2.3.2. De Rechtbank heeft daaromtrent het volgende overwogen:
"De rechtbank stelt vast, dat is gehandeld in strijd met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, tot 1 januari 2009 aangeduid onder nummer 2005A001 en na die datum onder nummer 2008A031 (nader ook te noemen: de Aanwijzing).
De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende overwegingen:
Artikel 3.1 van de Aanwijzing legt aan de officier van justitie de verplichting op om indien een aangifte aspecten vertoont verbonden met (in casu) hervonden herinneringen (eventueel na langdurige (alternatieve) therapeutische behandeling) de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (nader ook te noemen: LEBZ) te consulteren alvorens beslissingen in het opsporingsonderzoek worden genomen. Een dergelijke consultatie is - aldus genoemd artikel - in deze gevallen dwingend voorgeschreven en dient te geschieden door de Officier van Justitie.
Bijlage 3 bij de Aanwijzing beschrijft - voor zover hier van belang - de werkwijze als volgt:
De deskundigen moeten zich buigen over de geloofwaardigheid van aangiften in bepaalde operationele zedenzaken, vóórdat de officier van justitie eventueel de beslissing neemt de beschuldigde aan te houden. Zaken waarin consultatie van de expertisegroep verplicht is, zijn zaken met aangiften die aspecten vertonen van hervonden herinneringen.
De bijlage beschrijft hervonden herinneringen vervolgens als: herinneringen die gedurende lange tijd afwezig zijn en daarna worden hervonden, bijvoorbeeld tijdens behandelingen door hulpverleners. Het (volledig) verdringen en hervinden van herinneringen is echter wetenschappelijk omstreden.
De verplichte consultatie van de Expertisegroep dient te gebeuren vóór de aanhouding van de verdachte, tenzij dit niet mogelijk is en een oordeel van de Expertisegroep van belang is voor het verdere verloop van het opsporingsonderzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld, dat de LEBZ niet is geconsulteerd alvorens de verdachte is aangehouden en verhoord.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat consultatie van de LEBZ niet noodzakelijk was omdat er allereerst geen sprake was van hervonden herinneringen (als bedoeld in genoemde aanwijzing) en daarnaast dat de betrouwbaarheid van de aangifte voldoende blijkt uit verklaringen van getuigen en de verklaring van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte in ieder geval aspecten vertoont verbonden met hervonden herinneringen, zodat de consultatie van de LEBZ wel degelijk vereist was. De verklaring van de aangeefster geeft geen volstrekte duidelijkheid met betrekking tot de vraag of er sprake is van hervonden herinneringen of - tijdelijk weggestopte - continue herinneringen.
Juist daarom is de rechtbank van oordeel dat de expertise van de LBEZ in dit geval als basis had moeten dienen voor de eventuele vervolging en aanhouding van de verdachte.
Verdachte is derhalve aangehouden in strijd met de hierboven in Bijlage 3 van de Aanwijzing omschreven verplichting, terwijl niet is gebleken van spoedeisende redenen tot die aanhouding.
De rechtbank heeft bovendien vastgesteld dat het proces-verbaal van de politie op 16 november 2007 ten parkette is binnengekomen en dat eerst op 13 februari 2009 de dagvaarding in deze zaak is uitgegaan. De rechtbank acht dit een ernstig verzuim, nu het hier een inmiddels dertigjarige verdachte betreft die in de ten laste gelegde periode tussen de 13 en 15 jaar oud was, hetgeen voor het Openbaar Ministerie reden had moeten zijn om de vervolging snel en efficiënt ter hand te nemen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel, dat de bovenomschreven verzuimen van het Openbaar Ministerie een dusdanig ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde vormen, dat hier slechts de sanctie past van niet ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging."