Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2018 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“350 Sv Wettig en overtuigend bewijs
Ad: diefstal/heling VW Golf kenteken [kenteken 1] d.d. 4 juli 2014 in Huizen
Gebaseerd op enkel (!) herkenningen, voor overige geen enkel bewijs waaruit betrokkenheid zou kunnen volgen.
Volgens rechtbank: geen regels voor herkenningen en/of gebruik daarvan voor het bewijs, stills gezien, bewegende beelden gezien ‘zeer wel mogelijk om tot betrouwbare herkenning te komen’. Die betrouwbaarheid zou dan nog blijken uit omstandigheid dat niet alle verbalisanten alle verdachten herkennen... zou zeggen: als er goede duidelijke beelden zijn zouden alle verbalisanten herkennen toch? Maar rechtbank draait het zo dat uit het niet bestaan van een herkenning van de een, de betrouwbaarheid van de herkenning van de ander juist toeneemt. Absurd en bizar.
Overigens is ook de aanname dat er geen ‘regels’ bestaan omtrent herkenning niet (geheel) juist. Misschien geen regels, doch wel vrij algemeen aanvaarde uitgangspunten.
Overweging die vaak tegen komt: bewijs dat voorkomt uit (vermeende) herkenning dient met behoedzaamheid tegemoet worden getreden (nee tenzij? of; alleen als rechter zelf ook ziet dat verdachte de persoon op de beelden is?). Soms nog aangevuld met ‘zeker nu herkenningen enige bewijsmiddel zou zijn waaruit betrokkenheid bij het strafbare feit zou volgen’.
Andere overweging, vooral bij herkenningen die niet leiden tot bewijs/veroordeling, die je ook vaak tegenkomt is dat dit niet ligt aan de intentie van de getuige (verbalisant). Om te nadrukken dat rechter niet denkt dat verbalisant een verdachte er bewust probeert in te luizen.
Over de uitgangspunten nog: vrij algemeen aanvaard dat, tegen de achtergrond van de geschetste terughoudendheid, kritisch dient te worden gekeken naar beelden en de ‘herkenner’:
- kwaliteit van de beelden (scherpte/aantal frames per seconde);
- hoe duidelijk is er iets op te zien (geheel beeld op hetgeen relevant is/grootte/gedetailleerdheid);
in hoeverre zijn er op de beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar? (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 26 oktober 2015, ECLI:2015:8980).
Herkenner (als verbalisant):
- waaraan wordt herkend en hoe persoonsonderscheidend is dat?
- hoe en wanneer is tot herkenning gekomen (bijv. stand van het onderzoek/onderling overleg = procedureel, ontbreken waarborgen zoals bij fotoconfrontatie)
- welke wetenschap bestaat er bij de herkenners ivm verwachtspatroon dat in belangrijke mate bij kan dragen aan foutieve herkenning;
- hoe goed kent de herkenner de herkende;
- wat verstaat de herkenner onder een herkenning (kom regelmatig tegen; ‘dan weet ik dus zeker dat hij het is’. Vaak op basis van beelden in combinatie met overige wetenschap uit dossier/bepaalde verwachting).
Voorgaande ook met zoveel woorden beschreven door (NB!) Rechtbank Amsterdam in 16 november 2016, ECLI:2015:7710.
Noemt dat een persoon op bewegend beeld kan worden herkend op basis van diens gezicht, kleding en accessoires, maar ook diens postuur, houding en manier van bewegen. Daarbij geldt wel dat gezichtsherkenning de grootste diagnostische waarde heeft, omdat een gezicht voor mensen herkenbaar en uniek is. Op basis van uitsluitend kleding, houding en postuur kan veelal geen voldoende betrouwbare herkenning plaatsvinden, aldus de rechtbank. Precies waarop ‘herkenning in deze zaak is gebaseerd’.
Dus op basis van jurisprudentie toch echt wel een paar vuistregels te formuleren die de betrouwbaarheid van een herkenning toetsbaar maken.
Vertaald naar de zaak van cliënt:
wat is er op de beelden te zien?
3 lopende figuurtjes, van vrij grote afstand vastgelegd en daardoor klein afgebeeld op het scherm.
Geen werkelijk persoonsonderscheidende (lichaams-)kenmerken op waar te nemen. Slechts tamelijk algemeen: postuur/loopje en mogelijk iets van kleding.
Vgl, naast eerdergenoemde uitspraak Rb Amsterdam ook Rb Oost-Brabant d.d. 6 juli 2016 ECLI:2016:3593
De elementen van herkenning die door de verbalisanten werden genoemd (jas - van motorclub -, loopje en postuur) waren onvoldoende onderscheidend om tot betrouwbare herkenning te komen. Toont grote overeenkomsten met deze zaak.
Wat op de beelden te zien is, is namelijk te summier en te weinig onderscheidend om tot een herkenning te komen.
Dan de herkenners: hebben in een laat stadium pv opgemaakt (indruk bewijsnood). Zijn allen verbalisanten die wetenschap hebben van de aard en omvang van de verdenking tegen cliënt (iig dat dit zich richt op voertuigdiefstal/heling). Krijgen beelden te zien van het wegnemen van een voertuig in datzelfde onderzoek waarin zij betrokken zijn en waarin cliënt verdachte is. Tja, wat zou daar nu uitkomen.
Conclusie: zijn zeker geen objectieve verbalisanten, waarbij geen (bewuste of onbewuste) verwachting bestond van wie zij op de beelden te zien zouden (kunnen) krijgen.
De wijze waarop de herkenningen tot stand zijn gekomen, is zodanig dat deze aan een betrouwbare en voor het bewijs bruikbare herkenning in de weg staat. Te meer nu deze bevindingen niet onafhankelijk van elkaar lijken te zijn gedaan en vastgelegd (1 pv).
Waarneming Hof? Ziet u of het cliënt is/denkt u dat het cliënt is/verwacht u dat het cliënt is/kunt u het niet zien/weet u het niet/twijfelt u/zou het goed kunnen dat het hem is? Niet herkennen door Hof contra-indicatie?!
Laatste relevante overweging in dit kader uit Hof ’s-Hertogenbosch d.d. 30 december 2016, ECLI:2016:5687. Persoon vertoont enige gelijkenissen, maar bij gebrek aan op de beelden herkenbare, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken is niet met zekerheid vast te stellen dat het ook daadwerkelijk de verdachte betreft.
Verzoek u bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs cliënt vrij te spreken.”