ECLI:NL:HR:2020:452

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
18/03618
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de betrouwbaarheid van herkenning door verbalisanten in een diefstalzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was betrokken bij de diefstal van een Volkswagen Golf in Huizen, gepleegd in de periode van 21 april 2014 tot en met 4 juli 2014. De verdachte werd herkend door verbalisanten op basis van bewakingsbeelden van de diefstal. De verdediging voerde aan dat deze herkenning niet betrouwbaar was en dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. Het hof had echter geoordeeld dat de herkenning door de verbalisanten betrouwbaar was, mede omdat zij de verdachte eerder hadden gezien en gesproken. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat de feitenrechter de selectie en waardering van het bewijs voorbehouden is. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel en oordeelde dat de motivering van het hof voldoende was, ook al was er geen gedetailleerde motivering voor elk argument van de verdediging. De uitspraak benadrukt het belang van de context waarin herkenningen plaatsvinden en de rol van de feitenrechter in de beoordeling van bewijs.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03618
Datum17 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van
3 augustus 2018, nummer 23/001168-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de beslissingen over de in de zaak B tenlastegelegde gekwalificeerde diefstal te Huizen van een Volkswagen (type Golf) en de strafoplegging, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping van het met betrekking tot het in zaak B (diefstal Volkswagen, type Golf, kenteken [kenteken 1]) gevoerde verweer dat de herkenning van de verdachte door de verbalisanten niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
De uitspraak van het hof
2.2.1
Ten laste van de verdachte is in zaak B onder meer bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 21 april 2014 tot en met 4 juli 2014 te Huizen en Ouddorp, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen auto's, te weten:
(...)
- op 4 juli 2014 te Huizen een Volkswagen (type Golf), kenteken [kenteken 1], VIN-nummer [001],
toebehorende aan (...) [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededaders die weg te nemen auto onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“15. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2014179882-1 van 6 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 1-5).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 4 juli 2014 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van diefstal van mijn personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, in de kleur grijs en voorzien van het kenteken [kenteken 1].
Op donderdag 3 juli 2014, omstreeks 23:50 uur, parkeerde ik mijn auto in de ondergrondse garage onder het appartementencomplex waar ik woon. Dit is het appartementencomplex dat ligt aan de [a-straat] in Huizen.
Deze ondergrondse garage is volledig afgesloten en is formeel alleen bereikbaar voor de bewoners van het appartementencomplex. Bewoners van het complex zijn in het bezit van een sleutel om in de garage te komen.
Toen ik op vrijdag 4 juli 2014, omstreeks 12:00 uur, terugkwam in de ondergrondse garage en naar mijn auto liep, zag ik dat mijn auto er niet meer stond en kennelijk weggenomen was.
De ondergrondse garage is voorzien van cameratoezicht. Bij de grote garagedeur bedoeld voor in/uitrijdende auto’s hangt een camera. Deze camera heeft zicht op het verkeer dat de garage in/uitrijdt. Deze camera heeft ook zicht op een groot gedeelte van de garage zelf.
De bewoners van het appartementencomplex hebben zelf het beheer over deze camerabeelden. Toen ik erachter kwam dat mijn auto weggenomen was, heb ik de camerabeelden bekeken.
Op deze camerabeelden is te zien dat drie personen op vrijdag 4 juli 2014 omstreeks 05:02
à 05:03 uur door de ondergrondse garage lopen. Ik zag op de camerabeelden dat de drie personen uit de richting van de toegangsdeur vanuit het appartementencomplex liepen. Ik zag dat ze achter elkaar in een rechte lijn en direct in de richting van mijn geparkeerde auto liepen. Kort hierop is te zien dat de verlichting van mijn auto ontstoken wordt. Vervolgens is op de beelden te zien dat mijn auto weggereden wordt in de richting van de grote garagedeur. Ik zag dat de garagedeur open ging en dat mijn auto naar buiten gereden werd. Bij het verlaten van de garage passeert mijn auto de camera op korte afstand. Op de beelden zag ik dat er drie personen in mijn auto zaten.
Bijlage goederen:
Chassisnummer: [001].
16. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 26DLR14031-1723 van 8 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 9-13).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op bewakingsbeelden (001_R_20140704050100.dav) van de ondergrondse parkeergarage aan de [a-straat] in Huizen is op 4 juli 2014, tussen 05:01 en 05:10 uur, het volgende zichtbaar. Op de camerabeelden zijn personen zichtbaar, die ik herken als [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] en [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]. Te zien is dat de verdachten bij de Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [kenteken 1], blijven staan ter hoogte van het bestuurdersportier.
Enkele minuten later is te zien dat de koplampen van de [kenteken 1] gaan branden en dat deze richting de uitgang van de parkeergarage rijdt. Te zien is dat [betrokkene 2] de bestuurder is. Te zien is dat [verdachte] rechts achterin zit.
17. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 26DLR14031-2136 van 26 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (ordner Nagekomen stukken 26Tear).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Verbalisant [verbalisant 2] heeft ons, vermoedelijk in de maand mei, bewakingsbeelden (001_R_20140704050100.dav) getoond, waarbij door ons één of meerdere personen werden herkend. Vandaag, 26 januari 2016, zijn deze beelden opnieuw aan ons getoond.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], herkende aan de manier van lopen, zijn kleding en aan zijn uiterlijk de eerste mannelijke persoon als [medeverdachte 3], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]. De tweede mannelijke persoon, gekleed in wit t-shirt en donkerkleurige trainingsbroek, werd door mij, aan zijn manier van lopen en uiterlijk, herkend als [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats]. De derde mannelijke persoon, gezet postuur en gekleed in een trainingspak, werd eveneens door mij herkend aan zijn manier van lopen en zijn uiterlijk als [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats].
Ik, verbalisant [verbalisant 4], herkende door de manier van lopen, zijn kleding en zijn postuur, de eerste mannelijke persoon als [medeverdachte 3], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]. De derde persoon, gezet postuur en gekleed in trainingspak, werd door mij aan manier van lopen, zijn gezette postuur en aan zijn kleding, herkend als [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats].
Ik, verbalisant [verbalisant 5], heb de eerste mannelijke persoon herkend aan zijn manier van lopen, zijn uiterlijk en zijn kleding, als [medeverdachte 3], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
18. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 26DLR14031-1661 van 1 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 1-7).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
4.3
Doorzoeking [b-straat 1] [plaats]
Op maandag 16 maart 2015 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in perceel [b-straat 1] in [plaats]. Tijdens deze doorzoeking is onder inbeslagnamecode WI426.09.01.003 een huurcontract inbeslaggenomen. Het betreft een huurcontract van [B] in Bergschenhoek. Het betreft een huurcontract van een Volkswagen Golf voorzien van het kenteken [kenteken 3]. Het huurcontract is opgemaakt voor [betrokkene 3] met het adres [c-straat 1], [postcode] te [plaats]. Voornoemd adres betreft het GBA-adres van [betrokkene 2]. [betrokkene 3] is de partner van [betrokkene 4] geboren op [geboortedatum] 1960 in [geboorteplaats]. Laatstgenoemde betreft de moeder van [betrokkene 2].
19. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met registratienummer PL1300‑2015061639-10 d.d. 1 juni 2015 (doorgenummerde pag. 25):
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 17 maart 2015 is aan de [d-straat 1] te Amsterdam een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] in beslag genomen.
20. Een geschrift, zijnde een mutatierapport met registratienummer PL1300-2015061639-1 d.d. 17 maart 2015 (doorgenummerde pag. 26-27):
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 17 maart 2015 trof rapporteur op de [d-straat 1] te Amsterdam de [kenteken 3] aan. Het bleek dat het voertuig voorzien was van valse platen. Het originele kenteken is [kenteken 1]. Een buurtbewoonster vertelde dat het voertuig er zeker al zes maanden stond.
Het voertuig betreft een Volkswagen Golf, met chassisnummer [001].”
2.2.3
Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2018 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“350 Sv Wettig en overtuigend bewijs
Ad: diefstal/heling VW Golf kenteken [kenteken 1] d.d. 4 juli 2014 in Huizen
Gebaseerd op enkel (!) herkenningen, voor overige geen enkel bewijs waaruit betrokkenheid zou kunnen volgen.
Volgens rechtbank: geen regels voor herkenningen en/of gebruik daarvan voor het bewijs, stills gezien, bewegende beelden gezien ‘zeer wel mogelijk om tot betrouwbare herkenning te komen’. Die betrouwbaarheid zou dan nog blijken uit omstandigheid dat niet alle verbalisanten alle verdachten herkennen... zou zeggen: als er goede duidelijke beelden zijn zouden alle verbalisanten herkennen toch? Maar rechtbank draait het zo dat uit het niet bestaan van een herkenning van de een, de betrouwbaarheid van de herkenning van de ander juist toeneemt. Absurd en bizar.
Overigens is ook de aanname dat er geen ‘regels’ bestaan omtrent herkenning niet (geheel) juist. Misschien geen regels, doch wel vrij algemeen aanvaarde uitgangspunten.
Overweging die vaak tegen komt: bewijs dat voorkomt uit (vermeende) herkenning dient met behoedzaamheid tegemoet worden getreden (nee tenzij?  of; alleen als rechter zelf ook ziet dat verdachte de persoon op de beelden is?). Soms nog aangevuld met ‘zeker nu herkenningen enige bewijsmiddel zou zijn waaruit betrokkenheid bij het strafbare feit zou volgen’.
Andere overweging, vooral bij herkenningen die niet leiden tot bewijs/veroordeling, die je ook vaak tegenkomt is dat dit niet ligt aan de intentie van de getuige (verbalisant). Om te nadrukken dat rechter niet denkt dat verbalisant een verdachte er bewust probeert in te luizen.
Over de uitgangspunten nog: vrij algemeen aanvaard dat, tegen de achtergrond van de geschetste terughoudendheid, kritisch dient te worden gekeken naar beelden en de ‘herkenner’:
- kwaliteit van de beelden (scherpte/aantal frames per seconde);
- hoe duidelijk is er iets op te zien (geheel beeld op hetgeen relevant is/grootte/gedetailleerdheid);
in hoeverre zijn er op de beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar? (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 26 oktober 2015, ECLI:2015:8980).
Herkenner (als verbalisant):
- waaraan wordt herkend en hoe persoonsonderscheidend is dat?
- hoe en wanneer is tot herkenning gekomen (bijv. stand van het onderzoek/onderling overleg = procedureel, ontbreken waarborgen zoals bij fotoconfrontatie)
- welke wetenschap bestaat er bij de herkenners ivm verwachtspatroon dat in belangrijke mate bij kan dragen aan foutieve herkenning;
- hoe goed kent de herkenner de herkende;
- wat verstaat de herkenner onder een herkenning (kom regelmatig tegen; ‘dan weet ik dus zeker dat hij het is’. Vaak op basis van beelden in combinatie met overige wetenschap uit dossier/bepaalde verwachting).
Voorgaande ook met zoveel woorden beschreven door (NB!) Rechtbank Amsterdam in 16 november 2016, ECLI:2015:7710.
Noemt dat een persoon op bewegend beeld kan worden herkend op basis van diens gezicht, kleding en accessoires, maar ook diens postuur, houding en manier van bewegen. Daarbij geldt wel dat gezichtsherkenning de grootste diagnostische waarde heeft, omdat een gezicht voor mensen herkenbaar en uniek is. Op basis van uitsluitend kleding, houding en postuur kan veelal geen voldoende betrouwbare herkenning plaatsvinden, aldus de rechtbank. Precies waarop ‘herkenning in deze zaak is gebaseerd’.
Dus op basis van jurisprudentie toch echt wel een paar vuistregels te formuleren die de betrouwbaarheid van een herkenning toetsbaar maken.
Vertaald naar de zaak van cliënt:
wat is er op de beelden te zien?
3 lopende figuurtjes, van vrij grote afstand vastgelegd en daardoor klein afgebeeld op het scherm.
Geen werkelijk persoonsonderscheidende (lichaams-)kenmerken op waar te nemen. Slechts tamelijk algemeen: postuur/loopje en mogelijk iets van kleding.
Vgl, naast eerdergenoemde uitspraak Rb Amsterdam ook Rb Oost-Brabant d.d. 6 juli 2016 ECLI:2016:3593
De elementen van herkenning die door de verbalisanten werden genoemd (jas - van motorclub -, loopje en postuur) waren onvoldoende onderscheidend om tot betrouwbare herkenning te komen. Toont grote overeenkomsten met deze zaak.
Wat op de beelden te zien is, is namelijk te summier en te weinig onderscheidend om tot een herkenning te komen.
Dan de herkenners: hebben in een laat stadium pv opgemaakt (indruk bewijsnood). Zijn allen verbalisanten die wetenschap hebben van de aard en omvang van de verdenking tegen cliënt (iig dat dit zich richt op voertuigdiefstal/heling). Krijgen beelden te zien van het wegnemen van een voertuig in datzelfde onderzoek waarin zij betrokken zijn en waarin cliënt verdachte is. Tja, wat zou daar nu uitkomen.
Conclusie: zijn zeker geen objectieve verbalisanten, waarbij geen (bewuste of onbewuste) verwachting bestond van wie zij op de beelden te zien zouden (kunnen) krijgen.
De wijze waarop de herkenningen tot stand zijn gekomen, is zodanig dat deze aan een betrouwbare en voor het bewijs bruikbare herkenning in de weg staat. Te meer nu deze bevindingen niet onafhankelijk van elkaar lijken te zijn gedaan en vastgelegd (1 pv).
Waarneming Hof? Ziet u of het cliënt is/denkt u dat het cliënt is/verwacht u dat het cliënt is/kunt u het niet zien/weet u het niet/twijfelt u/zou het goed kunnen dat het hem is? Niet herkennen door Hof contra-indicatie?!
Laatste relevante overweging in dit kader uit Hof ’s-Hertogenbosch d.d. 30 december 2016, ECLI:2016:5687. Persoon vertoont enige gelijkenissen, maar bij gebrek aan op de beelden herkenbare, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken is niet met zekerheid vast te stellen dat het ook daadwerkelijk de verdachte betreft.
Verzoek u bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs cliënt vrij te spreken.”
2.2.4
Het hof heeft het aangevoerde als volgt verworpen:
“In de onderhavige zaak zijn beeldopnames gemaakt van de diefstal van de betreffende auto. Bij de beoordeling van de vraag naar de betrokkenheid van de verdachte bij deze diefstal zijn de herkenningen door verbalisanten gedaan op basis van dit beeldmateriaal van cruciaal belang.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat de bepaling van de waarde en betekenis ervan in een brede context plaatsvindt. Dit is inherent aan het karakter van een herkenning. Het gaat daarbij immers om een niet - althans niet volledig - rationeel proces dat zich slechts door reconstructie achteraf laat ontleden en verantwoorden.
Het hof zoekt voor wat betreft het begrip ‘herkennen’ aansluiting bij de in een vakbijlage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) gegeven omschrijving van dit begrip. In de NFI‑vakbijlage ‘Algemene onderzoeksmethoden vergelijking van gezichtsbeelden’ is het volgende opgenomen over ‘herkennen’:
“Herkenning vindt plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld. Gezichtsherkenning van bekende mensen, zoals dat in het dagelijks leven door iedereen plaatsvindt, is een relatief snel en trefzeker ‘holistisch’ proces. De beoordeling vindt snel plaats, door (onbewust) allerlei aspecten af te wegen. De uitkomst van dit proces leidt tot de categorische, stellige uitkomst dat er wel of niet sprake is van herkenning, waarbij de beoordelaar vaak niet expliciet kan uitleggen waarom hij of zij een bepaalde conclusie trekt. (...) Herkenning van personen vindt niet alleen op basis van gezicht plaats, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, handen, lengte, postuur, kleding en manier van lopen en andere, soms onbewuste, voorinformatie zoals de locatie waar een persoon is gezien”.
Op basis van deze begripsomschrijving kan worden geconcludeerd dat verschillende elementen een rol spelen bij een herkenning, waarbij steeds sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon of waargenomen personen. Hoe meer men van de betrokken persoon of personen een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de op basis van uiterlijke kenmerken gebaseerde kennis waardevoller is, als deze is ontstaan en gevormd bij ontmoetingen in persoon, dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is.
Daarnaast kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat een herkenning die steun vindt in andere - meer objectieve - bewijsmiddelen, aan waarde wint.
Samengevat betekent dit dat de bewijswaarde en de bewijskracht van de herkenningen in het licht van hun totstandkoming en in samenhang bezien met het overige beschikbare bewijs dienen te worden beoordeeld.
Tegen deze achtergrond acht het hof, anders dan de raadsman heeft bepleit, de herkenning van de verdachte en zijn medeverdachten door de verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] betrouwbaar en zal het deze herkenning bezigen tot het bewijs. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Na het bekijken van de beelden ter terechtzitting en de stills in het dossier is het hof van oordeel dat deze beelden voldoende duidelijk zijn om enkele uiterlijke kenmerken van de betreffende drie personen in samenhang te kunnen waarnemen.
Uit het dossier blijkt dat de verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] voorafgaand aan het door hen (al dan niet voor de tweede keer) bekijken van de beelden van de diefstal, één of meer van de verdachten in deze zaak hebben gezien en gesproken.
Zo heeft verbalisant [verbalisant 2] samen met verbalisant [verbalisant 4] op 17 maart 2015 en 18 maart 2015 [betrokkene 2] verhoord. De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] hebben op 6 mei 2015 en 3 juni 2015 de verdachte verhoord, en op 25 november 2015 en 26 november 2015 [medeverdachte 3].
Verbalisant [verbalisant 5] had op 21 oktober 2014 een ontmoeting gehad met [medeverdachte 3] en [betrokkene 2], ten tijde van het wegnemen van de Landrover, type Range Rover Evoque, met het kenteken [kenteken 4].
Toen de verbalisanten dus (al dan niet opnieuw) naar de beelden keken, hadden zij derhalve al daadwerkelijk een of meer ontmoetingen gehad met een of meer van de betreffende verdachten. Verbalisant [verbalisant 3] heeft gerelateerd dat hij de verdachte heeft herkend aan zijn manier van lopen en uiterlijk. Verbalisant [verbalisant 4] herkende de verdachte aan zijn manier van lopen, gezette postuur en kleding en verbalisant [verbalisant 5] herkende de verdachte niet. Voorts heeft verbalisant [verbalisant 2] [betrokkene 2] herkend naar aanleiding van observaties.
Gelet op hetgeen zojuist is opgemerkt ten aanzien van de ontmoetingen van de verbalisanten met één of meer van de verdachten, acht het hof hetgeen de raadsman heeft opgemerkt met betrekking tot de herkenning onvoldoende om aan de betrouwbaarheid van de herkenning te twijfelen. Daarbij komt dat de herkenning door de drie verbalisanten ondersteund wordt door de volgende omstandigheden.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft geconstateerd dat op de beelden te zien is dat [betrokkene 2] en de verdachte een trainingsbroek respectievelijk trainingspak dragen die respectievelijk dat sterke overeenkomsten vertoont met de trainingsbroek respectievelijk het trainingspak dat bij de doorzoekingen in hun woningen is aangetroffen.
Voorts blijkt uit het dossier dat [betrokkene 2] en de verdachte op 21 april 2014 betrokken zijn geweest bij de diefstal van een BMW en dat (zoals hierna zal blijken) [betrokkene 2] en [medeverdachte 3] op 14 oktober 2014 en 21 oktober 2014 betrokken zijn geweest bij de diefstal van in totaal twee Range Rovers. Bovendien volgt uit het dossier dat [betrokkene 2] en [medeverdachte 3] meermalen telefonisch contact met elkaar hebben gehad, waarbij het kennelijk over een auto en (het maken door de verdachte van) kentekenplaten ging (zie eerste aanvulling zaak dossier criminele organisatie, pagina 14, gesprek 13 oktober 2014, 19:23 uur en pagina 15, gesprek 16 oktober 2014, 16:05 uur).
Het hof trekt uit het voorgaande conclusie dat [medeverdachte 3] in ieder geval [betrokkene 2] kende, dat [betrokkene 2] en de verdachte elkaar kenden en dat de wederzijdse relaties (mede) een crimineel karakter hadden.
Tenslotte is tijdens een doorzoeking op het adres [b-straat 1] in [plaats] (het verblijfadres van [betrokkene 2]) een huurcontract in beslag genomen met betrekking tot een Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 3]. Dit contract stond op naam van de partner van de moeder van [betrokkene 2], en vermeldt als adres: [c-straat 1], [postcode] [plaats], het BRP-adres van [betrokkene 2]. De in Huizen ontvreemde Volkswagen Golf is in Amsterdam teruggevonden, voorzien van valse kentekenplaten met daarop het kenteken van deze gehuurde Golf. Dit vormt een krachtige aanwijzing voor de betrokkenheid van [betrokkene 2] bij de diefstal. Gelet op de overige gebleken relaties tussen [verdachte], [medeverdachte 3] en [betrokkene 2] draagt dit tevens bij aan de kwaliteit van de herkenning van de drie personen in de garage in Huizen.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is het enkele feit dat de betreffende verbalisanten op de hoogte waren van het feit dat de verdachte in de onderhavige zaak als verdachte was aangemerkt onvoldoende om de conclusie te trekken dat de verbalisanten om die reden geen objectieve waarnemers zouden zijn. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de herkenningen tot stand zijn gekomen op een zodanige wijze dat niet meer van een betrouwbare herkenning zou kunnen worden gesproken. Dat de bevindingen niet onafhankelijk van elkaar lijken te zijn gedaan (en, zo begrijpt het hof, de verbalisanten elkaar onderling beïnvloed zouden hebben) is niet aannemelijk gelet op het feit dat enkel verbalisant [verbalisant 3] zowel [medeverdachte 3] als [betrokkene 2] en de verdachte herkent, terwijl verbalisant [verbalisant 4] alleen [medeverdachte 3] en de verdachte herkent en verbalisant [verbalisant 5] enkel [medeverdachte 3] herkent.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsman verworpen.”
Het oordeel van de Hoge Raad
2.3
Het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, om voor het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. De motiveringsplicht van de tweede volzin van artikel 359 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) doet niet af aan het uitgangspunt dat de selectie en waardering van het beschikbare feitenmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. Wel brengt die bepaling mee dat de feitenrechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal.
Omtrent de aan de mate van motivering te stellen eisen komt onder meer betekenis toe aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. De motiveringsplicht gaat voorts niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. (Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130.)
2.4
Het hof heeft het verweer van de raadsman dat de herkenning van de verdachte door de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 2] op de bewakingsbeelden van de ondergrondse parkeergarage waar de in de bewezenverklaring genoemde Volkswagen Golf is weggenomen, niet betrouwbaar is, gemotiveerd verworpen. Het hof heeft in dat verband, na het bekijken op de terechtzitting van de beelden en de stills in het dossier, overwogen dat de beelden voldoende duidelijk zijn om daarop enkele uiterlijke kenmerken van de betreffende drie personen in samenhang te kunnen waarnemen. Het hof heeft verder vastgesteld dat de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] bij het (opnieuw) bekijken van de beelden al daadwerkelijk een of meer ontmoetingen hadden gehad met de verdachte en dat zij hem aan enkele nader omschreven kenmerken hebben herkend. Het hof heeft tot slot overwogen dat de enkele omstandigheid dat de verbalisanten wisten dat de verdachte in deze zaak als verdachte is aangemerkt, de herkenning niet onbetrouwbaar maakt. Op grond van een en ander heeft het hof geoordeeld dat het de herkenning van de verdachte door de verbalisanten betrouwbaar acht en voor het bewijs zal gebruiken. Dat oordeel is, ook in aanmerking genomen wat daarover door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd, niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof, ook op grond van artikel 359 lid 2 Sv, niet gehouden.
Hieraan doet niet af dat de door het hof voor het overige in aanmerking genomen omstandigheden niet rechtstreeks betrekking hebben op de herkenning door de verbalisanten. Het hof heeft deze omstandigheden immers mogen betrekken bij zijn oordeel omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij het bewezenverklaarde feit.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 maart 2020.