ECLI:NL:GHSHE:2022:3880

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
21/00745
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, wonend in België, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die door de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch was opgelegd. De uitspraak op bezwaar was gedateerd op 14 mei 2020 en per post aan de belanghebbende verzonden. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De belanghebbende stelde echter dat hij pas kort voor het indienen van het beroepschrift de uitspraak op bezwaar had ontvangen.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2022 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht en een pleitnota overgelegd. Het hof heeft de overgelegde stukken van de heffingsambtenaar beoordeeld, maar kon niet vaststellen dat de uitspraak op bezwaar tijdig was verzonden. Het hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de uitspraak op bezwaar op 14 mei 2020 aan de belanghebbende is verzonden. Hierdoor heeft het hof de belanghebbende het voordeel van de twijfel gegeven en aangenomen dat de uitspraak op bezwaar kort voor het indienen van het beroepschrift is ontvangen.

Het hof heeft het beroep ontvankelijk verklaard en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van het beroep tegen de naheffingsaanslag. Tevens is bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 134 aan de belanghebbende moet vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00745
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 april 2021, nummer SHE 20/2474, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op verzoek van het hof stukken overgelegd die tijdens de zitting van de rechtbank zijn getoond. De heffingsambtenaar heeft die stukken per e-mail aan belanghebbende toegestuurd.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar is belanghebbende verschenen. De heffingsambtenaar is met kennisgeving van verhindering niet verschenen. Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 14 mei 2020. De uitspraak op bezwaar is per gewone post aan belanghebbende toegestuurd.
2.2.
Belanghebbende heeft daartegen een beroepschrift ingediend met dagtekening 31 augustus 2020. Het beroepschrift is door de rechtbank op 7 september 2020 ontvangen. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat is ingediend.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag: is het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot een ontvankelijk beroep. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

4.1.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. [2] Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
4.2.
De bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking aan belanghebbende. [4]
4.3.
Belanghebbende stelt dat voor hem niet controleerbaar is dat de uitspraak op bezwaar op 14 mei 2020 aan hem is toegestuurd. Hij betwist dan ook de tijdige verzending daarvan. Voor dat geval is het aan de heffingsambtenaar om de tijdige verzending aannemelijk te maken. [5]
4.4.
Het staat vast dat de uitspraak op bezwaar is verzonden, omdat – naar in hoger beroep niet in geschil is – belanghebbende deze per post heeft ontvangen. Het geschil spitst zich toe op de vraag wanneer de uitspraak op bezwaar is verzonden. De heffingsambtenaar heeft in dat verband printscreens overgelegd van het interne systeem. Daaruit volgt dat de uitspraak op bezwaar op 14 mei 2020 definitief is afgerond en dat nadien geen wijzigingen meer zijn aangebracht.
4.5.
Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de overgelegde stukken niet aannemelijk maakt dat de uitspraak op bezwaar ook op 14 mei 2020 aan belanghebbende is verzonden. Uit de overgelegde printscreens, die geen betrekking hebben op een verzendadministratie, kan niet worden afgeleid dat de uitspraak op bezwaar op 14 mei 2020 aan een postbedrijf is aangeboden. [6] Nu ook overigens niet kan worden vastgesteld wanneer de uitspraak op bezwaar is verzonden, vangt de beroepstermijn aan op het moment van ontvangst van de uitspraak op bezwaar door belanghebbende. [7] Wanneer dat precies is geweest, heeft belanghebbende niet gesteld en heeft hij desgevraagd, ter zittingen van de rechtbank en het hof, ook niet duidelijk kunnen maken. Belanghebbende heeft tijdens de zitting van de rechtbank wel verklaard gehandeld te hebben op het moment dat de stukken hem toekwamen. In aanmerking genomen dat er geen objectieve indicatie(s) in het dossier zijn dat deze verklaring niet juist kan zijn, geeft het hof belanghebbende op dit punt het voordeel van de twijfel. Het hof gaat ervan uit dat de uitspraak op bezwaar is ontvangen kort voordat belanghebbende het beroepschrift heeft gestuurd. Op grond van het voorgaande is het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.6.
Het hof verklaart het beroep ontvankelijk en wijst daarom de zaak terug naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van het beroep tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. [8]
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 134 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding. Het hof is ook niet gebleken van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep ontvankelijk;
  • wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 134 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door M.R.T. Pauwels, voorzitter, J.M. van der Vegt en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.
en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers M.R.T. Pauwels
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.Artikel 26c Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
3.Artikel 6:9, lid 1, Awb.
4.Artikel 3:41 Awb.
5.Hoge Raad 12 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5902, r.o. 3.5, Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, r.o. 2.4.2 en Hoge Raad 7 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:202, r.o. 2.4.4.
6.Vgl. HR 12 juli 2019, nr. 18/03304, ECLI:NL:HR:2019:1175 en Hoge Raad 7 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:202.
7.Vergelijk – naar analogie – Hoge Raad 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960.
8.Artikel 8:115 Awb.