ECLI:NL:HR:2010:BN2325

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00890
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de toepassing van meerderjarigenstrafrecht en de redelijke termijn in strafzaken tegen jeugdigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die ten tijde van de bewezenverklaarde feiten de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De Hoge Raad behandelt twee hoofdpunten: de toepassing van de 'Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen' en de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien dagen, waarvan dertien dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van zestig uren. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden wegens overschrijding van de redelijke termijn, en dat de Aanwijzing als rechtsregel moest worden toegepast. Het Hof verwierp dit verweer, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht had toegepast, aangezien de verdachte op het moment van de feiten nog geen achttien jaar oud was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de straf.

Uitspraak

5 oktober 2010
Strafkamer
nr. 09/00890
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 november 2008, nummer 23/003809-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.A. Jansen en mr. R.I. Takens, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging, ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
2.2. Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging vanwege overschrijding van de redelijke termijn, in het bijzonder nu de overschrijding in strijd is met de "aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen" van het College van procureurs-generaal d.d. 8 maart 2005, welke als recht in de zin van artikel 79 RO dient te worden beschouwd.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De richtlijn "aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen" richt zich naar 's hofs oordeel tot het openbaar ministerie teneinde, in het licht van de interne kwaliteit, een zaak tijdig op een zitting te kunnen laten behandelen. Het betreft aldus een zogenaamde instructienorm, die zich niet leent jegens verdachte om als rechtsregel te worden toegepast. In zoverre faalt het verweer."
2.3. De Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (Stcrt. 2005, 66, hierna te noemen: de Aanwijzing) houdt, voor zover hier van belang, onder "10 Normering doorlooptijden" in hetgeen is weergegeven onder 3.4 in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2.4.1. Het middel berust op de opvatting dat het onder 2.3 genoemde onderdeel van de Aanwijzing recht is in de zin van art. 79 RO.
2.4.2. Die opvatting is onjuist. Zoals het Hof terecht heeft geoordeeld, leent dit onderdeel van de Aanwijzing zich naar inhoud en strekking niet ertoe jegens de verdachte als rechtsregel te worden toegepast.
2.4.3. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het meerderjarigenstrafrecht.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
A. "op 27 september 2007 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Daar heb je die bitch. Jij gaat echt klappen krijgen. Ik wacht op je buiten." en "Ik ga je in elkaar slaan." en "Niet bijdehand doen trut, ik ga je op je bek slaan." en "Ik ga die kankerbitch op haar bek slaan." en "Ze moet haar bek houden die vuile hoer. Ik ga haar in elkaar slaan. Ik krijg haar nog wel.";"
B. "op 8 augustus 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets toebehorende aan [betrokkene 1];"
C. "op 4 januari 2006 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar te weten [betrokkene 2], brigadier van politie, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven en baliewerkzaamheden in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord 'motherfucker'."
3.3. Het Hof heeft de verdachte terzake het onder A, B en C bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien dagen, waarvan dertien dagen voorwaardelijk, alsmede een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Hoewel de verdachte ten tijde van het begaan van het hierboven bewezenverklaarde de leeftijd van zestien, doch nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, vindt het hof grond in de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijkheid van de -inmiddels meerderjarige- verdachte, zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het rapport van de forensisch psycholoog dr. P.M. van den Bergh van 13 november 2006, om op de voet van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht de artikelen 77g tot en met 77gg van dat wetboek buiten toepassing te laten en recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het meerderjarigenstrafrecht.
Het voorgaande afwegende ligt een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en een taakstraf in de rede."
3.4. Art. 77b, eerste lid, Sr luidt als volgt:
"Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van zestien jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, kan de rechter de artikelen 77g tot en met 77gg buiten toepassing laten en recht doen overeenkomstig de bepalingen in de voorgaande titels vervat, indien hij daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan."
3.5. De verdachte, die is geboren op [geboortedatum] 1990, had ten tijde van het begaan van de door het Hof onder B en C bewezenverklaarde misdrijven de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt. Daarom heeft het Hof wat betreft deze feiten ten onrechte art. 77b Sr toegepast.
3.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 oktober 2010.