde controleplan ‘Rozen 2010’ is door [betrokkene 1] een onaangebroken papieren zak getoond welke geleverd was door [verdachte] Op het etiket stond vermeld:
‘Bladvoeding
(bewerkte kippenmest)’ [56]
De inhoud van deze zak is bemonsterd en geanalyseerd door het RIKILT. Vastgesteld werd dat in het monster Thuringiensis (beta-exotoxine) was aangetoond. [57]
Dergelijke zakken met dezelfde tekst zijn ook aangetroffen bij andere bedrijven. [58] Deze zakken waren geleverd door [medeverdachte 1] . [59]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de vertegenwoordiger van de verdachte verklaard dat hij stickers op zakken heeft geplakt. Hij nam zelf de stickers mee. Verpakkingen kwamen aan bij [bedrijf 1] in ’s-Gravenhage waarna ze meteen gestickerd en vervolgens uitgeleverd werden aan klanten. Hij heeft ook verklaard dat er misschien de eerste keer al stickers op zaten. [60]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft over de bruine zakken verklaard dat de stickers er door [medeverdachte 1] zijn opgebracht. Hij bracht ze mee. Bij binnenkomst van de Bitoxybacillin vanuit Rusland waren [getuige 2] en hijzelf aanwezig. Op de bruine zakken was een sticker met aanduidingen door Sibbiopharm gedaan. Op de sticker stond in elk geval vermeld ‘Bitoxybacillin’. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft hij samen met zijn medewerkers [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 2] bij de omstickering geholpen. Of de stickers werden geheel verwijderd of er werd over de bestickering heen geplakt. [61] Aan medeverdachte [medeverdachte 2] zijn ook afbeeldingen getoond van groen /witte zakken. [62] Hierover heeft hij verklaard dat dit de zakken zijn zoals deze werden aangeleverd door Sibbiopharm. De verdachte had toen stickers bij zich met de aanduiding:
‘Farmers house
Gemalen Kippenmest’. [63]
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat de zakken zijn omgestickerd vindt steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] [64] , [getuige 3] [65] en [getuige 4] . [66]
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen dat op de zakken waarop de tenlastelegging ziet, de aanduidingen ‘Bitoxybacillin’ en of ‘Lepidocide’ hebben gestaan en uit het dossier niet blijkt dat het omstickeren de strekking had om de vermeende werkelijke inhoud van de zakken te verhullen, overweegt het hof dat deze stelling als zodanig haar weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich, tezamen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door het aanbrengen van stickers op zakken, op welke stickers een andere aanduiding van de inhoud stond, dan in werkelijkheid in de zakken zat, gedurende de periode als hiervoor onder feit 1 aangegeven.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de schending van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij gedurende een periode van ruim anderhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De gewasbeschermingsmiddelen Bitoxybacillin en Lepidocide zijn in Nederland niet toegestaan. Voornoemde gewasbeschermingsmiddelen zijn ingevoerd vanuit Rusland naar Nederland en hier op door de verdachte op de markt gebracht door deze gewasbeschermingsmiddelen te verkopen, waarna de gewasbeschermingsmiddelen ook daadwerkelijk gebruikt zijn door (rozen kwekers). Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van verkoopfacturen en verpakkingen door zakken waarin de gewasbeschermingsmiddelen zaten om te stickeren.
Ongecontroleerd en ondeskundig bezit en gebruik van Bitoxybacillin en Lepidocide kan een ongunstige werking hebben op mens, dier en milieu. Daarom is op nationaal en Europees niveau strenge regelgeving ontwikkeld. Alleen die gewasbeschermingsmiddelen die uitgebreid onderzocht zijn, zullen, na te zijn voorgelegd ter toetsing aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen of gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB), worden toegelaten en geregistreerd. De voornoemde gewasbeschermingsmiddelen zijn niet toegelaten en geregistreerd in Nederland. Evenmin is een verzoek gedaan tot toelating van deze gewasbeschermingsmiddelen. Door deze gewasbeschermingsmiddelen toch in te voeren en op de Nederlandse markt te brengen heeft verdachte het nationale en Europese beleid doorkruist. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2022, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in 2005 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Breda onherroepelijk is veroordeeld ter zake van valsheid in geschrift. Gelet op de ouderdom van die zaak zal het hof deze omstandigheid niet in strafverzwarende zin meewegen in de op te leggen straf.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 23 februari 2011, de dag waarop onderzoek is ingesteld naar het bedrijf [verdachte] Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 6 april 2016. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van ruim vijf jaren, zodat de eerste rechter niet binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 15 april 2016, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 15 maart 2023, is een periode van bijna zeven jaren verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een geldboete ter hoogte van € 90.000,00 passend en geboden zou zijn geweest. Nu de redelijke termijn in eerste aanleg en hoger beroep ernstig is geschonden, dient dit naar het oordeel van het hof consequenties te hebben ten aanzien van de strafoplegging. Het hof zal volstaan met het opleggen van een geldboete ter hoogte van € 70.000,00.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 1, 20 en 74 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 70.000,00 (zeventigduizend euro).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 15 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal met dossiernummer 79393 (onderzoek Eik) van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit, Divisie Inlichtingen en Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1497.
2.De geschriften, te weten citaten van de internetsite van Sibbiopharm Company, dossierpagina’s 965-968.
3.Het proces-verbaal Richtlijn 91/414/EEG d.d. 22 november 2011, dossierpagina 524.
4.De WGB is in de tenlastegelegde periode diverse malen gewijzigd, maar noch artikel 1 noch artikel 20 van de Wgb zijn in die periode gewijzigd
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 december 2012, dossierpagina 509.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 december 2012, dossierpagina’s 511-512 en het geschrift, inhoudende een factuur d.d. 12 augustus 2010, dossierpagina 788.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 december 2012, dossierpagina 512 en het geschrift, inhoudende een afbeelding van een bruine zak, dossierpagina’s 789-790.
8.De kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina’s 1121-1122.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 december 2012, dossierpagina 513.
10.Het geschrift, inhoudende een analyserapport van RIKILT d.d. 23 februari 2011, dossierpagina 1128.
11.Brief van [deskundige 2] d.d. 2 juli 2019 (los document).
12.Een uitgave van uitgeverij Springer. Het tijdschrift is volgens eigen weergave: ‘the only general analytical chemistry journal supported by a large group of learned societies around the world. Its mission is the rapid publication of excellent and high-impact research articles on fundamental and applied topics of analytical and bioanalytical measurement science. Its scope is broad, and ranges from novel measurement platforms and their characterization to multidisciplinary approaches that effectively address important scientific problems.’
13.De deskundige verklaring van Prof. [deskundige 1] d.d. 29 april 2020, pagina’s 7-11.
14.De verklaring van deskundige [deskundige 2] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 februari 2023.
15.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 maart 2011, dossierpagina 516.
16.Het proces-verbaal d.d. 15 december 2011, dossierpagina’s 518-522.
17.Het geschrift, inhoudende een overeenkomst d.d. 1 maart 2010, document 101, dossierpagina 891.
18.Het geschrift, inhoudende Invoice nr.62/Bel, document 683, dossierpagina 1054.
19.Het geschrift, inhoudende een factuur d.d. 12 juni 2009, document 113, dossierpagina 895.
20.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 69/Bel, document 692, dossierpagina 1067.
21.Het geschrift, inhoudende een Packinglist, document 36, dossierpagina 826.
22.Het geschrift, inhoudende een factuur d.d. 26 augustus 2009, document 116, dossierpagina 898.
23.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 87/Neth, document 693, dossierpagina 1068.
24.De geschriften, inhoudende facturen d.d. 23 maart 2010, documenten 122 en 123, dossierpagina’s 904-905.
25.Het geschrift, inhoudende document 701, dossierpagina 1076.
26.Het geschrift, inhoudende document 120 dossierpagina 902.
27.Het geschrift, inhoudende document 126, dossierpagina 908.
28.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 114/Neth, document 711, dossierpagina 1091.
29.Het geschrift, inhoudende document 127, dossierpagina 909.
30.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 133/Neth, document 718, dossierpagina 1102.
31.Het geschrift, inhoudende een factuur d.d. 22 december 2010, document 130, dossierpagina 912.
32.Het proces-verbaal van bevindingen Vat Logistic d.d. 9 maart 2011, dossierpagina 526.
33.Het geschrift, inhoudende een overzicht van e-mailcorrespondentie, document 32, dossierpagina’s 813-822.
34.De geschriften, inhoudende rekeningafschriften, documenten 134-143, dossierpagina’s 916-925.
35.De verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 23 maart 2016.
36.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 25 februari 2011, dossierpagina 68.
37.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 25 februari 2011, dossierpagina 75.
38.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 18 juli 2011, dossierpagina 164-165.
39.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 18 juli 2011, dossierpagina 166.
40.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] d.d. 13 juli 2011, dossierpagina’s 185-187.
41.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 393.
42.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 11 juli 2011, dossierpagina 406.
43.Het proces-verbaal, inhoudende een overzicht van afnemers van [verdachte] d.d. 15 juli 2011, dossierpagina’s 607-608.
44.Het proces-verbaal van afnemers d.d. 24 november 2011, dossierpagina 611.
45.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2011, dossierpagina 509.
46.Het geschrift, inhoudende een factuur d.d. 12 augustus 2010, dossierpagina 788.
47.Vier geschriften, inhoudende verkoopfacturen, documenten 754, 756, 758 en 760, dossierpagina’s 1130, 1132, 1134 en 1136.
48.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 maart 2011, dossierpagina 516.
49.Geschriften, te weten verkoopfactoren, bijlagen 4 tot en met 15 bij het proces-verbaal van bevindingen van onderzoek naar [bedrijf 4] , dossierpagina’s 754-765 en de documenten 199 tot en met 633, dossierpagina’s 985-1027.
50.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 26 februari 2011, dossierpagina 74.
51.Het geschrift, inhoudende een analyserapport van RIKILT d.d. 23 februari 2011, dossierpagina 1128.
52.Het geschrift, inhoudende document 126, dossierpagina 908.
53.Het geschrift, inhoudende document 127, dossierpagina 909.
54.Het geschrift, inhoudende Invoice nr. 114/Neth, document 711, dossierpagina 1091.
55.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 18 juli 2011, dossierpagina 167.
56.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 december 2012, dossierpagina 512 en het geschrift, inhoudende een afbeelding van een bruine zak, dossierpagina’s 789-790.
57.Het geschrift, inhoudende een analyserapport van RIKILT d.d. 23 februari 2011, dossierpagina 1128.
58.Het proces-verbaal, inhoudende een overzicht van afnemers van [verdachte] d.d. 14 juli 2011, dossierpagina’s 607-608.
59.Het proces-verbaal van verhoren afnemers d.d. 24 november 2011, dossierpagina’s 611-621.
60.De verklaring van de vertegenwoordiger verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 23 maart 2016.
61.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 18 juli 2011, dossierpagina 166.
62.De geschriften, zijnde twee afbeeldingen van een groen /witte zak, documenten 674 en 675, dossierpagina’s 1050-1051.
63.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 18 juli 2011, dossierpagina 167.
64.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] d.d. 13 juli 2011, dossierpagina 185.
65.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 393.
66.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 11 juli 2011, dossierpagina 405.